ook bereid bedrogen te worden. Dat betekent wel dat een biograaf niet alles wat een held of heldin aan het papier toevertrouwde - verhalen, gedichten, notities, brieven, dagboeken tot en met memoires en autobiografieën - voor een mogelijke aanwijzing kan houden.
Van de in 2003 overleden Willem Wilmink verschenen inmiddels drie boekwerken met voer voor biografen. Ik droomde dat ik wakker was is een 160 pagina's tellend schrijversprentenboek waaraan maar liefst 18 scribenten hebben meegewerkt. Het rijk geïllustreerde boek opent met ‘Kleine Idylle’, een autobiografisch verhaal dat Wilmink op negentienjarige leeftijd schreef en dat in twee versies is overgeleverd. In een handschrift van 17 Mei (met hoofdletter) 1956, ondertekend met Wim Wilmink, en als typoscript. ‘Overgetypt 7 juni 1993, zonder enige verandering, behoudens een enkele aperte verschrijving’. De redactie van het boek - Harry Bekkering, Daan Cartens en Muriël Steegstra - voegt daar aan toe: ‘Waarom Willem Wilmink het verhaal juist in 1993 overtypte valt niet te achterhalen. Het was echter wel zijn gewoonte om teksten over te typen waarvan hij het belangrijk vond dat ze bewaard bleven.’
Om zo'n mededeling, die natuurlijk geverifieerd dient te worden, kan een biograaf niet heen. Vooral niet als diezelfde tekst vijf jaar later de opening vormt van een bundel Verzamelde verhalen. Is ‘Kleine idylle’ door opname in die bundel tot fictie geworden of was het dat altijd al? En hoe verhoudt dit verhaal zich tot de achtjarige Wim die in 1944 ziek van angst het bed moest houden? In Het verkeerde pannetje (1984), een bundel verhalen over zijn kindertijd, herinneringen, soms lieflijk, een enkele keer zelfs vermomd als hemelse taferelen. Maar er zijn er ook die lelijk aangebrand ruiken: die komen dan uit het verkeerde pannetje - waarvan ik me afvraag of het wel ooit heeft bestaan, nam Wilmink de volgende passage op.
Ik was van al die bombardementen zo bang geworden dat ik ernstig ziek werd. Mijn rug en buik zaten vol rode vlekken, die weggingen als ik een paar uur in bed had gelegen en meteen weer terugkwamen als ik op was. Ik lag dus maar de hele dag in bed, las een boek of tekende op ruitjespapier een kasteel, steen voor steen. Het was hard papier dat fijn rook, duur papier van vaders kantoor dat natuurlijk helemaal van onder tot boven vol getekend moest worden. Steeds liet ik aan Tineke zien hoever mijn kasteel was gevorderd. Tineke was een dochter van onze overburen.
Dit wapenfeit wordt bevestigd door een levensechte foto van ene Tineke Wild uit dezelfde Enschedese Javastraat als waar Wilmink woonde.
Wat precies Wilminks motieven waren voor het noteren van zijn levensgeschiedenis zal zijn biograaf nog moeten achterhalen. Voorlopig moeten we het doen met de wetenschap dat hij er extreem vroeg mee begon. Niet lang nadat hij in een van de eerste oorlogsjaren met een ouder vriendje was verdwaald, kreeg hij van een tante een schrift met een harde kaft:
Ik besloot om mijn levensgeschiedenis daarin te boek te stellen. De wandeling met Herman werd het hoogtepunt