me daarvan leverde een van zijn beroemdste lp's op. Daarmee volgt het boek grofweg dezelfde lijn als de niet onaardige film Walk the Line (James Mangold, 2005). Daarin vormt het Folsom Prisonconcert eveneens de rode draad en de climax. Kleist volgt hetzelfde patroon, maar hij laat zijn boek eindigen met een uitgebreid hoofdstuk dat zich aan het einde van Cash' leven afspeelt. In de pagina's daarvóór wordt het leven van Cash min of meer chronologisch verteld, van zijn moeilijke jeugd via zijn opkomst in de jaren vijftig en de daaropvolgende excessen met drank en drugs tot zijn ‘redding’ door June Carter en zijn hervonden geloof.
Parallel hieraan staat Kleist uitgebreid stil bij het verhaal van Glen Sherley. Deze countryzanger was een grote fan van Cash en zat in 1968 in Folsom Prison een gevangenisstraf uit. Toen hij hoorde dat zijn idool in de gevangenis zou optreden speelde hij Cash een door hem geschreven liedje (‘Greystone Chapel’) toe. Groot was zijn verrassing toen Cash dat tijdens zijn concert speelde. Het verhaal van Glen Sherley is om verschillende redenen relevant. Allereerst geeft 't het concert in Folsom Prison meer diepte. Daarnaast lijkt Sherley in een aantal opzichten een spiegelbeeld van Cash. Als die geen uitlaatklep had gevonden in zijn muziek en geloof was de kans groot geweest dat hij geëindigd zou zijn als Sherley: aan lagerwal, achter tralies en met weinig zicht op een beter bestaan. Als Cash de duisternis van binnen niet overwonnen had, had ook hij zijn leven waarschijnlijk in de gevangenis gesleten.
Kleist legt de schaduwzijde van Cash vast in een losse, schematisch aandoende tekenstijl. Daarin maakt hij optimaal gebruik van de voordelen die het stripmedium een biograaf biedt. Sommige tekeningen zijn gebaseerd op overbekende foto's van Cash. Dit lijkt gemakzuchtig, maar verankert het verhaal stevig in de realiteit. Even relevant is zijn keus om een aantal liedjes van Cash in het verhaal op te nemen, iets dat in proza niet mogelijk is. Dit is in dubbel opzicht een geslaagde keuze. Enerzijds lenen de verhalende teksten van Cash zich voor een dergelijke uitbeelding, anderzijds maken ze duidelijk hoezeer Cash' leven en werk met elkaar waren verweven. Het duidelijkst wordt dit aan het eind van het boek. Daarin zoekt Cash na een openhartig gesprek met Rubin de rust op in het bos. Hij krijgt er een hels visioen, ontleend aan de klassieke countrysong ‘Ghost Riders in the Sky’. Moeiteloos schakelt Kleist over van de zieke Cash in het bos naar de aan het liedje ontleende apocalyptische taferelen. Het toont aan dat hij zijn medium tot in de puntjes beheerst en tot de ziel van zijn onderwerp weet door te dringen.
Hetzelfde kan helaas niet gezegd worden van de Nederlandse vertaling. Die is uiterst slordig en inaccuraat. Op twee plaatsen in het boek valt het woord ‘Colombia’ waar het platenmaatschappij Columbia moet zijn. Af en toe staan d's en dt's op de verkeerde plaatsen, en in de uitbeelding van de Cash-klassieker ‘Don't Take your Guns to Town’ spreekt een moeder haar zoon niet aan met ‘Billy Joe’ (zoals de oorspronkelijke tekst luidt) maar met ‘Billy Joel’. Deze onvergeeflijke fouten zijn gelukkig de enige smet op deze prachtige uitgave.
Reinhard Kleist, Cash - I See a Darkness (Den Bosch, Silvester 2009). Vertaling uit het Engels door Gert Jan Pos