teruggaat naar zijn oerbron. ‘Citizen Kane heeft me tot biograaf gemaakt,’ legt Assouline uit. En zoals het nog altijd bewonderde cinematografische werkstuk van Orson Welles de filmkunst voorgoed veranderde, zo hoopt de Fransman er ook aangrijpingspunten in te vinden voor een nieuwe biografische benadering. Want, zoveel wordt al snel duidelijk, Assouline is de gebaande paden van het genre een beetje moe. De dag komt, schrijft hij, ‘dat de waarheid genoeg krijgt van bewijzen. En de biograaf zichzelf erop betrapt dat hij het even niet zo nauw neemt. Niet dat hij de documenten niet belangrijk vindt, hij wil ze echter weer ziel en leven geven.’
Dat laatste is een nobel streven voor een biograaf. Assouline past de methode toe op uiteenlopende figuren als verzetsheld Jean Moulin en dichter Paul Celan. Indringend is het stuk over Rudyard Kipling. De schrijver van onder meer The Jungle Book verafschuwde biografen. Alleen collega-romanschrijvers kregen weleens wat te horen over 's mans beleving van het vak. Het beeld van een bezeten en bezielde professional, dat wilde Kipling graag neerzetten. In zijn autobiografie doet hij dat tot in het absurde, alsof zijn bestaan enkel uit lezen en schrijven bestond.
Natuurlijk was er ook een niet-literair leven. Assouline laat zien hoe Kipling zijn zoon de Eerste Wereldoorlog instuurde. Met fatale gevolgen: zoals zovelen werd die opgegeven als ‘missing in action’. De schrijver zoekt nog jaren naar hem. Kiplings obsessie, zijn ‘rosebud’, zijn de Rolls Royces waarin hij zich laat rondrijden, auto's met typenamen als Silver Ghost en New Phantom. Spoken als vervoermiddelen bij de zoektocht naar restjes geest van zijn kind.
Niet alle bijdragen in het boek hebben zoveel kwaliteit. Na Welles' Citizen Kane werd filmen nooit meer hetzelfde. Assoulines Rosebud zal echter niet dezelfde uitwerking hebben op het ambacht van het biograferen. De beste bijdragen in het boek zijn aansporingen om, net als Cartier-Bresson, goed te kijken, om als het ware levens te beschouwen vanaf de zitstok.
Een treffend detail kan - vakkundig beschreven - meer zeggen over een hoofdpersoon dan ellenlange opsommingen van feiten en feitjes. Assoulines stelling dat er tussen de details maar één de status van ‘rosebud’ heeft, is nonsens. Cartier-Bressons oog voor detail stond aan de basis van prachtig werk. Maar collega's met kwaliteit pikten heel andere dingen op bij een soortgelijk onderwerp. Al die verschillende benaderingen konden treffende beelden opleveren - biografen verschillen in dit opzicht niet van fotografen.
Oog voor het kleine kan de auteur van een levensgeschiedenis verder helpen. Assouline bewijst in Rosebud dat het af en toe ook het begin kan zijn van pseudo-freudiaans hineininterpretieren, het toeschrijven van zo ongeveer alles aan bijna niets. Die biografische blikvernauwing helpt het genre echter niet verder.
Pierre Assouline, Rosebud. Biografieën over het kleine detail (Breda, De Geus 2009)