| |
| |
| |
Einhards experiment
Het leven van Karel de Grote
Mayke de Jong
Na de dood van Karel de Grote in 814 schreef Einhard een biografie van de keizer. Hoewel Einhard Karel de Grote goed had gekend, maakte hij in zijn biografie geen gebruik van zijn jarenlange vertrouwde omgang met de vorst. In plaats daarvan eerde hij zijn patroon met een geheel nieuw en gedurfd portret volgens de beginselen van de Ciceroniaanse retorica. Daartoe hoorden ook al die schijnbaar intieme details waarop moderne historici zo dol zijn. Maar hoe persoonlijk werd Einhard eigenlijk? En wat betekende ‘persoonlijk’ in deze periode?
De biografie was een populair genre in de middeleeuwen. Volgens een goed geïnformeerde schatting loopt het aantal levensbeschrijvingen uit die periode tegen de tienduizend. De meeste van deze teksten zijn heiligenlevens, die volgens een vast stramien waren opgesteld. In zo'n vita vormde het leven van de heilige een voorbereiding op het eigenlijke hoogtepunt: de dood, die toegang gaf tot het echte leven. Dit was de meest populaire middeleeuwse vorm van een biografie, en een erfenis van de christelijke oudheid. Daar kwamen de meest gezaghebbende voorbeelden vandaan, zoals Sulpicius Severus' Vita sancti Martini, of de biografieën van achtereenvolgende ambtsopvolgers: pausen, abten, bisschoppen en vorsten. Die seriële levensbeschrijvingen dienden ter versterking van een collectieve identiteit, en legden de nadruk op alles wat deze leidersfiguren aan hun gemeenschap hadden bijgedragen. In alle gevallen, of het nu om heiligen of heersers ging, hielden de auteurs zich aan vaste regels van structuur en presentatie. Hun taak was het hun lezerspubliek te overtuigen van de voortreffelijkheid van hun onderwerp. Dat lezerspubliek was select, want perkamenten boeken waren duur en de kennis van het Latijn was een zaak van de elite. Dit versterkte de vormvastheid van deze teksten, want ze werden gelezen en beoordeeld door kenners.
| |
| |
Doorgaans ging het bij dit soort biografieën om illustere doden uit vervlogen tijden. De contemporaine levensbeschrijving, geschreven tijdens iemands leven of kort nadien door iemand die zijn onderwerp goed had gekend, was veel zeldzamer. Een beroemd voorbeeld hiervan is Einhards biografie van Karel de Grote (r. 768-814), die in de eerste helft van de jaren 820 ontstond. Dit is een intrigerend voorbeeld van een auteur die uitzonderlijk goed en direct geïnformeerd was over zijn onderwerp, maar die desondanks bij het schrijven van zijn biografie andere prioriteiten stelde. Einhard moet geweten hebben wat Karel dacht, deed en voelde, maar hij schreef het niet op.
Toch werd deze tekst een van de populairste uit de middeleeuwen, en putten moderne historici hieruit sappige details aangaande Karels persoonlijk leven: de concubines, de vrijgevochten dochters, de oude keizer die vergeefs probeerde te leren schrijven. Maar juist in die passages die lijken te gaan over iets als ‘privéleven’ volgde Einhard een model uit de klassieke oudheid, Suetonius' Het leven van de keizers, dat rond 120 werd voltooid. Anders dan moderne biografen was Einhard er niet op uit om een verborgen privéwereld te onthullen. Het ging hem erom Karel te voorzien van een publieke persoonlijkheid, een persona met eigenschappen passend bij zo'n imponerende vorst. Pure verzinsels, dus? Nee, want Einhard schreef voor een publiek dat de keizer nog had gekend. Voor de ‘inner circle’ aan het hof moest Einhards Karel plausibel en herkenbaar zijn. Maar voor diezelfde kring van connaisseurs experimenteerde Einhard met de opnieuw ontdekte principes van de Romeinse retorica: ook zijn gedurfde Ciceroniaanse stijl moest recht doen aan Karels grootheid. Zie hier het spanningsveld in deze biografie.
| |
Einhard en zijn Vita Karoli
Einhard (c. 770-840) kwam uit het Rijnland, en werd door zijn ouders als zevenjarige jongen aan het klooster Fulda toevertrouwd. Daar leerde hij voortreffelijk Latijn, samen met de jonge monniken, al legde hij nooit een kloostergelofte af. Zoals wel meer toptalent uit de Karolingische kloosters werd hij in zijn adolescentie naar het koninklijk hof gestuurd. Daar in Aken zat hij aan de voeten van de grote Alcuin van York, die hem het hogeschoolwerk van de grammatica en retorica bijbracht. Allengs werd Einhard een van Karels meest prominente hovelingen; na Karels dood in 814 diende hij ook zijn zoon en opvolger Lodewijk. Hoewel hij geen monnik was, speelde zijn leven zich af in het spanningsveld tussen het hof en het klooster. Toen hij de veertig al gepasseerd was, trouwde hij met Emma. Samen stichtten ze een religieuze gemeenschap op hun landgoed in Seligenstadt, een geschenk van keizer Lodewijk. Het echtpaar trok zich hier in 830 terug om een religieus leven te leiden, toegewijd aan de Romeinse martelaren waarvan Einhard de relieken uit Rome had geïmporteerd. In de vroege jaren 820, toen hij al met Emma getrouwd was en heen en weer pendelde tussen het hof in Aken en zijn landgoed in Seligenstadt, schreef Einhard zijn biografie van Karel.
Nu deze tekst zo beroemd is geworden, wordt makkelijk vergeten dat Einhard zich hiermee op onbekend terrein begaf. De Vita Karoli is de eerste biografie van een wereldlijk heerser die in de middeleeuwen
| |
| |
geschreven werd. Tot dan toe waren formele levensbeschrijvingen (vitae) alleen gewijd geweest aan geestelijken die als heiligen werden vereerd. Einhard beheerste dit genre en hij kende uiteraard Sulpicius Severus, dus hij had kunnen kiezen voor een aangepaste versie hiervan. In plaats daarvan nam hij één van Suetonius' twaalf keizersbiografieën, die van Augustus, als voorbeeld. Einhard leerde Suetonius waarschijnlijk kennen aan het hof, toen hij bij Alcuin in de leer was, maar het is ook mogelijk dat hij diens werk al tegenkwam in de rijke bibliotheek van Fulda. Einhards grote stilistische voorbeeld was Cicero, die hij citeerde in zijn volgens de regelen der retorische kunst gecomponeerd voorwoord, inclusief de nederigheidbetuiging waarin hij zich presenteerde als ‘geen Romein en nauwelijks geoefend in de taal van Rome’. Juist omdat Einhard zijn Latijn zo goed beheerste, en de Vita Karoli een retorisch kunststuk was, ontstond een beeld van Karel de Grote dat enorm invloedrijk werd, maar tegelijkertijd hermetisch gesloten bleef.
Volgens Einhards eigen zeggen had hij twee redenen om te schrijven, namelijk de vrees dat Karels grootheid vergeten zou worden, en zijn dankbaarheid tegenover deze vorst die zijn opvoeder en beschermheer was. Het werd een kort en compact werkje, dat nog niet half zo lang is als Suetonius' Leven van Augustus, en een stuk minder wijdlopig. De nu gangbare hoofdstukindeling werd later toegevoegd, maar de globale structuur wordt duidelijk uit de aanwijzingen die Einhard in zijn tekst gaf. De kern van het werk is een tweeluik. Eerst komen het rijk, de oorlogen en de buitenlandse betrekkingen, en dan volgt er een tweede deel dat ingaat op Karels echtgenotes en concubines, zijn zonen en dochters, zijn uiterlijk, kleding en gedrag, zijn geleerdheid en vroomheid, zijn bescherming van de paus en zijn keizerskroning - en, ten slotte, zijn wens het recht van alle volkeren op te laten tekenen, een grammatica van de moedertaal te maken en de maanden en windrichtingen te hernoemen.
Dit tweede deel is verreweg het meest bekend. Het zit vol details die een illusie van nabijheid scheppen, en die nog steeds tot de verbeelding spreken, zoals dat Karel zeven voet lang was, zo dol op zijn dochters dat hij ze niet liet trouwen, niet van dronkenschap hield, met honderd man of meer de thermische baden bezocht, en in 800 nooit de Sint Pieter binnen zou zijn gegaan, als hij had geweten dat de paus hem daar tot keizer zou kronen. Dit laatste heeft generaties historici tot de conclusie gevoerd dat de stoere Frankische Karel ‘eigenlijk’ niet gediend was van al die Roomse fratsen. Het gaat hier echter om de passende deugd der nederigheid. Een werkelijk grote vorst wilde uiteraard geen keizer worden.
Standbeeld van Karel de Grote. Domkapitel, Aken
| |
| |
| |
In eigen kring
Het tweede deel van het tweeluik verdient extra aandacht, want dit wordt in vertalingen doorgaans gepresenteerd onder de noemer ‘portret en privéleven’. Zo ook door Patrick Derynck, in een recente en doorgaans goede Nederlandse vertaling. Het aanknopingspunt daarbij is Einhard zelf, die duidelijk maakt dat er nu een overgang kwam: ‘Zo was hij bij de bescherming, de uitbreiding én het verfraaien van het rijk. Vanaf hier heb ik het over zijn intellectuele capaciteiten, zijn buitengewone standvastigheid bij succes en tegenslag, en de andere zaken die betrekking hebben op zijn privé- en huiselijk leven.’ (c. 18)
De cursivering is van mijn hand; de uitdrukking die Einhard bezigde was interior atque domestica vita. Had hij hiermee iets voor ogen als het leven dat zich ‘privé’ afspeelde, achter de muren van het huis en daarmee onttrokken aan openbaarheid? Dat lijkt me onwaarschijnlijk: in elke hofhouding zijn alle ogen voortdurend gericht op de vorst, en die van Karel was daarop geen uitzondering. Einhard laat daarover geen twijfel bestaan: dit was een heerser die altijd omringd was door anderen, tot 's nachts toe, als hij vrienden ontving of recht sprak. In Suetonius' biografie van Augustus zit een soortgelijk scharnierpunt:
Nu ik heb uiteen gezet hoe hij was als bevelhebber, in overheidsfuncties en in het besturen van zijn wereldrijk in oorlogs- en vredestijd, wil ik zijn persoonlijke leven in de familiekring beschrijven en vertellen van zijn gedrag en wederwaardigheden thuis te midden van de zijnen, vanaf zijn jeugd tot de dag van zijn sterven. (c. 61)
Dit was onmiskenbaar het voorbeeld dat Einhard volgde, al is ook meteen duidelijk dat hij andere accenten legde dan Suetonius: het ging om Karels ‘gaven van de geest’ - zo zou ik animi dotes vertalen - en zijn standvastigheid (constantia). Maar het gaat me hier om het woordje interior, waarmee heel wat vertalers hebben geworsteld. Wat betekent het? Innerlijk leven? Geestelijk of spiritueel leven? In zijn Suetonius-vertaling geeft Daan den Hengst de uitdrukking interior ac familiaris vita weer als ‘persoonlijk leven in de familiekring’, en dat is al een stuk beter dan ‘privéleven’, zolang men maar in de gaten heeft dat ook de persoonlijkheidsschets aan strikte retorische regels gebonden was, en weinig van doen had met het soort persoonlijkheid waarnaar de hedendaagse biograaf op zoek is.
Volgens het schema van Cicero's De inventione rhetorica was er een reeks eigenschappen die behandeld hoorde te worden als men een persoon beschreef, de zogeheten ‘attributen van personen’. In navolging van Suetonius werkte ook Einhard met zulke rubrieken, te vergelijken met een checklist. Er was Karel de opvoeder, vriend en gastheer; zijn gezondheid, kleding en matigheid; zijn welsprekendheid, geleerdheid en devotie; zijn loyaliteit aan Rome en de keizerskroning die daaruit voortkwam. Dit alles viel onder de noemer vita interior, dat ik het liefst zou vertalen als ‘het leven in eigen kring’, want daartoe hoorden niet alleen de dochters, maar ook de paus. Een privéleven was dit niet - zwemmen met honderd man, rechtspreken midden in de nacht? - en al evenmin een innerlijk of spiritueel leven, zoals sommige vertalingen luiden. Het ging om het leven van de heerser binnen de kring van zijn vertrouwelingen,
| |
| |
in de hofhouding in zijn ‘huis’ (domus), het glazen huis van het paleis.
| |
Het eerste succes
Einhards eerste kring van lezers bestond uit hovelingen die Karel hadden gekend. Waarachtigheid deed er dus toe, niet te verwarren met objectiviteit of openhartigheid. Degenen die dit portret lazen moesten overtuigd raken van deze presentatie van Karels grootheid, en tegelijkertijd moesten ze een nieuwe en gedurfde vorm van persoonlijkheidsschildering leren waarderen. Einhard circuleerde het werkje eerst in een anonieme versie in een kring van vertrouwde medehovelingen. Toen deze het wisten te waarderen, bood hij het werkje aan Lodewijk aan.
De eerste fanmail die bewaard is gebleven kwam van een jonge monnik, Lupus geheten, die in 829/830 een bewonderende brief aan Einhard schreef, vol citaten en diepzinnigheden die de oudere man moesten imponeren. Lupus had juist de ‘grandeur van Cicero’ ontdekt, toen ‘uw werk mij in handen kwam, waarin (mag ik dit zeggen zonder verdenking van vleierij) u op glorieuze wijze de daden van voornoemde glorieuze keizer uiteen zet’. Tot zover zijn commentaar op de inhoud van het werk, maar wat pas echt Lupus enthousiasme wekte, dat was Einhards stijl, die gekenmerkt werd door, zoals Lupus het uitdrukte, fijnzinnige sentimenten, weinig voegwoorden en bovenal heldere oordelen die in beknopte en niet al te ingewikkelde zinnen verwoord waren - dit in tegenstelling tot het gangbare proza van zijn eigen tijd, zo voegde hij eraan toe. Lupus ontmoette ‘welsprekendheid’ ( eloquentia) in Einhards Vita Karoli,
Einhard als schrijver. Grandes chroniques de France, 14de eeuw
en daarom wilde hij niets liever dan Einhard opzoeken. Hij wilde ook boeken lenen en stuurde een lijstje met om te beginnen Cicero's De inventione rhetorica, en andere retorische toppers uit de klassieke oudheid. Het is veelzeggend dat deze eerste expliciete appreciatie de stijl van Einhards werk betrof, en niet de inhoud. De vraag rijst of Einhard zelf dit niet het belangrijkste aspect van zijn eigen werk vond; zoals blijkt uit zijn voorwoord verwachtte hij vooral op dit punt kritiek. Een vergelijking met de biografie van Augustus laat trouwens zien dat de checklist overeenkomt, maar de invulling sterk verschilt. Voor de goede verstaander werd er ook kritiek geleverd op het antieke voorbeeld. Waar Augustus zich door zijn vrouwelijke familieleden het leven zuur liet maken, negeerde Karel minzaam de escapades van zijn dochters, en tegenover Augustus' slapeloze nachten waarin vertellers hem moesten onderhouden, stond Karels veel nuttiger waakzaamheid. Voor tijdgenoten was Einhards Karel, die drie, vier keer per nacht ontwaakte om ver- | |
| |
trouwelingen te ontvangen, recht te spreken of ter kerke te gaan een herkenbare, of op z'n minst plausibele, verschijning.
| |
Personen in de vroege middeleeuwen
Einhards Vita Karoli was een experiment: zo kun je de biografie van een heerser schrijven, zoals men dit deed in de wereld van de grote Cicero. Maar Einhards voorbeeld was uitgerekend Suetonius, die schreef met grote distantie en zichzelf op de achtergrond hield. Waar Suetonius wijdlopig was, bleef Einhard beknopt, en dat leverde een briljant werkje op waarvoor historici zijn gevallen als een baksteen. Met het ontstaan van de moderne, naar objectiviteit en feitelijkheid strevende geschiedschrijving, werd Einhards biografie van Karel een baken van wereldlijke nuchterheid in een zee van religieuze en daarom per definitie subjectieve teksten. Einhards subjectiviteit bleef verborgen achter zijn retorische meesterschap. Dichterbij Karel komen we intussen niet, althans, niet volgens de eisen die er in de moderne biografie worden gesteld aan het doorgronden van een persoonlijkheid. Maar waarom zouden we die hanteren? Wat heersersbiografieën laten zien - toen, maar tot op zekere hoogte ook nu - is een ingewikkeld samenspel tussen collectieve verwachtingen over de vorst en interpretaties van diens publieke gedrag, en tussen overgeleverde gedragscodes en noodzakelijke aanpassingen daarvan. Dat is op zichzelf al interessant genoeg.
Als het gaat om de man achter de tekst, dan is Einhard zelf meer veelbelovend materiaal voor biografen dan de grote Karel. Zijn Vita Karoli laat zien wat hij bewonderde in zijn vorst, en waar hij in deze tekst objectiverend schreef, met zichzelf als de grote afwezige, deed hij in andere geschriften het omgekeerde. Daar is hij zeer aanwezig, schrijvend over de politieke turbulentie van de late jaren 820 en zijn eigen rol daarin. Einhards correspondentie is al even rijk en onthullend, vooral de brieven die hij wisselde met Lupus toen in 836 zijn geliefde Emma was overleden. Nadat Lupus hem een kort condoleancebriefje had geschreven (‘kop op, man, het hoort er allemaal bij’), antwoordde Einhard met een fraaie en gestileerde meditatie over de aard van rouw, waarop Lupus, als door een adder gebeten, een lang epistel terugstuurde in de beste tradities van de antieke troostbrief. Dit zijn uiteraard sterk gestileerde epistels, waarin beide scribenten streefden naar een hoog literair niveau, maar dat maakt ze niet minder roerend. De formaliteit van de correspondentie staat emotie niet in de weg.
Kortom, biografieën uit de negende eeuw leren ons vooral veel over de biografen in kwestie en de wijze waarop zij appelleerden aan de verwachtingen van hun tijdgenoten ten aanzien van hun heersers. Einhards variatie op Suetonius is een meesterwerk, maar gelukkig durfden zijn navolgers meer aanwezig te zijn in hun levensbeschrijvingen. Dit geldt voor de twee biografen van Karels zoon, keizer Lodewijk, waarvan de eerste nog tijdens diens leven verscheen, en de tweede kort na 's keizers dood in 840 - het jaar waarin ook Einhard stierf. Die tweede biograaf heeft de bijnaam ‘de Astronoom’, omdat hij in zijn Leven van Lodewijk zichzelf portretteerde in gesprek met de vorst, op het dak van het paleis. Het gespreksonderwerp: de betekenis van een komeet die in het voorjaar van 837 boven Aken te zien was (tegenwoordig be- | |
| |
kend als de komeet van Halley). Lodewijk had deze hofgeleerde voor het slapengaan ontboden, en de arme man durfde niet te zeggen wat die komeet voorspelde: de dood van de vorst en de wisseling van een regering. Zulke tafereeltjes van intimiteit met de vorst vindt men ook bij Asser, de contemporaine biograaf van koning Alfred van Wessex (r. 871-899). In zulke teksten die in de eerste plaats aan het hof gelezen werden, etaleerden biografen-hovelingen graag hun vertrouwelijkheid met de vorst.
Maar dit betekende nog niet dat de lezer in die vertrouwelijkheid mocht delen. Zoals Richard Abels, een van Alfreds moderne biografen, onlangs verzuchtte: ‘...the underlying narrative, which has seduced so many historians, including me, is Alfred's own narrative - the story and the image that he and his courtiers shaped to make sense of his life.’ Tot zover en niet verder wilde Alfred dat wij kwamen, zegt Abels. Karel was al overleden toen Einhard schreef, maar ook hij schiep een beeld van de grootheid van zijn vorst dat een definitieve afstand schiep tot wat wij nu de ‘echte’ Karel noemen. Maar als we iets van die wereld willen begrijpen, dan is de noodzaak tot distantie uiteindelijk interessanter dan hedendaagse noties van de authentieke persoonlijkheid. Gezien het succes van het werk, was voor tijdgenoten Einhards Karel de echte Karel.
| |
Literatuur:
Voor een makkelijk toegankelijke versie van de Latijnse tekst van Einhard en Suetonius, zie http://www.thelatinlibrary.com/ |
Richard Abels, ‘Alfred and his biographers: images and imagination’, in David Bates, Julia Crick and Sarah Hamilton (red.), Writing Medieval Biography, 750-1250. Essays in Honour of Frank Barlow (Woodbridge, Boydell Press 2006) 61-76 |
Charlemagne's Courtier. The Complete Einhard. Uitgegeven en vertaald door Paul Edward Dutton (Peterborough, Ontario, Broadview Press 1998) |
Einhard. Het leven van Karel de Grote. Vertaald en toegelicht door Patrick Deryck (Amsterdam, Atheneum-Polak & Van Gennep 1999) |
Einhard and Notker the Stammerer. Two Lives of Charlemagne. Vertaald en voorzien van een inleiding en noten door David Ganz (London, Penguin 2008) |
David Ganz, ‘Einhard's Charlemagne: the characterization of greatness’, in Joanna Story (red.), Charlemagne, Empire and Society (Manchester, Manchester University Press 2005) 38-51 |
David Ganz, ‘Einhardus peccator’, in Patrick Wormald en Janet L. Nelson (red.), Lay Intellectuals in the Early Middle Ages, (Cambridge, Cambridge University Press 2007) 37-50 |
Ego Trouble: Authors and their Identities in the Early Middle Ages, in Rosamond McKitterick, Irene van Renswoude, Matthew Gillis en Richard Corradini (red.), Forschungen zur Geschichte des Mitttelalters, Österreichische Akademie der Wissenschaften (verschijnt in 2009) |
Mayke de Jong, The Penitential State. Authority and Atonement in the Age of Louis the Pious (Cambridge, Cambridge University Press 2009) |
Rosamond McKitterick, Charlemagne. The Formation of European Identity (Cambridge, Cambridge University Press 2008) |
Janet L. Nelson, ‘Did Charlemagne have a private life?’, in Writing Medieval Biography, 750-1250, 15-28 |
Julia M.H. Smith, ‘Einhard: the sinner and the saints’, in Transactions of the Royal Historical Society, 6th. Ser., 13 (2003) 55-77 |
Suetonius, Keizers van Rome. Vertaald door D. den Hengst (Amsterdam, Atheneum-Polak & Van Gennep 1996) |
|
|