semioloog Roland Barthes een biotekst heeft genoemd. In de traditionele biografie noteert de biograaf de belangrijke gebeurtenissen en ontwikkelingen die in het leven van zijn of haar onderwerp zijn voorgevallen. Deze lijken zich op te dringen aan de biograaf, die niets anders kan doen dan ze in het verhaal te integreren. In de biotekst echter wordt gekozen voor bepaalde elementen die beantwoorden aan de eisen van de tekst die geschreven wordt. Met andere woorden, de handeling van het schrijven bepaalt hoe de biotekst wordt geschreven. In de biotekst worden ingezet wat Barthes ‘biografemen’ heeft genoemd: losse details, voorkeuren, stembuigingen, vluchtige elementen als teken van de vie trouée, een leven met gaten erin, waarbij de biograaf vooral niet moet trachten die op te vullen door steeds weer nieuw onderzoek. Anders wordt de biografie een eindstation waar niets meer aan toegevoegd kan worden.
Barthes onderscheidt studium en punctum. Het studium bestaat uit elementen die een belangrijke rol spelen en door de biograaf worden opgetekend: de kindertijd, de schooltijd, het professionele leven, liefdes enzovoort. Het studium informeert, representeert, legt vast, zonder nieuwe betekenissen te laten ontstaan. In het punctum is juist een teveel aan betekenis. Daar zijn details die emoties oproepen zoals verbazing, of die een schokeffect veroorzaken. Dit kan het beste door middel van foto's worden gedaan, die meer aan de verbeelding overlaten dan woorden.
De huidige biografie kent te veel studium, en te weinig punctum. Met behulp van het laatste zou ruimte worden geschapen om te tonen dat de gebiografeerde niet slechts één enkele identiteit heeft (iets waar de lineaire vertelling te vaak aan voorbijgaat), en de biografie zou hier - net als bij autofictie - niet een zoektocht maar juist een vernietiging kunnen zijn van de gekende identiteit. Het gaat er dan niet om alle versies van de gebiografeerde op een rijtje te zetten en te bewaren, maar juist om te laten zien dat de biograaf iets probeert op te vangen over iemand die bezig is met een steeds veranderende zelfschepping; met een identiteit die steeds weer wordt geconstrueerd en opgelost. De biografie wordt dan een deconstructie van de illusie om het ik van de ander eens en voor altijd vast te leggen, en een ontmoeting met een ongrijpbare en veelstemmige ik. Dat is interessant, omdat er dan naast de biografie ook aandacht kan worden besteed aan de werking van biografische processen als identificatie, projectie, weerstanden en afweren. Maar nu zijn we bij de psychologie beland, en daartegen zijn de meeste biografen immuun.
Terug naar de vorm: om de narratieve lineariteit te doorbreken, zou een biograaf literaire en zelfs filmische middelen kunnen gebruiken: tijdsprongen als bijvoorbeeld flashbacks. Waarom ook het uitgangspunt van de biograaf niet afwisselen met dat van de gebiografeerde, die dan focalisator wordt - degene die ziet en spreekt, waardoor er een opening onstaat naar diens innerlijk leven, diens blik op de dingen die hem of haar overkomen, diens onmacht ook om alles te zien en te begrijpen. Dat zou kunnen via de eigen stream of consciousness, zoals dat in de modernistische roman gebeurt. Hiermee zou je beter kunnen laten zien hoe bepaalde