wereld’. Maar vervolgens geeft hij toe dat er ook andere bijvoeglijke naamwoorden in de ondertitel hadden kunnen worden genoemd; hij geeft zelf voorbeelden: ‘religieus’, ‘competitief’, ‘geïsoleerd’, ‘egocentrisch’, ‘eenzaam’, ‘oversekst’, ‘depressief’, ‘mateloos’ en ‘rusteloos’.
Misschien was dit dan ook een betere ondertitel geweest: ‘Kroniek van een religieus, competitief, geïsoleerd, egocentrisch, eenzaam, oversekst, depressief, mateloos, rusteloos en schuldig leven’. Zo'n reeks voorkomt in ieder geval dat iemand op één term wordt vastgepind, iets dat altijd een grove vereenvoudiging inhoudt. En er zou ook wel een wat positiever woord in de reeks mogen, zoals ‘moedig’. Denk aan de moed waarmee Van het Reve in de oorlog illegaal werk deed, de moed waarmee hij zich richtte tegen fellow travellers die vraagtekens zetten bij de Nobelprijs voor Boris Pasternak, de moed waarmee hij zich tijdens de schrijversconferentie in Edinburgh in het openbaar uitsprak tegen de schrijvers die homoseksualiteit als een perversie beschouwden, en de moed waarmee hij zich in de jaren vijftig op het Engels wierp, omdat hij voortaan in die taal wilde schrijven. Dat liep op niets uit, maar er was moed voor nodig, ook al was het misschien de moed der wanhoop.
Behalve de subjectieve ondertitel doet Maas nog een forse ingreep. Hij noemt zijn onderwerp vanaf het begin Gerard Reve, hoewel de schrijver Gerard Kornelis van het Reve heette en pas in 1973 de schrijversnaam Gerard Reve aannam. Wat vooral verbaast is de summiere verantwoording die Maas aflegt voor deze beslissing: ‘Voor het gemak duid ik in dit boek Gerard Kornelis van het Reve van het begin af aan als Gerard Reve, hoewel hij die verkorte naam pas vanaf 1973 ging voeren.’ Daar moeten we het mee doen. En deze mededeling staat dan ook nog in een op het voorwoord volgend blokje ‘Praktische mededelingen’. Met andere woorden, Maas ziet zijn besluit als een praktische ingreep, ter wille van het gemak.
Maar het is nogal wat: we lezen voortdurend over een Gerard Reve die in de beschreven periode (1923-1962) nog helemaal niet bestond, in ieder geval niet onder die naam. ‘Gerard Reve’ is een benaming die Reve zelf pas achteraf, met terugwerkende kracht, over zijn vroegere ik heeft gelegd, en ‘voor het gemak’ past Maas deze constructie toe op de beginnende schrijver Gerard Kornelis van het Reve, achteloos, zonder er al teveel woorden aan vuil te maken. Eigenlijk is het onvoorstelbaar dat Maas hier zo luchtig over doet. De grote vraag die deze biografie oproept, is dan ook: waar is Gerard Kornelis van het Reve gebleven? Dat het ook anders kan, laten de biografen van George Orwell zien. ‘George Orwell’ was een pseudoniem van Eric Blair, en zowel Bernard Crick (George Orwell: A Life, 1980) als Michael Shelden (Orwell: The Authorised Biography, 1991) maken in hun biografie een duidelijk en expliciet verwoord onderscheid tussen Blair en Orwell. Ze beginnen hun onderwerp pas ‘Orwell’ te noemen als Blair zelf voor dat pseudoniem heeft gekozen. Heel simpel en uitermate voor de hand liggend, en de lezer raakt geen moment in verwarring.
Voor de lezer van Maas' biografie die vanaf het begin met een Gerard Reve wordt geconfronteerd, ligt de verwarring nog in het verschiet. Ik ben benieuwd hoe Maas dat gaat aanpakken. Ergens in het vervolg