mannen, die naar Rubinsteins eigen zeggen allen iets van haar vader moesten terugbrengen, inspireerden haar en brachten haar ook uit het lood: zij wilde het onmogelijke, wilde een peilloos gemis opheffen. Balans kwam pas in haar leven met het ontstaan van Tamar als zorgzaam alter ego, in het dagboek: Goedkoop ziet de samenwerking tussen Renate en Tamar als ‘een soort brug, een bouwwerk van wanhopige vitaliteit over een vernietigde kindertijd’. Renate levert het materiaal, Tamar beziet dat met afstand en ironie, en geeft er vorm aan in taal. Pas toen zij begin veertig was raakte Rubinstein werkelijk vergroeid met haar rol - zij schreef toen al tien jaar lang haar Tamar-columns in Vrij Nederland - en misschien is dat wel het eigenlijke begin, zegt Goedkoop.
Rubinstein is natuurlijk niet de enige gebiografeerde die een lange aanloop nodig had, en die een lange periode diffuus en weinig productief was. Er zijn veel biografen die de chronologie aflopen en dat oneindige beginnen ‘als een blindedarm’ voor lief nemen, maar Goedkoop wil zich daar niet bij aansluiten. Hij zoekt naarstig naar een vorm om het verhaal op zijn best te vertellen, om te doen wat Rubinstein pas zo laat lukte - een verhaal van haar leven maken. Hij heeft daarbij nog een tweede moeilijkheid te bezweren, want hoe schrijf je over iemand die al zo veel over zichzelf heeft geschreven als Rubinstein?
De dilemma's grijpen de toehoorder langzamerhand naar de keel: de enige weg die de biograaf openstaat is een eigen visie tegenover die van zijn onderwerp - ‘er valt immers niet veel te bewijzen, het is allemaal een kwestie van het ene woord tegenover het andere, van ethos tegenover ethos’. Dat betekent dat de biograaf zich persoonlijk in de strijd moet werpen, op grond van vragen als: ‘Hoe doe je dat, leven?’, ‘Ken je je afwegingen?’, ‘In hoeverre kun je eerlijk zijn tegenover jezelf en anderen?’ Maar hoe speel je het klaar om als biograaf niet in beeld te gaan staan en toch te zorgen dat jij en je lezer zich kunnen spiegelen aan de gebiografeerde?
Wat het geloof in de goede afloop in stand houdt is Goedkoops luciditeit; de zekerheid, de niet-idolate bewondering, de warmte en humor waarmee hij over ‘Renate’ spreekt en de overtuiging die de toehoorder ervaart dat Hans Renate werkelijk ként, al heeft hij haar nooit in levenden lijve ontmoet.
Uitgever Tilly Hermans bepaalde samen met Rubinsteins nazaten de keuze van Rubinsteins biograaf. Er hadden zich in de jaren na Rubinsteins overlijden in 1990 verschillende kandidaten gemeld, maar Goedkoop, die toen zijn Heijermans-biografie nog niet had voltooid, werd benaderd. Hermans is verstandig en bewaart haar geduld: als Goedkoop het begin eenmaal heeft gevonden, wordt het een prachtboek.