| |
| |
| |
Het verleden heeft een mooie toekomst
Over nieuwe en oude vormen van de biografie
Richard Holmes
In 2009 verscheen The Age of Wonder, de nieuwste biografie van Richard Holmes. Dit boek, dat Amazon.com (usa) uitriep tot het beste boek over wetenschap van 2009, door Time Magazine als het beste nonfictie boek van 2009 werd uitgekozen en door de Britse Royal Society met de Science Book Prize 2009 werd bekroond, gaat over de levens van negentiende-eeuwse Britse wetenschappers. Verrassend aan deze biografie is het onderwerp - centraal staan de ethische en existentiële dilemma's waarmee de wetenschappers werden geconfronteerd - en verrassend is de vorm, die Holmes omschrijft als een ‘estafette van wetenschappelijke verhalen’. In onderstaand essay gaat Holmes in op de ontwikkelingen binnen de biografie gedurende de afgelopen twintig jaar, en op de toekomst, waarin volgens hem nieuwe biografische onderwerpen de narratieve vorm zullen herdefiniëren, niet andersom.
Het is altijd een goede Britse gewoonte geweest het genre van de biografie met een zekere goedgehumeurde scepsis tegemoet te treden. ‘Biografie heeft een nieuwe verschrikking aan de dood toegevoegd’, merkte dr. Arbuthnot, de geleerde vriend van Samuel Johnson, in de achttiende eeuw al op. Je zou een boek kunnen vullen met dergelijke bedachtzame aforismen, waarachter dikwijls, geheel in overeenstemming met de Britse traditie, ernstige overpeinzingen schuilgaan. ‘Alle grote mannen hebben hun discipelen’, beweerde Oscar Wilde, ‘en meestal is het Judas die de biografie schrijft’. ‘Er zijn maar drie regels als het gaat om het schrijven van biografieën’, stelde Somerset Maugham, ‘en gelukkig weet niemand wat die regels zijn’.
Vast staat dat we in Groot-Brittannië tegenwoordig door een stortvloed aan biografieën, autobiografieën en memoires worden overspoeld, als we er al niet in verdrinken. Volgens recente cijfers van British Book Watch komen er per jaar niet minder
| |
| |
dan vierduizend nieuwe biografische boeken uit. Wie een serieuze studie van het genre wil maken, moet per dag tien biografieën lezen om bij te blijven.
We moeten echter wel beseffen dat onder deze boeken ook persoonlijke memoires vallen, een genre dat de afgelopen jaren zeer populair is geworden. Onder de vooraanstaande Britse schrijvers die aan deze trend hebben meegedaan en zijn overgestapt van biografie naar autobiografie, bevinden zich Michael Holroyd (Basil Street Blues, 1999), Lorna Sage (Bad Blood, 2000), en zelfs mijn vroegere docent George Steiner met My Unwritten Books (2008).
Memoires van het meer populistische soort leggen veel nadruk op ongelukkige kinderjaren in disfunctionele gezinnen, en worden ook wel ‘misère-memoires’ genoemd. Hoge verkoopcijfers worden ook behaald door misère-memoires die door ghostwriters zijn samengesteld. Een voorbeeld is Diana: Her True Story in Her Own Words van Andrew Morton, uit 1992, dat bestaat uit interviews met de prinses en waarvan meer dan 2 miljoen exemplaren zijn verkocht.
De Britse televisiekijker kan inmiddels terecht bij een speciaal biografiekanaal. Biografische tv-programma's als Secret Lives, Reputations en Who Do You Think You Are zijn in Groot-Brittannië bijzonder populair. De National Portrait Gallery in Londen organiseert regelmatig tentoonstellingen rondom eigentijdse beroemdheden en geeft een reeks boeken uit over biografische onderwerpen. The British Library publiceerde onlangs The Family History Box, een doos vol biografisch vermaak, die doet denken aan de scheikundedozen die we vroeger als kind hadden. Op internet zijn talloze sites te vinden over genealogie, familiegeschiedenis, achternamen en stambomen. De internet-encyclopedie Wikipedia - volkomen gratis en volkomen onbetrouwbaar - is in wezen een ‘doe het zelf’-biografie. En we weten allemaal wat ‘iemand googelen’ betekent.
Ook biografische films zijn populair; ze maken op een slimme manier gebruik van de Britse voorliefde voor kostuumdrama's, bij voorkeur met vrouwelijke hoofdpersonen. Zo kwamen er de afgelopen jaren biopics uit over Elizabeth i, over de huidige Britse vorstin, over Beatrix Potter, Jane Austen en de betoverende achttiende-eeuwse Duchess of Devonshire, een prinses Diana avant la lettre; deze laatste film was gebaseerd op de succesvolle biografie Georgiana van Amanda Foreman.
Waarschijnlijk de belangrijkste recente ontwikkeling op biografisch gebied in Groot-Brittannië was de publicatie van The New Oxford Dictionary of National Biography in 2004.
In dit nieuwe dnb is het aantal beschreven levens van 38.000 uitgebreid tot 50.000. Het dnb wordt niet langer geschreven door een klein team onderzoekers, maar is uitgegroeid tot een gemeenschappelijk project, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bijdragen van niet minder dan 12.000 biografen. Hoewel alle oude bijdragen zijn gehandhaafd (al dan niet grondig herschreven), zijn de selectiecriteria van de dnb radicaal omgegooid. Het komt erop neer dat het begrip ‘verdienste’ aanzienlijk is opgerekt en gedemocratiseerd. Er staan minder geestelijken, aristocraten en bureaucraten in, en meer vrouwen, arbeiders en raddraaiers. Of, zoals een recensent opmerkte: ‘minder bisschoppen en meer actrices’.
| |
| |
| |
Biografie en de universiteiten
Tijdens mijn leven heeft het biografie-onderwijs een hoge vlucht genomen. In Groot-Brittannië, Australië en de Verenigde Staten worden op veel universiteiten en hogescholen colleges biografie aangeboden, en in mindere mate geldt dat ook voor Frankrijk en Duitsland. De aandacht voor biografie op academisch niveau heeft ervoor gezorgd dat literatuur als een van de traditionele geesteswetenschappen weer volop in de belangstelling kwam te staan. Het werd uit het reservaat van literaire theorievorming gered, omdat de idealen van het vak creative writing weer centraal kwamen te staan.
In Groot-Brittannië werd dit nieuwe pedagogische verschijnsel geïntroduceerd door de privéuniversiteit van Buckingham in 1998, in een reeks colleges die werd gegeven door Jane Ridley. In 2000 volgde de University of East Anglia (al langer beroemd vanwege haar leergang creative writing), waar een masteropleiding life writing werd opgezet onder leiding van Lorna Sage, die zich had laten inspireren door schrijver en criticus Malcom Bradbury. Dat zowel Sage als Bradbury aan een chronische ziekte leden en stervende waren, is een voorbeeld van de bittere ironie die het lot soms voor ons in petto heeft. Geen van tweeën heeft lang genoeg geleefd om de masteropleiding van de grond te zien komen.
In 2001 benoemde de University of East Anglia (uea) mij als haar eerste biografie-professor: een schrijver, geen academicus. Het was mijn eerste (en enige) academische benoeming in de veertig jaar dat ik als biograaf actief was geweest.
Aanvankelijk had ik mijn twijfels, maar inmiddels geloof ik niet dat het doceren van biografie het genre door middel van theorievorming verlamt. Integendeel, het kan de creatieve toekomst van het genre stimuleren en nieuwe generaties jonge schrijvers produceren.
Mijn studenten hadden verrassend verschillende achtergronden: er zat een arts bij, een advocaat, een financieel journalist, een huisvrouw, een researcher bij een televisiezender, een oud-schoolhoofd, een maatschappelijk werker, een directeur van een bedrijf, een taxichauffeur, een kleuterleidster, een piloot bij de Pakistaanse luchtmacht, een Japanse winkelmanager en een Nigeriaanse dichter.
Tot mijn genoegen maakten diverse dichters de overstap van creative writing naar life writing. Dichters zijn uitstekende biografen. Een van hen leidt momenteel een Writer's Project in het Oral History Department van de British Library. Vijf van mijn studenten hebben inmiddels een boek gepubliceerd. Zo kwam in 2007 Druin Burchs mooie studie uit over de achttiende-eeuwse chirurg Astley Cooper, met de gedenkwaardige titel Digging Up the Dead, niet alleen een verwijzing naar de praktijken van chirurgen, maar ook naar die van biografen. Mijn Pakistaanse luchtmachtpiloot was Mohammed Hanif, wiens eerste roman, A Case of Exploding Mangoes (2008) aanvankelijk was bedoeld als een essay over Plutarchus, de dromen en voorgevoelens van tirannen, en generaal Zia-ul-Haq. Het haalde de longlist van de Man Booker Prize.
Een van de belangrijkste lessen die we leerden, was de volgende: geen enkele biografie, hoe goed ook, is de definitieve biografie. Het is belangrijk te beseffen hoe een reeks biografieën over hetzelfde onderwerp
| |
| |
een reputatie door de jaren heen kan vormen en veranderen. Om inzicht in het genre te krijgen, moet je het vergelijkenderwijs benaderen. Zo bestaan er minstens acht biografieën van de achttiende-eeuwse feministe Mary Wollstonecraft die het bestuderen waard zijn, van William Godwins gedenkschrift uit 1789 tot Lyndall Gordons biografie uit 2005.
Ook buiten de uea zijn er masteropleidingen opgericht, zoals in Oxford, onder leiding van Hermione Lee, en aan Londen University, onder leiding van Andrew Motion en Blake Morrison. Lisa Jardine, een vooraanstaande deskundige op het gebied van zeventiende-eeuwse wetenschap, heeft aan Queen Mary, University of London het Centre for Editing Life and Letters opgericht, en verleden jaar begon de nieuwe University of Kingston een Centre for Life Narratives.
In Londen is een Biographer's Club opgericht, die een interessante website heeft. Zelfs de Royal Society, die zich uitsluitend richt op wetenschappelijke artikelen en van oudsher gekant is tegen wetenschappelijke levens, begint een nieuwe reeks, Memories in Science, om haar tweehonderdvijftigste verjaardag in 2010 luister bij te zetten.
Dergelijke initiatieven zijn niet beperkt gebleven tot Groot-Brittannië. Ik heb de biografische thema's op een rijtje gezet die aan universiteiten en op conferenties overal ter wereld worden besproken:
* | Het toenemende belang van de beroemdheidcultus, en het ontstaan van pseudo-biografische vormen, vooral op internet (bijvoorbeeld op Facebook). |
* | De creatieve invloed van biografie op andere media: film, tv, fotografie, portretkunst en zelfs ballet (zie het recente ‘biografische ballet’ over George Gershwin, dat in 2008 in Parijs werd uitgevoerd). |
* | De opleving van biografie binnen de narratieve geschiedschrijving. |
* | Biografie als een brug naar domeinen van specialistische kennis, zoals filosofie en de natuurwetenschappen. |
* | De opkomst van biografische tentoonstellingen, waarbij gebruik wordt gemaakt van fysieke objecten (de zogenaamde ‘objectbiografie’), fotografie, videoloops en geluidsarchieven. |
* | Ethische kwesties zoals de schending van de privésfeer door biografen. |
* | De grote filosofische en epistemologische vragen over de aard van empathie, subjectiviteit en het menselijk kenvermogen (bijvoorbeeld: in hoeverre kunnen we een ander ooit werkelijk kennen?). |
Het feit dat er in razend tempo niet alleen steeds meer biografieën verschijnen, maar ook boeken óver biografieën, waarin het genre als literaire vorm wordt bestudeerd, zegt veel over de toenemende belangstelling voor de biografie. In de index van The British Library zijn momenteel 363 Engelstalige titels onder dit onderwerp te vinden. Het is geen toeval dat negentig procent van die titels van na 1990 dateren. Negen van de belangrijkste titels volgen hieronder: Ian Donaldson, James Walter en Peter Read (red.), Shaping Lives: Reflections on Biography (1992); Paula R. Backscheider, Reflections on Biography (1999); Michael Shortland en Richard Yeo (red.), Telling Lives in Science: Essays on Scientific Biography (1996); Michael Holroyd, Works on Paper: The Craft of Biography and Autobiography (2002); Peter France en William St Clair
| |
| |
(red.), Mapping Lives: The Uses of Biography (2004); Hermione Lee, Body Parts: Essays on Life-Writing (2005); Thomas Söderqvist (red.), The History and Poetics of Scientific Biography: Science, Technology and Culture, 1700-1945 (2007); Brenda Niall, Life Class: The Education of a Biographer (2007); en tot slot Nigel Hamilton, How To Do Biography: A Primer (2008).
Volgens mij kan de academische studie biografie een geheel nieuwe discipline binnen de geesteswetenschappen worden. Het vak zou ook een oogje - of een adelaarsblik - kunnen houden op de nieuwe ‘parabiografische’ vormen die zich momenteel manifesteren, zoals internet, blogs (waarvan er nu meer dan 110 miljoen zijn), cd-hoesjes,
colofons en flapteksten, profielen en interviews, de zichzelf corrigerende Wikipedialemma's op internet en - voor zover je het kan verdragen ernaar te kijken - de realityshows die, al dan niet voorzien van beroemdheden, nog steeds alom bloeien als exotische jungleplanten.
Toch blijft het vak biografie zich in de eerste plaats concentreren op de geschreven vorm. Het gaat erom een grote traditie te heroveren, om de vergelijkende biografiewetenschap te stimuleren en studenten terug te voeren van de theorie naar de daadwerkelijke praktijk van schrijven en onderzoek. Het vak belicht het grote belang van de relatie biograaf-onderwerp voor het bestuderen en begrijpen van biografie als genre. Maar het mikt vooral op het onderwijzen van de kunst en het ambacht van het biografisch narratief: het vertellen van verhalen.
| |
Biografie en het vertellen van verhalen
Er wordt vaak gesuggereerd dat de toekomst van de biografie ligt in een radicale verandering van de vorm, in de ontwikkeling van fragmentarische, postmoderne narratieve methoden. Een voorbeeld is Brian Matthews' experimentele en bekroonde Louisa (1987), een postmoderne biografie van de heroïsche moeder van Henry Lawson. In dat boek wordt gebruikgemaakt van verschillende biografische stemmen en worden vragen die de schrijver zichzelf stelt gedramatiseerd. (Ik ben benieuwd hoe Matthews biografie van Manning Clark eruit gaat zien.) Dickens (1990) van Peter Ackroyd, met zijn flamboyante fictieve intermezzo's, is een ander voorbeeld van deze techniek. In Flaubert's Parrot (1984)
| |
| |
gebruikt Julian Barnes een fictieve biograaf - Geoffrey Braithwaite - om feitelijke en ‘wat als’-vragen te stellen over Flaubert (zoals: welke kleur ogen had Madame Bovary?).
Mijn eigen boek Footsteps: Adventures of a Romantic Biographer (1985), waarin de biograaf voortdurend in en uit vier verschillende romantische vertellingen stapt (de levens van Stevenson, Wollstonecraft, Shelley en Nerval), kan als vierde voorbeeld van dit genre dienen. Veelzeggend genoeg verschenen al deze werken in het midden van de jaren tachtig, een periode waarin we allemaal de grenzen van de traditionele biografie wilden overschrijden om te kijken wat daarachter lag.
De traditionele manier van verhalen vertellen zal altijd de kern en de kracht blijven van de biografie. Misschien hebben we eerder een verbreding van onderwerpskeuze nodig, of een verdere ontwikkeling van onze ideeën over het soort materiaal waarmee de biografie zich kan bezighouden. Nieuwe biografische onderwerpen zullen de narratieve vorm herdefiniëren, niet andersom.
Ook als ze niet chronologisch wordt gepresenteerd, neemt biografie altijd de vorm aan van een menselijk verhaal, een narratieve handeling, een agon. Dit is al het geval sinds de eerste Parallelle levens van Plutarchus (ongeveer 120 v. Chr.) Plutarchus begon met de grote narratieve biografische melodrama's: de zelfdestructie van Alexander de Grote, de moord op Julius Caesar, de affaire van Marcus Antonius en Cleopatra. In zijn inleiding bij zijn Leven van Alexander vatte Plutarchus zijn benadering als volgt samen: hij zou ‘geen geschiedenis, maar levens’ vertellen. Hij zou op zoek gaan naar de kern van het verhaal, naar de intieme gebaren, naar ‘een uitdrukking of een grap’ die de ware aard van iemand zou onthullen. Hij zou verhalen over ‘de ziel van de mens’. (Zoals zijn elizabethaanse vertaler sir Thomas North droogjes opmerkte: Plutarchus was niet alleen geïnteresseerd ‘in het aantal veldslagen dat Alexander won, maar ook in het aantal keren dat hij dronken was.’)
Toen ik beweerde dat biografie het vertellen van non-fictieverhalen is, bedoelde ik het volgende. Een biografie bevat een hoofdpersoon, een tijdsverloop, een plot en een dramatisch patroon van door menselijk handelen veroorzaakte oorzaken en gevolgen. De discipline is uiteindelijk seculair; ze verzet zich tegen bovennatuurlijke verklaringen. (Zelfs Plutarchus toont zich sceptisch over de goden, hoewel hij gefascineerd wordt door dromen.) Het ritme van het biografisch narratief is dat van spanning/mysterie gevolgd door oplossing/ verklaring. De basisonderdelen, de fundamentele eenheden, worden gevormd door anekdotes, die aaneen worden geregen als kralen aan een ketting.
Bij het vertellen van verhalen duiken talloze epistemologische problemen op. Hoe betrouwbaar of selectief zijn onze bronnen? Wat zijn de grillen van het menselijk geheugen? In hoeverre kan men schrijven dat iemand iets ‘dacht’ of ‘voelde’? In hoeverre kunnen we ‘de ander kennen’, filosofisch gesproken?
Er bestaat een belangrijke school van Franse sceptici - Sartre, Barthes, Derrida - die vraagtekens zet bij de fundamentele authenticiteit van de narratieve vorm. Daar tegenover staat echter een verzameling Angelsaksische informele theorieën
| |
| |
die het idee van ‘identiteit als narratief’ onderzoekt, zoals blijkt uit de filosofie van Alasdair MacIntyre (After Virtue, 1981), de geschiedenisverhalen van Simon Schama en de intelligente, kritische verslagen van de Amerikaanse criticus Paul John Eakin (How Our Lives Become Stories: Making Selves, 1999).
Deze Angelsaksische benadering werd in 2006 op theoretisch niveau nader onderzocht door professor Ian Donaldson in zijn briljante abr/La Trobe University Annual Lecture ‘Matters of Live and Death: The Return of Biography’ (zie abr, november 2006), waarin hij reageerde op een aantal antibiografen, met name de Britse marxistische criticus Terry Eagleton (die deze benadering beschuldigde van ‘burgerlijke lineariteit’), Roland Barthes (die de dood van de auteur had aangekondigd) en Stefan Collini (die aanvoerde dat de benadering in sociologisch opzicht niet representatief was).
Op een praktischer niveau, het niveau van de schrijver, zou ik willen beweren dat bijna alle biografische problemen kunnen worden opgelost door het vinden van geschikte narratieve vormen. Een goed voorbeeld hiervan is een van de eerste succesvolle populaire biografieën, Life of Jack Sheppard van Daniel Defoe, uit 1724. In dit boek paste een meesterlijke verhalenverteller traditionele narratieve vormen toe op een nieuw en subversief onderwerp en transformeerde en passant het complete genre. De manier waarop Defoe Jack Sheppard (1702-1724) behandelde, was revolutionair. Hoe kon Defoe in een tijdperk dat gewend was aan biografische lofzangen op grote en deugdzame persoonlijkheden een uitgewerkte biografie van een kleine crimineel het licht doen zien?
Defoe was actief binnen een oude en veronachtzaamde biografische traditie, die bij deskundigen bekendstaat als de Newgate Calendar of Prison Confessions. Uit de periode 1720-1760 zijn er twaalfhonderd ‘bekentenissen’ van mannen en achtenvijftig van vrouwen overgeleverd. Dit waren gewoonlijk beknopte, homiletische biografieen die waren geschreven door de ordinarius van Newgate (de gevangeniskapelaan) en als goedkope pamfletten werden verkocht. Dat waren voornamelijk levensbeschrijvingen van mensen die waren mislukt, verdoold, vergeten en veroordeeld.
Defoe, die zelf in Newgate had gezeten, zette het genre met briljante originaliteit op z'n kop. Hij speelde met de verwachtingen van de lezer. Voordat hij ter dood werd gebracht, was Sheppard niet minder dan drie keer uit zijn cel ontsnapt. Defoe presenteerde hem niet als een treurige kleine crimineel, maar als een heroïsche en vindingrijke ontsnappingskunstenaar. Defoe stelde zich ten doel Sheppards lef, humor en onverbeterlijke vastberadenheid te laten zien - en zijn verschrikkelijke woordgrapjes. Hij laat Sheppard de volgende opmerking maken over de geestelijken die hem opzoeken: ‘In Newgate is een vijl een veel waardevoller geschenk dan een Bijbel.’ Na zijn een-na-laatste ontsnapping verklaarde Sheppard met opgewekte blasfemie: ‘Inderdaad, ik ben de shepherd [herder, RvE], en alle cipiers in de stad zijn mijn kudde. Ik kan het land niet intrekken zonder dat ze achter me aan lopen te blaten.’
Defoe's uitgever Applebee voegde een gravure toe van de route van Jacks derde ontsnapping, waarop de verbazingwekkend ingenieuze manier wordt weergegeven waarop hij wist te ontsnappen aan de
| |
| |
sloten en ketens van de beruchte dodencel van de ‘Castle’. De gravure was een soort stripverhaal in negen plaatjes, een visueel narratief dat Defoe's spannende verslag nauwgezet en kamer voor kamer volgde. Defoe gebruikt Jacks eigen woorden om te beschrijven hoe Jack zijn boeien losmaakte, door een ongebruikte schoorsteen naar boven klom en in het donker zes afgesloten deuren wist te openen; hoe hij door de gevangeniskapel kroop en over het van scherpe pieken voorziene dak kroop en daar de kerk van St. Sepulchre middernacht hoorde slaan. Toen hij uiteindelijk werd geconfronteerd met een zes meter lager gelegen plat dak, bezat hij de zelfdiscipline terug te keren naar zijn cel om een laken te halen dat als touw kon dienen. Uitgeput sliep hij ten slotte twee uur voordat hij van het dak naar de straat afdaalde. Defoe maakt van deze ontsnappingskroniek niet alleen een spannend staaltje vertelkunst, maar geeft ook een levendige demonstratie van Jacks onverzettelijke karakter. Het is bijna een soort Pilgrim's Progress:
Toen ik de kapel had bereikt, klom ik over de ijzeren pieken, en brak met gemak een ervan af om later [een slot mee te openen], en opende de deur aan de binnenkant. [...] Daar kwam ik een volgende grote deur tegen, die was afgesloten met een slot van zodanige kwaliteit, dat mij de moed in de schoenen zonk. [...] Maar terwijl ik moed vatte, ging ik met grote ijver te werk, en in minder dan een half uur, met behulp van de spijker van de rode kamer en de piek van de kapel, verwijderde ik het slot - en maakte op die manier de deur tot mijn nederige dienaar!
Nog voordat hij weer werd ingerekend, hoorde Sheppard verhalen en balladen die over hemzelf gingen. Dit vergrootte zijn besef van identiteit: ‘Die nacht bezocht ik een kelder in Charing Cross, en versterkte mezelf bijzonder gerieflijk met gebraden kalfsvlees enz., en hoorde minstens tien mensen over Sheppard spreken. Terwijl ik me onder hen bevond, werd nergens anders over gesproken.’
Na zijn laatste ontsnapping stal hij de kleren van een heer, diens ringen en zwaard. Daarna pikte hij twee mooie meisjes op en had het lef een koets te huren en terug te rijden, onder de poort van Newgate Prison door. Dit was, zoals Defoe het presenteert, een geniaal staaltje van theatraliteit en een prachtige bevestiging van een getransformeerd zelf, een nieuwe en illustere identiteit:
Vervolgens mat ik me een buitengewoon uiterlijk aan, en veranderde van een timmerman en slager in een volmaakte gentleman. En in gezelschap van mijn eerder genoemde liefje en een andere jonge vrouw waar ze kennis aan had, ging ik de stad in. We brachten een paar aangename uren door in een drinkgelegenheid niet ver van de gevangenis [...] en dronken een halve liter uitstekende brandy [...].
Defoe's korte biografie beleefde in zes weken acht herdrukken. Het was een ontroerend moment toen hij onder de galg een exemplaar aan Jack Sheppard overhandigde. Jack kreeg door zijn dood een nieuw leven; hij veranderde erdoor in een legende, en zijn verhaal bleek zich gemakkelijk naar andere media te vertalen, getuige voorbeelden als de populaire Beggar's Opera van John Gay uit 1728, talloze victoriaanse
| |
| |
variéténummers, een thriller door William Harrison Ainsworth uit 1839, de Dreigroschenoper van Bertolt Brecht (1928), een Hollywoodfilm en, recentelijk, een televisiefilm.
Het boek bevestigde ook de waarde van het ‘onopgemerkte leven’ en was de inspiratie voor een traditie die kan worden herleid tot Life of Mr Richard Savage van Samuel Johnson, uit 1744, waartoe ook werken behoren als het originele Stuart: A Life Backwards (2005) van Alexander Masters en Agent Zigzag: A True Story of Nazi Espionage, Love and Betrayal (2007), een komische thriller/ biografie van Ben MacIntyre.
| |
Biografie en de toekomst
Tot slot wil ik terugkeren naar een veelomvattend thema: de toekomst van de biografie, of liever gezegd, de toekomsten, want biografie is altijd voorbestemd geweest verschillende rollen te spelen in verschillende culturen. De taken van de biografie zijn in elke cultuur anders.
Wat Groot-Brittannië betreft, voelen veel biografen dat er een verandering op handen is, iets wat door Jonathan Bate (een vooraanstaande Shakespeare-deskundige die zich heeft ontpopt tot romantisch biograaf van ‘John Clare’) onlangs werd omschreven als ‘het naderen van een paradigmawisseling’.
Traditionele belangwekkende ‘leven en tijd’-biografieën, vaak in twee delen, worden nog steeds geschreven, vaak met schitterend resultaat, zie de biografie van Samuel Pepys van Claire Tomalin uit 2002, Hilary Spurlings biografie van Matisse (1998, 2005) en Hermione Lee over Edith Wharton (2007). Onlangs nog liet Michael
Holroyd zien dat hij het oude ambacht nog steeds perfect beheerst met zijn omvangrijke studie A Strange Eventful History: The Dramatic Lives of Ellen Terry, Henry Irving and Their Remarkable Families (2008).
Toch zijn de grenzen van het genre druk in beweging. Alom worden vraagtekens gezet bij de traditionele vorm en de chronologie, en is er sprake van een groeiende voorkeur voor kortere, meer experimentele werken. Er is hernieuwde belangstelling voor marginale en subjectieve onderwerpen. Het ‘monolithische’ leven van een individu maakt plaats voor biografieën van groepen, vriendschappen, liefdesaffaires, van ‘punten in de tijd’ (microbiografieën) of van collectieve bewegingen in beeldende kunst, literatuur en wetenschap.
Veel recente biografieën houden zich bezig
| |
| |
met wat Virginia Woolf ‘onopgemerkte levens’ noemde, of met collectieve levens, die gedurende een bepaalde historische periode met elkaar zijn verbonden door een gedeelde onderneming, locatie of droom. Als gevolg van de ongebruikelijke aard van hun onderwerp hebben deze biografieën de neiging ongebruikelijke narratieve vormen te ontwikkelen.
Ik noem negen populaire en zeer invloedrijke biografieën waarin dit nieuwe patroon tot uitdrukking komt. Een aantal van deze titels wordt regelmatig geroemd als herauten van een paradigmawisseling als het gaat om de biografische vorm, maar in feite markeren ze een herontdekking van verschillende soorten onderwerpen. Behalve de al eerder genoemde Basil Street Blues van Michael Holroyd en Stuart: A Life Backwards van Alexander Masters gaat het om The Lighthouse Stevensons van Bella Bathurst (1999), The Brontë Myth van Lucasta Miller (2001), The Lunar Men: The Friends Who Made the Future 1720-1810 van Jenny Uglow (2002), The Grand Slave Emporium: Cape Coast Castle and the British Slave Trade van William St Clair (2006), Being Shelley: The Poet's Search for Himself van Anne Wroe (2007), The Ordeal of Elizabeth Marsh: A Woman in World History van Linda Colley (2007) en The Ballad of Dorothy Wordsworth van Frances Wilson (2008).
De narratieve vorm van elk van deze boeken is ongewoon, zoals de metabiografische lagen in Millers boek over Brontë, en de tragische, omgekeerde chronologie in Masters' biografie van zijn aan lager wal geraakte onderwerp.
Maar levensbeschrijvingen kunnen ook op een andere manier experimenteel zijn: niet omdat ze zich met onbekende, marginale of etnisch ondergewaardeerde onderwerpen bezighouden, maar omdat ze ingewikkeld lijken, gespecialiseerd, en ver verwijderd van actuele kwesties of de heersende cultuur. Beroemd is de door Boswell vastgelegde uitspraak van Johnson dat ‘hij een levensbeschrijving van een bezemsteel’ zou kunnen schrijven. Maar had hij een biografie kunnen schrijven van een atoomgeleerde, of van iemand die zich heeft gespecialiseerd in zuivere wiskunde, van Newton, om maar iemand te noemen?
Het schrijven van biografieën van wetenschappers vertegenwoordigt misschien wel het belangrijkste nieuwe domein in de Britse biografische wereld, en deze ontwikkeling heeft inmiddels al vele gangbare meningen geproblematiseerd. Jarenlang zijn biografieën van individuele wetenschappers beschouwd als een vorm van kinderliteratuur. Hun narratieven hebben de vorm aangenomen van vereenvoudigde ‘eurekaverhalen’, in de trant van: hoe Isaac Newton als gevolg van een vallende appel de universele zwaartekracht ontdekte.
In biografieën van wetenschappers weet men ook nooit goed raad met de fouten en de doodlopende wegen van wetenschappelijk onderzoek; meestal wordt ervoor gekozen daar geen aandacht aan te besteden. Het rommelige proces van onderzoek en experimenteren wordt gladgestreken tot er een geschiedenis van eindeloze progressie overblijft. Wetenschappers worden geacht geen enkel innerlijk of emotioneel leven te bezitten; ze worden verbeeld als blokken ijs vol opgewekt rationalisme, ‘mannen en vrouwen in witte jassen’. Gedurende bijna de gehele twintigste eeuw werd ervan uit gegaan dat er twee culturen waren, en dat tussen alfa's en beta's nooit sprake zou kunnen
| |
| |
zijn van communicatie, laat staan begrip.
De intensiteit van onze zorg om de planeet, over milieuproblemen op wereldschaal, heeft ervoor gezorgd dat biografische thema's terugkeerden in de wetenschap - en goed ook. We beseffen dat wetenschap niet bestaat - niet kán bestaan - in een van mensen ontdaan vacuüm. We willen weten wat individuele wetenschappers tot hun ontdekkingen brengt (en niet te vergeten tot hun vergissingen) en wat ze vinden van niet-wetenschappelijke zaken als liefde, godsdienst en politiek. Een hernieuwde belangstelling voor de ethische dilemma's, die het gevolg zijn van wetenschappelijke ontdekkingen, verlangt een humanistische reactie, en de onderzoekende geest van de biografie is bij uitstek geschikt daarin te voorzien. Dit alles leidt tot een toenemende biografische belangstelling voor de creativiteit van wetenschappers en de historische context van hun werk. Hier volgen enige opvallende nieuwe boeken die door deze tendens het licht hebben gezien: het al eerder genoemde Telling Lives in Science: Essays on Scientific Biography van Michael Shortland en Richard Yeo, Lunar Men van Jenny Uglow, Longitude van Dava Sobel (1996), Ingenious Pursuits: Building the 17th Century Scientific Revolution van Lisa Jardine (1999), Charles Darwin: Voyaging en The Power of Place van Janet Browne (1995, 2002), Newton: The Making of Genius van Patricia Fara (2002), Glimpses of the Wonderful: The Life of Philip Henry Gosse, 1810-1888 van Anne Thwaite (2002), en Einstein: His Life and Universe van Walter Isaacson (2007).
De biografie van wetenschappers gaat in op een van de grote vragen van onze tijd: in hoeverre kunnen we wetenschappers vertrouwen als gidsen voor de redding van onze planeet? Is wetenschap een bron van hoop of van dreiging?
Mijn nieuwste boek, The Age of Wonder, is een poging deze uitdagingen bij de horens te vatten in de vorm van een collectieve biografie, of, zoals ik het ook wel heb genoemd, een ‘estafette van wetenschappelijke verhalen’. Het boek bestrijkt de domeinen van astronomie, scheikunde, ontdekkingsreizen, ballonvaart en experimentele chirurgie aan het begin van de negentiende eeuw. Wetenschappelijke legendes worden nog eens onder de loep gelegd, verhalen als hoe Humphry Davy de mijnwerkerslamp uitvond, hoe William Herschel de nieuwe planeet Uranus ontdekte, hoe Joseph Banks het paradijs zocht in Tahiti en hoe Mary Shelley de bekendste wetenschapper van allemaal uitvond - dr. Frankenstein.
| |
Biografie en democratie
The Age of Wonder speelt zich af in de jaren waarin de grote romantische schrijvers en dichters de lof zongen van emotie en subjectiviteit en zich naar verluidt tegen rationalisme, objectiviteit en wetenschap keerden. Schrijvers als Coleridge, Keats, Shelley, Byron, Goethe en Mary Shelley bezaten echter een buitengewoon grote wetenschappelijke belangstelling. Het echte onderwerp is wat ik ‘wetenschappelijke hartstocht’ heb genoemd: het innerlijke leven en de drijfveren van wetenschappers, en hun impact op schrijvers en de manier waarop wij de wereld om ons heen zien.
De ondertitel van mijn boek luidt Hoe de romantische generatie de schoonheid en verschrikking van de wetenschap ontdekte, om- | |
| |
dat wetenschap zowel belofte en dreiging heeft ingehouden, vooruitgang en vernietiging, precies de dilemma's waarmee we op dit moment worden geconfronteerd. In mijn boek voer ik aan dat de romantici twee eeuwen geleden als eerste met deze dilemma's werden geconfronteerd, en dat biografie de juiste methode is om uit te vinden hoe we in onze huidige situatie zijn aanbeland. Het verleden heeft inderdaad een grote toekomst.
Tot slot een nog veelomvattender kwestie: je zou je kunnen afvragen wat de toekomstige taak voor de biografie is in landen als China, India, Rusland, Iran en een continent als Zuid-Amerika. We moeten niet vergeten dat al deze gebieden een uitermate rijke narratieve traditie hebben, maar in biografisch opzicht zijn het vooralsnog onbekende grootheden, met uitzondering van levensbeschrijvingen van Grote Leiders als Mao, Stalin, Ghandi, Dzjengis Khan en de grootmogols die om ideologische redenen worden uitgegeven; vele daarvan zijn trouwens geschreven door westerse biografen. Ook hier zien we de oude spanning opduiken tussen de traditionele school van de ‘belangrijke mannen’-biografie en de moderne neiging om ‘onopgemerkte levens’ te herontdekken. Vanuit dit gezichtspunt zou je kunnen zeggen dat de beste Russische biografie van de afgelopen tijd Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj van Alexandr Solsjenitsyn is, hoewel dat boek (uit 1962) het etiket ‘fictie’ heeft meegekregen.
In deze landen kunnen niet alleen de opvattingen over mensenrechten, maar ook die over genealogie, privacy en individuele identiteit radicaal verschillen van die van ons. Het is een fascinerende vraag in hoeverre biografie als vorm feitelijk afhangt van
het bestaan van democratische instellingen en de vrijheden die daarmee gepaard gaan: een relatieve vrijheid van meningsuiting, nauwelijks censuur, bibliotheken zonder staatstoezicht en toegankelijke archieven, en een seculaire cultuur van zelfexpressie en zelfontwikkeling.
Kan de biografie bloeien in radicale moslimlanden? Kan de ware biografie überhaupt bloeien in een autoritair geleide eenpartijstaat? Die vragen zijn niet zo maar te beantwoorden: tenslotte bloeide het genre ook onder de Romeinse keizers en de verlichte despoten van het achttiende-eeuwse Europa.
Het lijkt plausibel dat de biografie het beter zal doen in het moderne India dan in China vanwege de sterke hogere en lagere middenklassen in India, de multiculturele
| |
| |
diversiteit van het land en de gevestigde tradities van folkmuziek, verhalen vertellen, poëzie en (tegenwoordig) film. Weliswaar neemt in China oral history een steeds grotere vlucht, wat wordt benadrukt door China Witness: Voices from a Silent Generation van Xinran, uit 2008 (een poging om de ware geschiedenis van Mao's Culturele Revolutie te vertellen door middel van een groot aantal interviews), maar het boek is geschreven in Londen, en wordt niet in China uitgebracht.
Het gaat hier om belangrijke kwesties, die de komende jaren steeds weer de kop op zullen steken. Maar als iemand die altijd hartstochtelijk heeft geloofd in het prachtige genre van de biografie, in de unieke combinatie van de kritische en de verbeeldingsrijke geest, en die na bijna veertig dienstjaren er nog steeds mee blijft worstelen, bied ik ze u ter overdenking aan, en laat ik ze vol vertrouwen bij u achter.
Ik eindig op passende wijze met mijn Tien Geboden voor Biografen:
1. | Gij zult Biografie in al haar bestaande vormen en experimenten hoogachten. |
2. | Gij zult de roman uws naasten niet begeren. |
3. | Gij zult erkennen dat Biografie de menselijke natuur bezingt in al haar glorieuze contradicties. |
4. | Gij zult verlangen dat zij groter moet zijn dan roddel, daar zij zich bezighoudt met rechtvaardigheid. |
5. | Gij zult eisen dat zij, hoewel zij een uiterlijke loopbaan vastlegt (de feiten), een innerlijk leven (een veelomvattende waarheid) onthult. |
6. | Gij zult inzien dat deze waarheid steeds weer kan worden verteld, door elke generatie. |
7. | Gij zult haar ontvangen als een levensschenkend genre, aangezien zij zich buigt over menselijke strevingen en de scheppende geest, die wij allen deelachtig zijn. |
8. | Gij zult ervan genieten als van een vakantie voor de menselijke verbeelding, want zij neemt ons mee naar een andere plaats, een andere tijd en een andere identiteit, waarvandaan wij geheel verfrist kunnen wederkeren. |
9. | Gij zult er op onbescheiden wijze trots op zijn, omdat het iets is dat de Engelsen aan de wereld hebben geschonken, zoals cricket, het parlement, en het Engelse ontbijt. |
10. | En laatstelijk, gij zult er bescheiden over moeten zijn, want zij toont aan dat niemand van ons ooit het laatste woord over het menselijk hart zal kennen of nederschrijven. |
Dit artikel is gebaseerd op de hrc Seymour Lecture in Biography die Richard Holmes in september 2008 hield in Canberra, Sidney, Melbourne en Brisbane.
De redactie van Biografie Bulletin is Richard Holmes en The Australian Book Review zeer erkentelijk voor hun vriendelijke toestemming voor de vertaling en de plaatsing van deze tekst.
Vertaling uit het Engels door Rob van Essen.
|
|