Biografie Bulletin. Jaargang 20
(2010)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Een estafetteloop tegen de sterfelijkheid
| |
[pagina 11]
| |
negentiende eeuw die duidelijk maken dat dagboeken om een groot aantal verschillende redenen worden bijgehouden: het panoptisch beheer van de tijd, het vasthouden van momenten terwijl je die beleeft en het bepalen van je plaats in een veranderende morele en culturele orde. Dat laatste wordt vooral door opgroeiende meisjes gedaan. In de volgende sectie formuleert Lejeune een theorie van het dagboek als genre. Door in te gaan op wat hij beschouwt als verschillende misinterpretaties van het dagboekschrijven en de daarop volgende onderwaardering, probeert hij het genre te specificeren. Hij benoemt het uitdrukkelijk ‘antifictie’. Waar een autobiografie een kant en klaar einde heeft (het moment waarop ze wordt geschreven) maar een begin waarover moet worden nagedacht, is de start van een dagboek probleemloos. Een dagboek kan echter op verschillende wijzen eindigen. In de laatste sectie richt Lejeune zich op specifieke voorbeelden van het bijhouden van een dagboek en probeert hij een manier van lezen te vinden die recht doet aan de complexiteit van het dagboekschrijven. In de eerste twee secties bestudeert Lejeune de verschillende paradoxen die het dagboekschrijven kenmerken. Zo gaat hij uitvoerig in op het verlangen naar en de noodzaak van geheimhouding en de gelijktijdige behoefte aan een impliciete geadresseerde, de vergankelijkheid van het leven, het verlangen het leven vast te leggen, en de wil de tijd te beheersen terwijl je er tegelijkertijd door beheerst wilt worden. Hij gebruikt het voorbeeld van zowel een verduisterde kamer - waarin je je waarneming langzaam moet aanpassen om de contouren van de verschillende voorwerpen te kunnen zien - als ook van een stuk kant, waarbij de verschillende draden de lege ruimte omhullen van de impliciete, als vanzelfsprekend aangenomen aanwezigheid van de dagelijkse omgeving van de dagboekschrijver. Lejeune houdt zich nagenoeg alleen bezig met Franse dagboeken en daarop baseert hij ook zijn theorieën. Dat wil niet zeggen dat hij geen weet heeft van de verschillende wegen die in andere landen op dit gebied worden bewandeld. In een van de hoofdstukken van On Diary gaat hij op behoedzame wijze na of en hoe hij zijn onderzoek naar de huidige praktijk van adolescente dagboekschrijvers kan uitbreiden naar dagboeken uit landen als Algerije, waar men weliswaar deels dezelfde taal spreekt, maar een heel andere religie en cultuur heeft. | |
Het dagboekschrijverspactWat zegt deze bundel over Lejeunes capaciteiten en voorkeuren als historicus en theoreticus? Het belangrijkste is waarschijnlijk zijn oog voor het proces. Dit blijkt deels uit de complexe wijze waarop hij het dagboek als een schrijfvorm beschouwt. Allereerst concentreert hij zich op het dagelijks schrijfproces. Een dagboek dat van dag tot dag wordt bijgehouden is een accumulatie met een open einde - tijdens het schrijven is immers onbekend hoe het allemaal verder gaat. Dat maakt een dagboek tot een activiteit voordat het een tekst wordt. Dat betekent ook dat er een groot verschil bestaat tussen het schrijven en lezen van een dagboek. De lezer is zich bewust van het einde: hij/zij kent de sterfdatum van de auteur en weet hoeveel | |
[pagina 12]
| |
bladzijden er nog komen. Maar de dagboekschrijver vult het dagboek zonder te weten wat er de volgende dag gaat gebeuren. Hiermee verbonden is de materialiteit van het dagboek. Lejeune is zich zeer bewust van de mogelijkheden en onmogelijkheden die een gebonden notitieboek bieden, of een map met losse bladen. In de schitterende analyse ‘The Diary and the Computer’ laat hij zien hoe de grenzeloze flexibiliteit van digitale compositie en opslag dergelijke keuzes niet uit de weg hebben geruimd; integendeel, er komen nieuwe keuzemogelijkheden bij. Het ‘lief beeldscherm’ kan net zo goed een vertrouweling worden als een stuk papier; ook het scherm of een print roepen vragen op over geheimhouding, revisie, lezen en communicatie. Als cultuurhistoricus die werkt met autobiografieën en andere teksten op het gebied van life writing, beschouw ik Lejeunes historisch besef als een van de interessantste aspecten van zijn werk. Hier is eindelijk een literatuurwetenschapper die zich niet verbeeldt dat hij vanuit een tijdloos gebied opereert. Het begrip historiciteit is in deze bundel dan ook opvallend aanwezig. Op macroniveau gaat Lejeune zorgvuldig na wat de noodzakelijke voorwaarden zijn voor het ontstaan van het dagboek als een apart genre: een geïnstitutionaliseerde kalendertijd en de invloed van religieuze zelfreflectie. Op microniveau onderzoekt hij zorgvuldig het ontstaansproces van individuele dagboeken en hun ontwikkeling in de tijd. De impuls achter Lejeunes onderzoek is hoogst democratisch. Hoewel hij ook gepubliceerd heeft over schrijvers uit de Franse canon richt het grootste deel van zijn werk - vooral in de periode die deze bundel bestrijkt - zich op auteurs die gemarginaliseerd zijn of tot zwijgen zijn gebracht. Hij heeft ze met jaloersmakende energie uit de archieven opgediept en wereldkundig gemaakt. Daarbij beperkt hij zich niet tot het verleden. Zijn interviews met contemporaine dagboekschrijvers en het lezen van dagboeken op het internet zijn ontstaan uit een zelfde soort betrokkenheid. Dit heeft geleid tot de publicatie van de enquêtevragen en de antwoorden van dagboekschrijvers in ‘Cher cahier...’ Témoignages sur le journal personel (1990), dat hij omschrijft als ‘een bundel documenten, schijnbaar zonder commentaar’, en een tentoonstelling van persoonlijke dagboeken in 1997. (Belangrijk in dit aspect is ook de rol die hij speelde in de oprichting en ontwikkeling van L'association pour l'autobiographie et le patrimoine autobiographique [l'apa], in 1992, iets waarnaar in deze bundel slechts zijdelings wordt verwezen. L'apa verzamelt, leest, becommentarieert en archiveert contemporaine autobiografische teksten.) Lejeune presenteert dit werk als lid van het estafetteteam van dagboekschrijvers, dat wil zeggen, de gezamenlijke pogingen van schrijvers en lezers al schrijvend de dood te overwinnen, de sporen van het zelf te bewaren en door te geven in de postreligieuze hoop (of geloof?) dat elk dagboek een lezer zal vinden. Lejeunes aandacht voor het proces is ook terug te vinden in de ontwikkeling van zijn eigen onderzoek. Zijn pioniersarbeid op het gebied van dagboeken van jonge meisjes uit de negentiende eeuw leidde tot een cruciale verandering in de manier waarop hij zijn onderzoek publiceerde. Zijn Le Moi | |
[pagina 13]
| |
des demoiselles. Enquêtes sur le journal de jeune fille (1993) is gevat in een onderzoeksdagboek dat een derde van de tekst beslaat. Deze nabootsing van het onderwerp van zijn onderzoek, zowel wat inhoud, vorm en presentatie betreft, heeft een nieuwe procedure in gang gezet: het schrijven van een onderzoeksjournaal met het doel dat te publiceren. Dit is een poging van Lejeune om naast de publicatie van omvangrijke voorbeelden van de schrijfsels van anderen (niet alleen meisjes uit de negentiende eeuw, maar ook laattwintigste-eeuwse dagboekschrijvers) ook de subjectiviteit van de onderzoeker een plaats te geven; hij doet dit door zijn eigen stem (die voortdurend verandert) expliciet naast die van de dagboekschrijver op te nemen. On Diary voert Lejeune bovendien op dubbelzinnige wijze terug naar een eerder onderwerp. Tussen de verzamelde essays zijn fragmenten opgenomen van zijn eigen literaire autobiografie. Die gaan grotendeels over zijn persoonlijke omgang met de praktijk van het dagboekschrijven. Met dat laatste begon hij op zijn vijftiende en stopte hij toen hij vijfentwintig was; toen hij negenenveertig was pakte hij het op een nieuwe manier weer op. Zijn persoonlijke ervaringen met het bijhouden van een dagboek voedden de ontwikkeling van zijn theorieën en werden daardoor zelf ook weer gevormd. Hoewel hij zich aanvankelijk had voorgenomen in het belang van de authenticiteit nooit en te nimmer een dagboekaantekening te herschrijven - wat ertoe voerde dat hij zijn dagboek lange tijd als ‘naïef’ terzijde had gelegd - omarmde hij decennia later de computer als een medium waarmee je teksten direct kunt herzien en stileren terwijl je toch de directheid van een aantekening kunt handhaven. Dat neemt niet weg dat hij er blijkbaar vanuit gaat dat een dagboekschrijver zich aan het ‘dagboekschrijverspact’ houdt en geen enkele tekst vanuit het voordeel van de retrospectie herschrijft. | |
Passende naamLejeunes schrijfstijl is ontspannen en vloeiend, maar staat steeds in dienst van een veelomvattende poging het dagboek zowel in kaart te brengen als te theoretiseren. Hij gebruikt een rijke hoeveelheid verschillende vergelijkingen om het dagboek te karakteriseren. Sommige verwijzen naar de structuur van het dagboek - een stuk kant, een verduisterde kamer - en andere naar het schrijfproces: skiën, zeilen, surfen, een muzikale improvisatie, een straalmotor, een estafetteloop. Elk van deze vergelijkingen is het waard om bij stil te staan, en iedere lezer zal weer andere schatten en genoegens in deze essays aantreffen. Ik noem er twee. In een hoofdstuk over het dagboek van Anne Frank komen de verschillende bekwaamheden van Lejeune als historicus goed tot uitdrukking. Aan de hand van de verschillende gepubliceerde edities van het dagboek en ongepubliceerde manuscripten werden twee fases in het schrijven van Anne Frank geconstrueerd: de aanvankelijke dagelijkse aantekeningen en de revisie die ze met het oog op een naoorlogse publicatie uitvoerde. De gedeeltelijk overlappende teksten zijn gegroepeerd aan de hand van de verschillende data, zodat goed te zien is welke overgeleverde teksten betrekking hebben op welke dagen en weken in de onderduik.Ga naar eind1 Lejeune onderzoekt waarom Anne haar dagboek wilde herschrijven, | |
[pagina 14]
| |
en gaat na wat voor boek ze wilde publiceren en deels afmaakte. Hij gaat ook in op de beslissingen die Otto Frank maakte met betrekking tot het redigeren en het uitgeven van de overleverde teksten, en verdedigt die. Deze gedetailleerde analyse is ingebed in een dagboekachtig verslag van de verschillende uitgaven van Anne Franks teksten en zijn eigen wetenschappelijke omgang daarmee. Dit verslag is een verhaal met een open einde, precies zoals een dagboek hoort te zijn. Aan het einde wacht immers nog een ander manuscript dat bestudeerd moet worden... Een ander essay, ‘The Continuous and the Discontinuous’, vat in elf levendige en gecomprimeerde bladzijden Lejeunes origineelste en indringendste inzichten over de eigenschappen van dagboeken samen. Lejeunes onderzoeksstijl is inspirerend en enthousiasmerend. Zelfs zijn ‘vijanden’ - schrijvers en critici die het dagboekgenre als onvolwassen en niet-authentiek afdoen; wetenschappers die gewichtig doen over teksten die ze niet hebben gelezen, of die de ‘literatuur’ binnen ondoordringbare en beladen hekken plaatsen (wat Lejeunes positie vergelijkbaar maakt met die van Raymond William, die staat op de invoering van een alternatieve, democratische categorie van ‘schrijven’) - bekritiseert hij op plagerige wijze. Als criticus en historicus is hij zich bewust van zijn investering in en zijn overdracht op zijn onderzoeksonderwerpen, zoals ook blijkt uit ‘Why I identify so passionately with Otto Frank’. Lejeune heeft een naam die hem past. Het is een jeugdige geest die, toen hij eenmaal zijn aanvankelijke tegenzin tegen het gebruik van een computer had opgegeven, al in een vroeg stadium de mogelijkheden van het internet herkende en onderzocht als een plaats voor het schrijven van dagboeken. De uitgave van On Diary voldoet aan de hoogste wetenschappelijke eisen, iets wat tegenwoordig niet vanzelfsprekend is, zelfs niet als het gaat om uitgaven van universiteitsuitgeverijen. De selectie en indeling van de verschillende essays door Jeremy Popkin en Julie Rak bieden een breed opgezette introductie in het werk van Lejeune op dit gebied. De vertaling van Katherine Durnin is vloeiend en idiomatisch en geeft Lejeunes informele en boeiende stijl uitstekend weer. Verschillende hoofdstukken waren oorspronkelijk collegeteksten, en hebben de levendigheid van het gesproken woord behouden. Het boek is mooi vormgegeven en uitstekend geredigeerd en gecorrigeerd. Het bevat een namenindex, maar helaas geen begrippenindex, iets wat de auteur zelf zal spijten, gezien zijn voorliefde voor indexen. Deze meer dan welkome uitgave is een eerbetoon, niet alleen aan Philippe Lejeune maar ook aan het Biographical Research Centre van de Universiteit van Hawai'i, die het in hun serie monografieën heeft opgenomen.
Philippe Lejeune, On Diary. Vertaling van het Frans in het Engels door Katherine Durnin (Honolulu, University of Hawai'i Press 2009)
Vertaling uit het Engels door Monica Soeting |
|