| |
| |
| |
De onontkoombare aanwezigheid van de schrijfster
Etty Mulder over Helene Nolthenius
Mariëlle Polman
Moeten biografen ernaar streven zichzelf weg te cijferen om hun onderwerpen tot hun recht te laten komen? Of is het beter dat zij op de voorgrond treden, omdat een objectieve biografie bij voorbaat onmogelijk is? In Rede en vervoering, een biografie van Helene Nolthenius, spelen deze en soortgelijke vragen een grote rol.
Op 27 april 2000 nam een grote groep mensen in Amsterdam afscheid van Helene Nolthenius. Een oudere dame vertelde dat de overledene gelukkig nog op tijd de Yad Vashem-onderscheiding had ontvangen. Zij was daar intens dankbaar voor, omdat Nolthenius tijdens de Tweede Wereldoorlog zoveel voor Joden had gedaan, wat volgens haar veel, te veel mensen niet wisten.
Negen jaren later zijn het dan ook de paragrafen over de oorlogstijd die in Rede en vervoering van Etty Mulder het meest overrompelen. In het huis van de familie Nolthenius aan de Brederodelaan te Bloemendaal waren voor kortere of langere tijd mensen ondergedoken, onder wie Helenes vriendin Hans de Beer. Die moest wegens verraad naar een ander onderduikadres vertrekken. Op weg naar haar vriendin werd Helene gedwongen dit adres aan de sd te onthullen, waardoor beiden naar het huis van bewaring werden gebracht. Na vijf dagen gaf Helenes vader zich in ruil voor haar aan. Hij overleefde Dachau, Hans overleefde Auschwitz. Een andere onderduiker was de Joodse jongen Samuel Vecht, die zich mede door invloed van de katholieke bekeerlinge Helene liet dopen. Zijn vader heeft Helene dit na zijn terugkeer uit het kamp niet in dank afgenomen. Samuel stierf in 1947, waarschijnlijk door zelfmoord. Nolthenius heeft die periode lang proberen te verzwijgen, maar aan het einde van haar leven keerde die in beelden en dromen over deportatie en internering terug.
De oorlogstijd maakt slechts een klein deel uit van dit mooi uitgegeven boek over Helene Nolthenius, dat Etty Mulder bedoeld heeft ‘als weergave van mijn ontmoeting met haar in de decennia waarin wij be- | |
| |
trekkingen onderhielden’. Wat is uit deze weergave ontstaan: een autobiografie, een biografie, memoires? Moet een boek trouwens wel worden getypeerd en ingedeeld bij een genre? Uit het woord vooraf valt af te leiden dat Mulder zelf niet direct een biografie op het oog had, maar door haar omgeving werd gedwongen haar positie tegenover dit genre te bepalen. De eigenzinnige manier waarop zij dit heeft gedaan en het persoonlijke boek dat hieruit is ontstaan, roepen allerlei vragen op over het schrijven van een biografie.
| |
Subjectieve dialoog
De eerste vraag betreft de verhouding tussen de auteur en haar onderwerp. Moet de auteur ernaar streven zichzelf weg te cijferen om haar onderwerp tot zijn recht te laten komen? Of dient de auteur op de voorgrond te treden omdat een objectieve biografie bij voorbaat onmogelijk is en elke biografie misschien wel evenveel zegt over de auteur als over haar onderwerp? Tussen deze twee extremen zijn verschillende posities mogelijk, die in de wereld van de biografie altijd ter discussie zullen blijven staan. Dat deze kwestie juist bij Rede en vervoering opdoemt, heeft alles te maken met de onontkoombare aanwezigheid van de schrijfster.
Dit boek gaat namelijk niet alleen over Helene Nolthenius, maar ook over Etty Mulder. Zij hebben elkaar goed gekend in een gedeelde wereld van muziekwetenschap en cultuurgeschiedenis: docent en leerling, promotor en promovenda, beiden hoogleraar Muziekwetenschap, de een in Utrecht (1958-1976), de ander in Nijmegen (1982-2007). Een groot deel van het materiaal
Helene Nolthenius (1920-2000)
waaruit Mulder put, bevindt zich in haar eigen Nolthenius-archief.
Die persoonlijke betrokkenheid heeft de schrijfster er meerdere malen toe genoopt de tekst terzijde te leggen. Toch heeft ze ervoor gekozen zichzelf niet buitenspel te zetten, integendeel. Ze stemt in met het idee van de biografie als een dialoog tussen biograaf en gebiografeerde, maar vindt dat niet voldoende. Ze zoekt naar een ‘werkelijk autobiografische doorwerking van de auteur in de levensbeschrijving’ en wijst op ‘de volledig subjectieve innerlijke dialoog’: ‘In een aantal passages van mijn tekst, ook waar ik mijzelf ten tonele voer, vormt dit innerlijke proces, zoals het in het schrijven uitmondt, een voortzetting van de uitwisselingen die vele jaren in de werkelijkheid
| |
| |
hebben plaatsgevonden.’ Expliciet gebeurt dit in hoofdstuk 4, ‘Uit herinnering opgetekend’, over gedeelde ervaringen in de wetenschappelijke wereld en de gezamenlijke verblijven in het Toscaanse huis Il Colombaio van Nolthenius en haar man Willy Wagenaar. Indirect zet de dialoog zich voort in hun uiteenlopende ideeën over sekse-identiteit. Mulder probeert de beklemmende sfeer te duiden die er heerste tijdens tentamens bij Nolthenius, ‘je Heleentje doen’: vermoedelijk associeerde Nolthenius dit met de verhoring door de sd waaraan ze zelf in de oorlog onderworpen was, aldus Mulder.
| |
Hachelijke onderneming
In het woord vooraf constateert Mulder dat elke auteur die bij een levensgeschiedenis betrokken is, in aanraking komt met de tweespalt tussen biografische en autobiografische elementen. Deze laatste zijn te splitsen in de autobiografie van de auteur van de biografie, waaraan zij dus grote waarde toekent, en die van de hoofdpersoon van de biografie. De tweede vraag die Rede en vervoering oproept betreft dit laatste: welke betekenis hebben autobiografische teksten - in dit geval die van Helene Nolthenius zelf - en wat mag als autobiografisch worden gekenmerkt? Sommige expliciet autobiografische teksten die in dit boek als bijlagen zijn opgenomen, laten zien dat elke interpretatie van bronnen per definitie tweedehands is: dagboeknotities uit de gevangenis (1944), een indrukwekkende Apologia minor, een poging om haar bekering te rechtvaardigen tegenover haar ouders (1941) met potloodkanttekeningen van haar vader, en negen reisbrieven uit Rome en Assisi (1946).
Problematischer is de duiding van autobiografische aspecten in cultuurwetenschappelijk en literair werk van Nolthenius. Een hachelijke onderneming noemt Nolthenius het zelf, als zij uit het oeuvre van een componist zijn persoonlijkheid probeert te destilleren in ‘Een autobiografisch madrigaal van Francesco Landini’ (1955), dat als bijlage integraal is opgenomen in de biografie. Ook al wijst zijzelf op autobiografische aspecten in haar fictieve werk Een ladder op de aarde (1968), De afgewende stad (1970) en De Steeneik en andere verhalen (1984), toch is voorzichtigheid geboden. In een van de twee interviews met Mulder, ook als bijlage opgenomen, merkt Nolthenius over De Steeneik op: ‘Het zijn dermate autobiografische nuances die daarin verwerkt zitten, dat is op zichzelf een kwestie waarover je een avond kunt praten: wanneer wordt iets autobiografisch...’
Mulder aarzelt niet verbanden tussen werk en leven te leggen. Naast een apart hoofdstuk over ‘Sleutelteksten en analyses’ met een biografische analyse van vier verhalen uit De Steeneik, wijst ze her en der in het boek op Nolthenius' vereenzelviging met haar veelal eenzelvige en gecompliceerde personages uit zowel wetenschappelijk als fictief werk. Daarbij past Mulder soms zeer voorzichtig een psychoanalytische benadering toe. Zo verwijst ze als verklaring van de magnetische aantrekkingskracht van Franciscus op Nolthenius naar het begrip ‘projectieve identificatie’. Daaraan voegt ze wel onmiddellijk toe dat Nolthenius vond dat de kloof tussen ons en de middeleeuwen onoverbrugbaar is.
| |
| |
| |
Chroniqueur
Een psychoanalytische benadering roept de vraag op in hoeverre een auteur rekening moet houden met opvatting van de gebiografeerde over biografieën. Nolthenius valt zelf immers niet te betrappen op affiniteit met psychoanalytische benaderingen.
Zij schreef in een periode waarin er nog niet veel aandacht was voor het genre ‘biografie’ en heeft zich nooit wetenschaps-theoretisch over dit genre uitgelaten. Wel deelde ze de terughoudendheid van haar generatie ten aanzien van het ‘persoonlijke’ in het wetenschappelijke betoog en gruwde ze van de manier waarop in het kader van een biografisch project intieme details werden weergegeven. Hierbij sloot haar eigen werkwijze aan: de levensloop van haar hoofdpersonen maakte zij ondergeschikt aan een tijdsbeeld, waardoor zij eerder een chroniqueur was dan een psychoanalyserende biograaf.
Zo richtte ze zich aanvankelijk via een naamloze speelman op het Duecento in haar gelijknamige studie, die de ondertitel Zwerftochten door Italië's late middeleeuwen (1951) kreeg - de speelman heeft ze in een herziene proloog van 1995 geschrapt - en vertelde ze aan de hand van de blinde dichter en componist Francesco Landini over het Trecento in Renaissance in mei (1956). Haar grote werk over Franciscus, Een man uit het dal van Spoleto (1988) heeft niet voor niets als ondertitel: Franciscus tussen tijdgenoten. Dit boek, in 1992 bekroond met de Henriëtte de Beaufortprijs voor biografie, toont de zorgvuldigheid waarmee Nolthenius haar ‘held’ in drie delen probeert te begrijpen: een kroniek, waarin een historische context wordt geboden, een levensbericht met herinneringen van volgelingen van Franciscus, en uiteindelijk verkenningen, waarin Nolthenius aftast wat wij kunnen zeggen over ‘deze mateloze mens’. Terecht stelt Mulder de vraag of Een man uit het dal van Spoleto een wetenschappelijke studie, fictie, literaire verdichting of een biografie is, een vraag die ze trouwens onbeantwoord laat.
| |
Aanwezigheid
Rede en vervoering heeft, zoals Mulder toegeeft in het woord vooraf, niet kunnen ontkomen aan het ‘hybride’ karakter dat Nolthenius' persoonlijkheid typeerde. Voor het tweeslachtige karakter van haar boek verwijst Mulder naar de verschillende rollen van Nolthenius als auteur en geleerde, die belletristische en academische teksten hebben opgeleverd. Rede en vervoering voegt daaraan het beeld toe van een romantisch karakter dat vecht tussen overgave en afstand doen: ten opzichte van een carrière op het muziekpodium, het katholieke geloof, de wetenschap, leven in Italië. Dualisme typeerde Nolthenius' persoonlijkheid: de kritische rationaliteit versus de hartstochtelijke overgave die de overgang van het Duecento naar het Trecento, haar geliefde tijdperk, kenmerken.
Het hybride karakter van dit boek wordt echter niet zozeer bepaald door het karakter van de hoofdpersoon, als wel door Mulders poging Nolthenius' persoonlijkheid op verschillende wijzen recht te doen: aan de hand van Nolthenius' jeugd, aan de hand van haar activiteiten in de muziekwetenschap en cultuurgeschiedenis, van Mulders persoonlijke herinneringen, herinneringen van de vriendinnen Hans Hammelburg-de Beer en Ruth Steinegger, interpretaties en
| |
| |
analyses van haar academische en fictieve werk door Mulder zelf en door anderen; aan de hand van gezamenlijke activiteiten, waarvan de bijlage ‘De zaak Rome-Avignon. Script radioklankbeeld’ (1978) getuigt, en van Nolthenius zelf in diverse bijlagen na verschillende hoofdstukken. Daarbij is het bevreemdend om na de uitgebreide fotocollage in het midden van het boek te lezen: ‘Hoe te beginnen aan dit werk, al die herinneringen, al die jaren?’ De gevaren van een dergelijke aanpak zijn chaos, verdubbelingen en onvolledigheden, waaraan ook Rede en vervoering helaas niet is ontkomen. Of het een biografie is of niet, doet er niet toe. Zelf zegt Mulder over het al dan niet biografische karakter van haar boek in een interview met het Reformatorisch Dagblad van 27 mei 2009: ‘Ik heb van bepaalde pretenties ten aanzien van het genre biografie afgezien, ik heb me meer vrijheid gepermitteerd. Het ging er mij om een aanwezigheid op te roepen, een beeld van wie Helene Nolthenius geweest is, zonder obligate thematiek of chronologie.’ Dat heeft een origineel boek opgeleverd, dat ondanks chaos en redundantie boeiender is dan veel chronologisch opgebouwde biografieën, waarin de aaneenrijging van anekdotes vanaf de overgrootouders tot en met de doorwerking van het oeuvre dikwijls slaapverwekkend is.
Etty Mulder, Rede en vervoering. Helene Nolthenius 1920-2000 (Nijmegen, Vantilt 2009)
|
|