Een fictief postuum verhaal
Toch heeft het iets kunstmatigs, zo'n constructie waarin een schrijver zijn gefingeerde biografie presenteert. Want wat probeert Coetzee nu eigenlijk te vertellen, behalve dat we de waarheid over onszelf eigenlijk nooit zullen kennen? Wil hij met
Zomertijd de waarde van de literatuur in het algemeen en die van de biografie in het bijzonder onderzoeken? De constatering dat over de werkelijkheid niets valt te zeggen en alleen de kunst ons kan helpen de waarheid te leren kennen, krijgt ineens iets dubbels. Want uiteindelijk vindt dit ‘leugenachtige’ boek, alle dubbele bodems ten spijt, wel zijn weg naar talloze lezers die achterblijven met het gevoel dat ze zojuist een biografie hebben gelezen van een levende schrijver die doet alsof hij dood is. En natuurlijk ligt het voor de hand dat de schrijver er in zo'n experiment niet bepaald gunstig vanaf komt. Hoe had het ook anders gekund: een fictief
John Coetzee
postuum verhaal schrijven waarin je talent door iedereen wordt bejubeld, zou wel erg koket zijn. Maar gek genoeg werkt een roman waarin het tegenovergestelde gebeurt precies zo. Mogelijk wilde Coetzee met
Zomertijd de grenzen van zijn schrijverschap verkennen en daarmee indirect zijn positie bepalen als individu en schrijver binnen de Zuid-Afrikaanse gemeenschap met al haar raciale, culturele, linguïstische spanningen. De nietsontziende blik van de buitenstaander culmineert in
Zomertijd in een meedogenloze blik naar binnen. Eigenlijk laat deze autobiografische reeks zich nog het best lezen als het relaas van iemand die gebukt gaat onder zijn onvermogen tot wezenlijk contact. Hij is niet voor liefde gemaakt, zeggen de vrouwen in
Zomertijd. Maar in weerwil van wat de geïnterviewden ons willen laten geloven, komt Coetzee naar voren als een uiterst sensitief mens die diep lijdt