| |
| |
| |
In amechtige bewondering
De Nederlandse popbiograaf
Maarten Steenmeijer
Hoewel er de afgelopen jaren steeds meer biografieën van Nederlandse popmusici zijn gepubliceerd, zijn de levens van de belangrijkste nog steeds niet beschreven. Bovendien, stelt Maarten Steenmeijer, stellen de meeste Nederlandse popbiografieën teleur. Wat ze meestal missen is een uitgangspunt en een vraagstelling.
Er lijkt de laatste jaren een groeiende drang te zijn ontstaan om de Nederlandse popmuziek van de tweede helft van de jaren zestig in kaart te brengen. Zo verschenen er niet alleen biografieën van toonaangevende muzikanten als Earth & Fire (besproken in Biografie Bulletin, voorjaar 2007) en Harry Muskee (De missie) maar ook van popgroepen die maar heel even spraakmakend waren, zoals de psychedelische, door dichter Hans Verhagen geadopteerde formatie Dragonfly.
Moeilijk te verklaren is deze trend niet. De tweede helft van de jaren zestig was in Nederland, net als in veel andere landen van West-Europa (met Groot-Brittannië voorop natuurlijk), de belangrijkste periode van de popmuziek. Dat was niet alleen vanwege de zich in sneltreinvaart voltrekkende ontwikkelingen in de muziek, maar ook vanwege de enorme sociaalculturele impact die popmuziek toen kreeg. Geen huishouden bleef ongemoeid. Als je als adolescent al niet in een bandje zat, dan ging je in het weekend wel ergens luisteren naar een bandje. Door de week werd soelaas geboden door de grammofoonplaatjes van de Golden Earrings, de Motions, de Outsiders, Cuby and the Blizzards en al die andere nederpopgroepen wier prestige nauwelijks onderdeed voor dat van de grote jongens uit het buitenland (Beatles, Stones, Kinks, Who).
De popmuziek van de jaren zestig legde de fundamenten van wat in de daarop volgende decennia een van de belangrijkste kenmerken van onze cultuur zou worden: het gedemocratiseerde hedonisme. Seks en
| |
| |
drugs, ze maken tegenwoordig deel uit van het basispakket van elke puber en zijn tot de ongeschreven rechten van de westerse mens gaan behoren. Ook de gigantisch gegroeide aandacht voor het spirituele welzijn van het individu is ondenkbaar zonder de ontwikkelingen die zich in de jaren zestig hebben voorgedaan in en rond de wereld van de popmuziek.
Maar waarom laat de aandacht voor deze periode zich juist nu gelden? Dat moet te maken hebben met het groeiende besef dat het nu of nooit is. De pubers en adolescenten van toen zijn de bejaarden van nu aan het worden en krijgen dus meer tijd en ook meer behoefte om terug te kijken. Dat verklaart waarom ze nu de pen oppakken. Niet onbelangrijk is natuurlijk ook dat popmuzikanten de neiging hebben heel wat eerder te sterven dan hun generatiegenoten. In dit opzicht is er dus zelfs sprake van spoed.
| |
Aandoenlijk
De aandrang om werk te maken van deze cruciale periode is niet alleen begrijpelijk maar ook relevant. Het is daarom jammer dat de oogst tot nu toe zo mager is. Zo moeten de eerste Nederlandse biografieën nog verschijnen van enkele van de belangrijkste hoofdrolspelers uit die tijd, zoals Boudewijn de Groot, Armand, de Outsiders en de Motions. Van Jan Akkerman bestaat nota bene alleen nog maar een Engelse biografie. Veel erger nog (en ook verontrustend) is dat de zangers en groepen die wel in de prijzen zijn gevallen er vrijwel allemaal bekaaid vanaf zijn gekomen.
De popbiografieën van de Nederbeatperiode zijn in feite maar in één opzicht op niveau: de vormgeving. Twee mooie voorbeelden zijn de biografieën van de Ro-d-ys en Q65. De drukke en toch overzichtelijke fotomontage op de cover van het boek over Q65 is veelzeggend voor het binnenwerk, dat royaal en speels is gelardeerd met foto's van de legendarische Haagse groep, van de afzonderlijke leden daarvan en van het publiek. Een lust voor het oog. Ronduit oogverblindend is de vormgeving van het boek over de Ro-d-ys, de Oost-Groningse formatie die in de zomer van 1967 heel Nederland verraste met ‘Take Her Home’, een van de weinige popnummers uit die periode die ruim veertig jaar later nog niets van zijn on-Nederlandse kwaliteit heeft verloren. In het boek is een overrompelend aantal contemporaine documenten opgenomen, zoals krantenberichten, advertenties, brieven, contracten, handgeschreven manuscripten van liedteksten, affiches en platenhoezen. En alsof we daarmee nog niet genoeg verwend waren bevat het boek ook nog eens vier schijfjes: een dvd met clipjes, live-opnames en korte reportages en interviews, plus drie cd's met alle singles en elpees van de groep, aangevuld met live-opnames, demo-opnames en andere curiosa.
De enorme investeringen die nodig waren om dit prachtige resultaat te bereiken - in tijd, in kosten - laten er geen misverstand over bestaan dat het schrijvers en samenstellers Wiebe Klijnstra en Wessel Gernaat en uitgever Maura Music ernst was. Des te jammerder is het daarom dat de tekst van het boek zo pover afsteekt bij de schitterende vorm. Niet dat de auteurs er zich met een Jantje van Leiden van af hebben gemaakt. Integendeel: ze hebben zo ongeveer iedereen geïnterviewd die iets met de Ro-d-ys van doen heeft gehad en alles wat er over
| |
| |
De Ro-d-ys. Tweede van rechts: Harry Rijnbergen
hen is geschreven boven water gehaald. Al dit materiaal is echter in vrijwel onverwerkte vorm weergegeven in het boek. Wat je leest is geen verhaal, maar een lange reeks anekdotes, feitjes en wetenswaardigheden, waarvan sommige ronduit onbenullig zijn. Op pagina 245 lezen we bijvoorbeeld: ‘Op 18 november 2006 vindt de officiële kick-off plaats van het digitale Poparchief Groningen. Ter gelegenheid daarvan wordt een in 1968 door Greeth Smit voor Philips gemaakte promotiefoto van de Ro-d-ys opnieuw in omloop gebracht.’
Wat schittert door aanwezigheid in Ro-d-ys any time is een duiding van de curieuze en tamelijk tragische carrière van de groep, die niet lang na het spectaculaire succes van ‘Take Her Home’ in een neergaande spiraal belandde. Aan de creativiteit van voorman Harry Rijnbergen (zanger, componist en gitarist van de groep) lag dat niet. Hij schreef het ene prachtnummer na het andere en legde daarbij een vernieuwingsdrang aan de dag die zich het best laat vergelijken met die van groepen als de Beatles en de Kinks en, in eigen land, met die van de Golden Earrings. Elke single was weer anders; de enige constante waren de pakkende melodieën en de karakteristieke, slepende stem van Rijnbergen. Waarom is diens carrière zo snel in het slop geraakt? Waarom werden prachtnummers als
| |
| |
‘Nothing to Change Your Mind’, ‘Sleep, Sleep, Sleep’ en ‘Wintertime’ geen grote hits? En waarom verzette multitalent Rijnbergen na deze flops niet de bakens, zoals Robbie van Leeuwen deed die, nadat hij het bij de Motions niet meer zag zitten, Shocking Blue oprichtte en met deze groep de wereldhit ‘Venus’ maakte? Vanuit deze vragen had een mooi boek geschreven kunnen worden waarin particuliere factoren een belangrijke rol spelen, zoals het complexe temperament van Rijnbergen en zakelijke elementen als het management. Ook de dubbelperifere positie van de groep, die ver van de randstad opereerde, zou een interessant aspect zijn geweest.
De makke van Ro-d-ys any time is die van vele Nederpopbiografieën: wat ontbreekt is een vraagstelling, een invalshoek, een visie. De voornaamste drijfveer van de schrijvers lijkt een onvoorwaardelijke en alles overheersende bewondering voor hun onderwerp te zijn. Die is aandoenlijk, maar ook nefast, omdat ze een kritische en analytische benadering in de weg staat.
| |
Gemakzucht
Datzelfde lijkt te gelden voor Q65 van Pim Scheelings, die zijn boek met bijna karikaturale grootspraak de ondertitel De ultieme biografie meegaf. Over het belang van een biografie van de legendarische Haagse band kan geen twijfel bestaan: Q65 is één van de belangrijkste Nederlandse popgroepen van de jaren zestig. Hun uitstraling van seks, drugs & rock-'n-roll had niets gekunstelds: Wim Bieler, Joop Roelofs, Jay Baar, Frank Nuyens en Peter Vink vormden een stelletje ongeregeld dat tot in de verste uithoeken van ons land alles deed wat God verboden had en menigmaal in de problemen kwam. Zo moest Jay Baar een tijdje brommen vanwege drugsgebruik en was de groep betrokken bij een verkeersongeluk waarbij een dode te betreuren viel. De grootste branieschopper was zanger Wim Bieler, die zijn bandgenoten rustig een halfuurtje voor zijn deur liet wachten omdat hij nog even wilde rollebollen met het liefje van dienst en die op het toneel de microfoonstandaard als een bronstige stier bereed. Dat was heel andere koek dan de Golden Earrings, in die tijd ook al een heel creatieve band maar een beetje braaf.
Q65 viel niet alleen op vanwege hun oneerbiedige gedrag en liederlijke uitstraling, ze maakten ook muziek die in Nederland toen nog niet werd gemaakt. ‘You're the Victor’, hun eerste single, was ruiger dan Nederland toen gewend was. Hun tweede - ‘The Life I Live’ - was weliswaar een stuk bedaarder maar daardoor kon de gewaagde tekst - waarin onomwonden van drugsgebruik werd gerept - des te beter tot zijn recht komen. De elpee die ze vrij snel daarna maakten werd onbescheiden Revolution gedoopt, een titel die niets teveel gezegd was. Revolution was een compromisloze plaat: niet, zoals destijds gebruikelijk, een commercieel verlengstuk van de hitsingles maar een volwaardig album dat geen enkele single van de groep bevatte.
Snel na Revolution pakte de groep weer uit met een aantal singles die er, net als ‘You're the Victor’ en ‘The Live I Live’, muzikaal toe deden en voor de nodige ophef zorgden, zoals het bijna misogyne ‘I Despise You’ (‘You mean nothing but trouble, baby/Now, beat it!) en ‘World of Birds’, dat niet alleen drugs maar ook de lesbische liefde als onderwerp had.
| |
| |
En toen, nog geen twee jaar na hun debuutsingle, ging het in sneltreinvaart bergafwaarts. De singles werden hoe langer hoe bloedelozer en van een fatsoenlijke opvolger van Revolution is het nooit gekomen. Wat ging er mis? Alleen deze vraag zou al voldoende zijn als uitgangspunt voor een interessante biografie. Maar helaas, Pim Scheelings blijft stuurloos ronddobberen in een schier oeverloze zee van anekdotes, ernstig gehinderd door zijn amechtige bewondering voor de ruige Hagenezen. Hij heeft zich beperkt tot de letterlijke weergave van een reeks gesprekken met de nog levende leden van de groep (Baar en Bieler overleden in 1990 en 2000, respectievelijk), met direct betrokkenen (onder wie producers Peter Koelewijn en Hans van Hemert) en met collega-muzikanten. Dat levert soms aardige verhalen en anekdotes op, zoals Cesar Zuiderwijks bekentenis dat hij Q65 destijds beter vond dan de Earrings, de groep waarvan hij enkele jaren later de drummer zou worden. Maar het riekt wel erg naar gemakzucht om het Q65-verhaal grotendeels te laten vertellen door oprichter Joop Roelofs en gitarist Frank Nuyens. In hun stoeremannenpraat is iets te proeven van de tragiek van de vijf muzikanten die met elkaar iets konden waartoe ze individueel niet in staat waren, maar die te ongedisciplineerd waren om hun samenwerking te koesteren en te continueren. Maar wat overheerst is een onbenullige en op den duur zelfs irritante bravoure die een heel andere tragiek naar voren brengt: deze mannen zijn nooit volwassen geworden.
Misschien heeft Scheelings zich laten leiden door gemakzucht of misschien schiet zijn analytisch vermogen tekort. Hoe dan ook, zijn boek kan nauwelijks een biografie worden genoemd. Dit betekent natuurlijk niet dat er op basis van interviews geen goede popverhalen gemaakt kunnen worden. Maar dan moet er wel iets worden gedáán met het materiaal. Popsterren zijn doorgaans geen grote denkers en geen uitzonderlijke verhalenvertellers, een enkele uitzondering als Earringbassist Rinus Gerritsen daargelaten. De popbiograaf moet dus selecteren, combineren, knippen, plakken, kortom editen, net zolang tot er een tekst is ontstaan met een visie en een verhaal. Ongeveer zoals Frank Dam - die overigens ook even aan het woord komt in Scheelings boek - in het klein heeft gedaan in Nederbeat en Beatmeisjes. Voor de miniportretten van subtopgroepen als The Zipps, Kick en N.V. Groep 65 en van popzangeressen als Bojoura, Mariska Veres en Patricia Paay gebruikte hij als grondstof de gesprekken die hij met deze muzikanten voerde. Het essentiële verschil met de werkwijze van Scheelings zit hem in de zorgvuldige wijze waarop Dam de uitspraken van de geïnterviewden bewerkte tot een sprekend verhaal.
De interviewer als regisseur: onzichtbaar maar toch overal aanwezig. Dat is een aanpak die doet denken aan die van Ischa Meijer in de interviews die hij wekelijks voor de achterpagina van Vrij Nederland maakte en die tot de beste van de Nederlandse journalistiek behoren. Het kan dus best: een goede popbiografie op basis van de woorden van de hoofdpersonen.
Wiebe Klijnstra en Wessel Gernaat, Ro-d-ys any time. Een Groninger beatlegende (Zuidbroek, Maura Music 2008) |
Pim Scheelings, Q65. De ultieme biografie (Haarlem, Henk de Tank 2009) |
|
|