Biografie Bulletin. Jaargang 20
(2010)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
‘Innig’ verstrengeld
| |
[pagina 24]
| |
oordelen en persoonlijke sympathie een rol spelen in zijn onderzoek - een horreur voor de serieuze wetenschapper! Alles wat naar persoonlijke levensverhalen neigt, moet binnen de gevestigde wetenschappen met de grootste omzichtigheid worden gebruikt: het zijn weinig betrouwbare bronnen die eigenlijk slechts als aankleding van het grotere geheel mogen worden ingezet. De biografie, die zich nu juist op dat persoonlijke richt, kan daarom welbeschouwd niet meer zijn dan een hulpwetenschap. Maar de kwalificaties ‘parasiet’, ‘spelbreker’ en ‘slecht geweten’ die Madelenat de biografie schertsend toekent, duiden erop dat de verhouding tussen meester en knecht enigszins ongemakkelijk is. In de twintig jaar die sinds deze schets van Madelenat zijn verstreken, is de wens om historiografische schema's te verfijnen en het persoonlijke er een plaats in te geven alleen maar toegenomen. Bovendien is er de nodige aandacht voor interdisciplinariteit en de rol van de wetenschapper als verteller van het geschiedverhaal, en is de scepsis jegens egodocumenten als bronnen voor wetenschappelijk onderzoek duidelijk afgenomen. Je zou verwachten dat de biografie daarom niet meer als ‘parasiet’ en ‘spelbreker’ wordt beschouwd, maar als ‘wegbereider’ of ‘kwartiermaker’. Maar dat is niet het geval. De relatie blijft gespannen. Toch hebben ze elkaar veel te bieden, de biografie en de geesteswetenschappen. Dat heb ik tijdens het werken aan mijn proefschrift ondervonden. | |
‘Biografische draai’Hoewel mijn onderzoek naar het cultureel nationalisme in de vroege negentiende eeuw tot op zekere hoogte gericht was op iets collectiefs en abstracts, en zich beperkte tot de discipline van de zich ontwikkelende taalwetenschap als onderzoeksterrein, eisten de concrete levensfeiten van de individuele taalgeleerden zeer nadrukkelijk hun ruimte op. Zozeer zelfs dat ze het cultureel nationalisme als hun regisseur van zijn plaats verdrongen. Deze ‘biografische draai’ binnen mijn cultuurhistorisch onderzoek bleek grote gevolgen te hebben. Uitgaande van die concrete levensfeiten, die lang niet altijd het cultureel-nationalistisch axioma van het onderzoek onderschreven, bleek de vroege negentiende eeuw er zeer gevarieerd en complex uit te zien. De dynamiek ervan gaf reliëf aan het bestaande beeld van het cultureel nationalisme en de activiteiten van taalgeleerden binnen dat kader. Met terugwerkende kracht ben ik me voor de theoretische consequenties van deze ‘biografische draai’ gaan interesseren - een draai die veel verder lijkt te gaan dan de ‘biographical turn’ in de sociale wetenschappen van jaren terug. Want in zekere zin betekent zo'n draai dat levensfeiten geen ‘placements et déplacements dans l'espace social’ zijn, zoals in de opvatting van Bourdieu die door Madelenat wordt aangehaald, maar de ‘espace social’ zelf. En wat zijn daar de consequenties van? Ik ben geenszins bij machte die te overzien. Maar een beschrijving van de ‘biografische draai’ in mijn onderzoek en de bijbehorende wetenschapstheoretische overwegingen kunnen misschien het denken erover stimuleren. | |
Wetenschappelijke bepakkingMijn onderzoek was deel van een door Joep Leerssen geïnitieerd researchproject dat de contacten in kaart moest brengen tussen | |
[pagina 25]
| |
vroegnegentiende-eeuwse Europese taalgeleerden van wie werd aangenomen dat ze de fundamenten hadden gelegd voor de diverse cultureel-nationalistische bewegingen in verschillende Europese regio's en landen. Het idee was dat al die individuele nationale bewegingen, in Catalonië en Vlaanderen, op de Balkan, in de Duitse landen, in Friesland et cetera, geworteld waren in een internationaal debat over volkstalen en teksten. Het doel van het project was in beeld te brengen welke geleerden in dat debat betrokken waren en hoe zij elkaar over en weer hadden beïnvloed. De centrale figuur in mijn onderzoek was Joast Halbertsma, een taalgeleerde die contacten met andere Europese taalgeleerden onderhield en bekend is komen te staan als het icoon van Fries cultureel nationalisme. Halbertsma had belangstelling voor vele talen en dialecten - het Gotisch, het Middelnederlands, het Angelsaksisch, de Engelse dialecten, het Fries en zelfs de oosterse talen. Zijn belangstelling voor die variëteit aan talen en dialecten, zijn interesse in Europese politieke kwesties, en zijn zorgen om en betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving zijn goeddeels vergeten. Zijn aandeel in de ontwikkeling van het Fries is echter juist sterk gecultiveerd, in het bijzonder sinds in de tweede helft van de negentiende eeuw de Friese Beweging zich sterker begon af te tekenen. In mijn onderzoek stonden de contacten van Halbertsma in Londen, Milaan, Kopenhagen, München en Berlijn centraal. De taalgeleerde collega's van Halbertsma in die steden waren, net als hijzelf, betrokken in het taalgeleerde debat van die tijd, en speelden een meer of minder grote rol in de nationale bewegingen van hun eigen regio of land. Joast Hiddes Halbertsma (1789-1869)
| |
Eerste schredenHet eerste contact dat ik uitzocht was dat met een taalgeleerde in Milaan, graaf Carlo Ottavio Castiglioni. De brieven van Castiglioni aan Halbertsma worden bewaard in Tresoar, het Fries Historisch en Letterkundig Centrum in Leeuwarden. Ze zijn geschreven tussen 1834 en 1838. De brieven boden vooralsnog weinig aanknopingspunten want ze waren geschreven in het Latijn in een heel onduidelijk handschrift. Maar er waren genoeg andere teksten die betrekking hadden op Castiglioni en zijn activiteiten, en Halbertsma's interesse voor de graaf en zijn werk, en die hielpen het onderzoek op weg. De lemma's over Castiglioni in de verschillende biografische woordenboeken gaven een eerste indruk. Castiglioni maakte deel uit van een adel- | |
[pagina 26]
| |
lijke familie die gelieerd was aan het keizerlijk hof van Oostenrijk, waar Lombardije in de jaren dertig van de negentiende eeuw deel van uitmaakte. Die Oostenrijkse heerschappij over een deel van Noord-Italië werd door de intellectuele elite niet op prijs gesteld, zo viel uit een uitgebreide geschiedenis van Milaan te leren. Castiglioni was niet politiek actief maar legde zich toe op antiquarische studies: hij deed onderzoek naar Arabische munten uit de Moorse tijd, en naar oude talen. In de periode dat hij met Halbertsma correspondeerde was Castiglioni belast met de opdracht edities te maken van enkele fragmenten uit een vijfde-eeuwse Gotische bijbel die twintig jaar eerder waren gevonden. Van de opstellen en boeken die hij publiceerde vond ik enkele terug in Halbertsma's bibliotheek, een verzameling boeken en nagelaten handschriften die wordt bewaard in het eerdergenoemde historisch en letterkundig centrum in Leeuwarden. Behalve enkele van zijn edities van delen van de Gotische bijbel, bleek Halbertsma ook een tekst over het Koptisch van Castiglioni te hebben ontvangen, en een opstel over het Italiaans van een andere schrijver. Halbertsma had overigens veel boeken over het Gotisch in zijn bezit, zo liet zijn bibliotheek zien, niet alleen die van Castiglioni. De vondst van de fragmenten uit de Gotische bijbel kon gereconstrueerd aan de hand van verschillende bronnen. De eerste aanwijzingen vond ik in een bundel met artikelen over de beroemde vinder van het handschrift, kardinaal Angelo Mai, met wie Castiglioni een eerste proeve van de Gotische fragmenten uitgaf en met wie Halbertsma later ook contact zocht. Hij had in 1819 in een geleerd Zwitsers tijdschrift bekendgemaakt dat hij in de Biblioteca Ambrosiana in Milaan pagina's Latijnse tekst had gevonden waaronder fragmenten uit de Gotische bijbel schuilgingen. Voor het onderzoek naar de Gotische taal en de geschiedenis van de Europese volkeren, en zelfs voor de geschiedenis van de godsdienst, was dit een buitengewoon belangrijke vondst. De grote Duitse taalgeleerde Jacob Grimm wist dat op waarde te schatten en verspreidde het nieuws door middel van brieven aan andere taalgeleerden en buitenlandse geleerde genootschappen. Grimm correspondeerde ook enige tijd met Castiglioni, maar die staakte het schrijven toen Grimm in recensies van zijn eerste edities zijn ergernis over één en ander de vrije loop liet. Castiglioni zou veel te traag zijn en bovendien fouten maken. Grimm claimde dat de gevonden pagina's uit de Gotische bijbel eigenlijk aan de Duitsers toebehoorden omdat het Gotisch de oudste en zuiverste voorloper was van het Hoogduits en de Duitse filologie bovendien op een veel hoger peil stond dan de Italiaanse. In zijn recensies liet de protestantse Grimm overigens ook niet na te wijzen op de onrust die de Gotische bijbel teweegbracht bij de Italiaanse geestelijkheid. Een vertaling van de Heilige Bijbel in de volkstaal door Goten die verdacht werden van ketterij - dat was voor rooms-katholieken een netelige zaak. Te meer daar het internationaal zoveel belangstelling genereerde. Uit brieven van Castiglioni aan Mai bleek hoe delicaat de kwestie was: hij had de toestemming van het Vaticaan nodig om de pagina's zelfs maar in huis te mogen hebben. Artikelen en recensies in Duitse en Italiaanse periodieken, inleidingen bij de edi- | |
[pagina 27]
| |
ties van de Gotische tekst, en brieven van geestelijken en geleerden gaven een goed beeld van de religieuze, nationale en internationale, maar ook interpersoonlijke gevoeligheden rond de Gotische fragmenten. In Nederlandse periodieken hield Halbertsma de lezers op de hoogte van Castiglioni's werk aan de edities en ging hij uitgebreid in op het belang van het Gotisch voor de taalstudie. Hij droeg ook een van zijn werken aan Castiglioni op: in zijn opdracht paarde hij zijn lof voor Castiglioni aan kritiek op zijn Nederlandse collegataalgeleerden. In de notulen van de Tweede Klasse van het Koninklijk Instituut vond ik de aantekening dat Halbertsma Castiglioni had voorgedragen als correspondent. De brieven van Castiglioni aan Halbertsma ten slotte bleken zeer interessante kritiek op de filologie van de beroemde Jacob Grimm te bevatten. Des te spijtiger dat de brieven van Halbertsma aan Castiglioni onvindbaar waren. In de mooie oude Biblioteca Ambrosiana in Milaan staat wel een boek dat Halbertsma Castiglioni stuurde. | |
Dubbele saltoMet dit onderzoek gingen enkele maanden heen. Een bijzonder interessante casus omdat hij zo goed alle gevoeligheden liet zien waar de filologische praktijk uit de eerste helft van de negentiende eeuw zo rijk aan is. Maar het had niets met Fries cultureel nationalisme te maken. Wat nu? Alles maar opzij zetten en bewaren voor na mijn proefschrift, als ik Halbertsma niet meer hoefde te benaderen binnen het kader van cultureel nationalisme? Met andere woorden, een heel interessant aspect van Halbertsma en zijn geleerde contacten buiten beeld houden om hem maar te kunnen blijven beschouwen als de aartsvader van het Fries cultureel nationalisme? Dat was wat jarenlang was gebeurd: vooral zijn werk in verband met het Fries was bestudeerd, en daarom was hij uitgegroeid tot een icoon van de Friese taalbeweging. Als ik hem naar voren zou halen in de hele breedte van zijn internationale contacten, zou niet alleen het beeld van Halbertsma zelf veranderen, maar kwam ook het Fries cultureel nationalisme als organiserend principe van mijn onderzoek onder druk te staan. Aan de andere kant was het zo dat het contact tussen Halbertsma en Castiglioni een uitgelezen inkijk bood in complexe en interessante vroegnegentiende-eeuwse Europese discussies - discussies die op de een of andere manier samenhingen met het postnapoleontische nationaal denken in Europa. En dat zou licht kunnen werpen op het ontstaan van cultureel nationalisme dat in zijn abstracte vorm weinig houvast bood. Enerzijds sloegen de concrete praktische, politieke en wetenschappelijke levensfeiten van Castiglioni en Halbertsma dus de bodem onder het cultureel nationalisme vandaan, terwijl ze er anderzijds juist toegang toe leken te bieden. | |
Biografische carrouselHet is goed om hier te verduidelijken dat de levensfeiten die ik op het spoor kwam, zich ophielden in teksten - in brieven, opdrachten, boeken, tijdschriftartikelen, kranten en geschiedenissen. Teksten die geschreven waren en gelezen moesten worden. Daarbij kon de vorm van die teksten, de stijl ervan en de taal, het moment van verschijnen, de reacties erop, van evenveel | |
[pagina 28]
| |
betekenis zijn als hun inhoud. In die teksten scholen als het ware biografieën die eerst gelezen en dan herschreven moesten worden. ‘Biograferen’ is inderdaad voor een belangrijk deel een voortdurend decoderen en herschrijven van teksten. Ook teksten over anderen. Immers, om Halbertsma's biografie te kunnen lezen waren de teksten van en over Castiglioni nodig, terwijl om Castiglioni's biografie te kunnen lezen teksten van en over Halbertsma nodig waren. Bij het herschrijven van hun biografie schreef ik vervolgens ook aan mijn eigen biografie. En terwijl ik al schrijvend mijn sporen in hun biografieën achterliet, lieten zij op hun beurt sporen in míjn biografie achter. Een dynamische aangelegenheid waarin Halbertsma, Castiglioni en ikzelf steeds van plaats wisselden. Ieder van ons was een spoor in de ander, die op zijn beurt ook geen welomlijnd zelf was, maar eerder een spoor. Misschien zou dit iets kunnen betekenen voor de theorievorming rond de verhouding tussen het ik en de ander die nog vaak als een tegenstelling gezien wordt. Binnen biografiestudies wordt volop over dit fundamentele vraagstuk gereflecteerd, maar de kwestie is voor de hele wetenschap van belang. Andersom kan de gevestigde wetenschap op haar beurt vanuit haar eigen onderzoekservaring bijdragen aan die reflectie. Een netwerkonderzoek waarvan ik hierboven een indruk gaf, nodigt bijvoorbeeld uit tot het herformuleren van de relaties tussen verschillende individuen: ze reageren niet simpelweg op elkaar, maar op een dynamische kluwen van geschreven, gelezen en herschreven biografieën. Het integreren van deze biografische carrousel in een cultuurhistorisch onderzoek kan interessante resultaten opleveren. | |
Inderdaad: verstrengeldDoor de biografieën van de verschillende taalgeleerden uit Halbertsma's netwerk in hun onderlinge relaties als uitgangspunt te nemen, verdween de notie cultureel nationalisme uit beeld, maar tegelijkertijd bracht de schrijving en herschrijving van die biografieën, bijna onbewust, de praktische en politieke Europese wereld in beeld waarin talen en taalonderzoek hun zeer specifieke betekenis kregen, en zoiets als cultureel nationalisme mogelijk maakten. De levensfeiten waren inderdaad zelf de ‘espace social’ en niet slechts bewegingen erin. Dat had tot voordeel dat de verschillende vormen die het cultureel nationalisme in de verschillende regio's van Europa zouden gaan aannemen veel inzichtelijker werden. Elke individuele geleerde was betrokken bij de politieke onrust van na de napoleontische oorlogen en bij de verwetenschappelijking van de filologie, maar de omstandigheden in de verschillende regio's liepen sterk uiteen, net als de posities en mogelijkheden van de geleerden zelf. En niet alleen hun posities en mogelijkheden waren verschillend, ook varieerde de stijl van hun teksten waarmee ze deelnamen aan het wetenschappelijk debat. De ‘biografische draai’ binnen mijn cultuurhistorisch onderzoek gaf individuele, lokale en regionale gebeurtenissen te zien die bovenindividuele en bovenregionale ontwikkelingen verduidelijkten, en deed recht aan de dynamiek van de menselijke geschiedenis. Bovendien bleek de biografische benadering de aangewezen weg om de verschillende disciplines in beeld te krijgen die betrokken waren in de filologische praktijk van de eerste helft van de negentiende eeuw. De gevestigde wetenschap erkent het belang van inter- | |
[pagina 29]
| |
disciplinariteit. Maar interdisciplinariteit, narrativiteit, holisme en aanverwante moeilijkheden die door biografisch georienteerde onderzoekers op de kaart worden gezet, bezorgen wetenschappers ook kopzorgen. Die kopzorgen berusten op een misverstand. Niet dat dit alles niet voor problemen zorgt, nee, het misverstand zit hem in het feit dat er niet aan te ontkomen valt. Er is geen ontkomen aan interdisciplinariteit, narrativiteit en holisme. Er zijn geen bronnen die de werkelijkheid passief en als vanzelf ontsluiten. Er is altijd een interactie waarin historische werkelijkheid en historicus met elkaar op de loop gaan. In de vlucht van die carrousel schuilt het geheim van de levende geschiedenis. Ik heb een haat/liefde-verhouding met het genre, vanwege het streven een leven te vangen in heel zijn richtingloosheid, het grootse naast het dagelijkse in een vorm vast te leggen. Het leidt vaak tot starre, te dikke boeken. Voor De Nijhoffs of de gevolgen van een huwelijk (1999) heb ik alles wat er maar werd getheoretiseerd over de biografie tot me genomen, en ben vooral geïnspireerd geraakt door de wat meer afgeleide vormen: van The Silent Woman van Janet Malcolm tot In Search of J.D. Salinger van Ian Hamilton, van The Aspern Papers van Henry James tot The Quest for Corvo van Frederick Rolphe. Nog steeds vind ik dit meesterlijke ‘biografieën’, die zowel het verhaal van de biograaf als de gebiografeerde vertellen. Ik hoop dat ook de Nederlandse literatuur verrijkt zal worden met wat meer van dit soort biografische boeken. In ieder geval ga ik er zelf weer eentje schrijven, daar heb ik heel veel zin in. |
|