niet in een monografie. De zeer geleerde dames en heren van de commissie oordeelden eenstemmig dat de anekdotes op hun plaats waren omdat ze de tijd en de omstandigheden waarin de filmer werkte, verlevendigen en het beeld van filmer en mens completeren. En dus sprak men unaniem en zonder aarzeling van een geslaagde biografie.
Daar sta je dan als kersverse doctor. Heb je zo je best gedaan géén biografie te schrijven - voor welk wapenfeit Schoots de argumenten keurig aanleverde - en oordeelt de wetenschap anders. Het klonk me vertrouwd in de oren. Tien jaar geleden promoveerde ik op een studie over het schrijverschap van Annie M.G. Schmidt. Juist omdat ik haar werk en schrijverschap als uitgangspunt had gekozen, presenteerde ik het boek, ondanks een veelheid aan biografisch materiaal, als een geschiedenis en niet als een biografie. Toch was dat de enige manier waarop de verzamelde pers ernaar wilde kijken. Kennelijk snakte het publiek zo naar een biografie van de leukste oma van Nederland dat ze mijn onderzoek alleen maar als zodanig konden lezen. Had ik mijn lezers op het verkeerde spoor gezet met het suggestieve en verhalende Doe nooit wat je moeder zegt? De toevoeging Annie M.G. Schmidt, de geschiedenis van een schrijverschap liet toch weinig te raden over dacht ik. Toen Annejet van der Zijl drie jaar later met haar Anna kwam, gebeurde precies het omgekeerde. In de algehele opwinding over de verrukkelijke liefdesbrieven die ze te pakken had weten te krijgen, bleef vrijwel onopgemerkt dat het werk en de werkzaamheden van Schmidt een ondergeschikte rol hadden gekregen. Terwijl die doorgaans de aanleiding zijn om iemand te biograferen. Tenslotte wordt iedereen geboren en gaat iedereen dood en tobt vrijwel iedereen met vrienden of verliefdheden. Eerdere biografieën van Henriette Roland Holst (van Elsbeth Etty), Herman Heijermans (van Hans Goedkoop) of Multatuli (van Dik van der Meulen) lieten zien dat een biograaf verschillende oplossingen kan vinden voor de verbinding tussen leven en werk.
Zit het probleem dan misschien in de term verhaal, een woord waarin feit, fictie en verteltechnieken op een niet altijd zichtbare manier de strijd aangaan? En is dat probleem opgelost als we in plaats van dat aantrekkelijke want ruimte scheppende begrip ‘verhaal’ het veel neutralere en schijnbaar meer wetenschappelijke ‘beschrijving’ gebruiken? Daar heb ik zo mijn twijfels over. Ook de beschrijving van een mensenleven vereist selectie, ordening en duiding. Zelfs biografieën als die van Van Deyssel (twee vuistdikke boeken) of Reve (naar verwachting drie maal 700 pagina's), degelijke werkstukken bomvol details, uitweidingen, achtergrondverhalen en citaten, zo neutraal mogelijk en bij voorkeur chronologisch geordend en voorzien van bronvermeldingen, berusten op ordening en visie.
In Biografie Bulletin 2009/1 voert Maaike Meijer bezwaren aan tegen de sturende werking van de biografie, omdat een verhaal een samenhang veronderstelt die in het leven zelf zelden te vinden is. Op die manier zijn biografieën eerder eindpunten dan het begin van iets nieuws, stelde zij. Maar in die manipulatie, zo betoogde Willem Otterspeer zo'n tien jaar geleden, zit juist de uitdaging. ‘Een biograaf moet meer schrijver dan historicus willen zijn.’ Feiten-verzamelingen doen in zijn ogen geen recht