Biografie Bulletin. Jaargang 19
(2009)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |||||||||||||
High Noon in de Bondsrepubliek
| |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
zeker uitgediept kunnen worden. Of anders de geschiedenis van Ulrike Meinhof, die haar burgerlijke carrière en haar gezin aan de wilgen hing, om de terroristen in de illegaliteit te volgen.’ Maar zulke verwijzingen wilden de filmmakers nu juist mijden. In het tijdschrift Der Spiegel zegt Eichinger heel nadrukkelijk: ‘Je leert mensen kennen door hun daden [...] Beslissend is, wat ze doen, niet waarom ze dat doen.’ In een veel bediscussieerde polemiek tegen de poging van Horst-Eberhard Richter [een Duitse psychoanalyticus, red.] om de veroordeelde terroriste Birgit Hogefeld te begrijpen, gaat de essayist Jan Philipp Reemtsma in op psychologisch-biografische verklaringen van de daden van de raf-leden. Volgens hem zijn die verklaringen gebaseerd op Richters eigen gevoel van onmacht, dat hij verbindt met de identificatie van de latere terroristen met het verzet tegen het nazi-regime en met de slachtoffers van het imperialisme in Vietnam, Angola enzovoort. Ook de geweldspiraal van de raf ziet Richter als een reactie op onmachtsgevoelens. Reemtsma zelf wijst op de paranoïde dynamiek van de groep, die in haar streven naar een authentiek leven eerst een bepaald beeld van de wereld construeerde, om vervolgens tegen die wereld te kunnen vechten. Het militante optreden van de raf stond in het teken van ‘triomfale machtsuitoefening’, schrijft Reemtsma: ‘raf - dat betekent [...] een manier van leven, die machtservaringen met zich meebracht als geen andere.’ (Reemtsma, p. 113) Deze manier van ‘functioneren’ kun je echter niet verklaren door je eigen gevoelens te projecteren op de daders, maar alleen aan de hand van hun daden. Net als Eichinger stelt Reemtsma: ‘Mensen ontwerpen zichzelf door hun handelingen, en op basis van hun handelingen kunnen we portretten van mensen ontwerpen.’ (Reemtsma, p. 120) Geweld kun je niet slechts een verkeerd middel noemen ter verwezenlijking van bepaalde idealen (die door een begrijpende derde worden gedeeld). Geweld is een bestanddeel van een groep die doet alsof zij leeft naar ‘woord en daad en levensgevoel’ - een identiteit die het verlangen naar eenduidigheid en authenticiteit stilt. Hans Magnus Enzensberger wees al eerder op de denkverlegenheid van biografen die hun eigen gevoelens projecteren op de leden van de raf. Ook wees hij op de structurele functie van het terrorisme in de geciviliseerde maatschappij. Norbert Elias maakte duidelijk dat er sprake is van een collectief generatieconflict, waarmee hij zich afzette tegen de constructie van individuele familiegeschiedenissen van terroristen of hun zogenaamde onmachtsgevoelens. Niet onmacht, maar vrijheid leidt volgens hem tot een crisis, die alleen met drugs, alcohol of geweld oplosbaar leek te zijn. Reemtsma op zijn beurt legt het onvermogen bloot van het begrip dat mensen als Richter opbrengen voor de raf en dat gebaseerd is op het idee van onmacht. Hij vervangt ‘onmacht’ door een verlangen naar machtsspelletjes. De bewering dat de groep steeds meer geisoleerd raakte binnen de linkse beweging, meent hij, kun je weerleggen door op de retorische strategieën van het stadsguerrillaprogramma te wijzen, die het de groep juist mogelijk maakten zich steeds meer af te grenzen van sympathisanten en meelopers. De film Der Baader-Meinhof-Komplex stelt de absurditeit en de ontwikkeling van de gewelddaden van de tweede en derde raf- | |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
generatie aan de kaak. De film geeft over het algemeen genomen geen biografische verklaringen, en gaat daarmee een romantisering van de daders en de constructie van onmacht en verzet uit de weg. Een dergelijke constructie zou tot begrip, en daardoor tot vergiffenis kunnen leiden, en de mythologisering van de leiders tot gevolg kunnen hebben. Alleen het personage van Ulrike Meinhof heeft een biografisch perspectief gekregen. Met slechts een paar korte scènes die naar haar achtergrond verwijzen, slaagt de film erin het biografische denken van de toeschouwer in gang te zetten. Ik wil wat dit betreft kort wijzen op de uitspraken van de actrices Martina Gedeck (Ulrike Meinhof) en Johanna Wokalek (Gudrun Ensslin). Interessant genoeg interpreteerden beide actrices hun rollen op een manier die de maker van de film nu juist wilde vermijden. Gedeck verklaarde zelfs dat ze Meinhof tegenover Eichinger als slachtoffer had verdedigd, waardoor ze ruzie hadden gekregen. Dat neemt niet weg dat de film wel degelijk ingaat op het levensverhaal van Meinhof. En dat is niet verwonderlijk: Meinhofs leven is biografisch gezien fascinerend: ze was een bekende figuur, een sympathieke en bijzondere vrouw, en haar leven kan worden onderverdeeld in duidelijke breuklijnen en beslissingen die te maken hadden met de verhouding tussen privéleven en openbaar optreden. Dit alles vraagt als het ware om psychologiseringen en pathologiseringen. | |||||||||||||
Biografie of omstandigheden?In 1976, het jaar waarin Meinhof stierf, publiceerde Peter Brückner (1922-1982) zijn studie Ulrike Marie Meinhof und die deutschen Verhältnisse. Daarin gaat Brückner de psychologische blik uit de weg, die het Stammheim proces bepaalde. Expliciet stelt Brückner dat ‘in de gedachtegang van de psychiatrische expert, deze moderne voortrekker van het vooroordeel, de ontwikkeling van de (volwassen) Ulrike Meinhof niet anders kon zijn dan de geschiedenis van de ontplooiing van een psychopathische, en daarom starre, onveranderlijke persoonlijkheid, die altijd al van de norm afweek; een abnormaliteit, die angstaanjagend gelijk bleef.’ (Peter Brückner, p. 8) Brückner wilde aan de ene kant voorkomen dat de hele toenmalige politieke oppositie dankzij de gerechtelijke uitspraak tot ‘daders’ werd gereduceerd. Aan de andere kant wilde hij vermijden dat er een beeld ontstond alsof Meinhof op grond van haar levensloop welhaast gedwongen was bepaalde beslissingen te nemen. Dat laatste zou er immers toe kunnen leiden dat alle leden van de oppositie tot terroristen zouden kunnen worden verklaard. Brückner schildert een angstaanjagend beeld van de Bondsrepubliek in de tijd van de Koude Oorlog, waarin stapje voor stapje in de grondwet vastgelegde rechten werden afgebouwd, men in de politiek recht tegenover elkaar kwam te staan, en het leger werd heropgebouwd. Naast deze analyse legt hij artikelen die Meinhof schreef toen ze nog als journalist werkte. Die laten zien dat ze een kritisch bewustzijn als een mogelijke en noodzakelijke reactie tegen het toenmalige politieke proces beschouwde - in die zin komen haar ideeën en Brückners analyse met elkaar overeen. Dat Meinhofs artikelen destijds als spreekbuis van de linkse oppositie werden beschouwd, maakt ondermeer het gebruik van de eerste persoon meer- | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
voud (‘Wir Oppositionellen’) duidelijk. De breuklijnen in Meinhofs leven, zoals de breuk met het tijdschrift Konkret, of haar beslissing ondergronds te gaan, beschouwt Brückner daarom niet als het gevolg van een bepaalde psychische toestand, maar als deel van het algemene oppositieproces, waarin verzetsmogelijkheden werden uitgeprobeerd en verworpen. Brückner benadrukt dat Meinhofs verandering van persoonlijkheid enkel en alleen een gevolg kan zijn van een bewuste beslissing het roer om te gooien, op grond van politieke opvattingen. Haar koersverandering mag je niet verklaren aan de hand van een psychisch proces: ‘Daarom heeft de aandacht voor de biografie van iemand uit het kamp van de “Historische Alternative” altijd iets decentrerends. Het geheim van de beslissingen en doelstellingen van zo iemand heeft voor het grootste deel te maken met de openbare gebeurtenissen, waarin diegene verstrikt was geraakt.’ (Brückner, p. 10) Net als de advocaten van de raf en de gevangenen van Stammheim, beschouwt Brückner het Duitse terrorisme niet als georganiseerde misdaad, maar als een globale, politieke strijd. Dat wil niet zeggen dat hij geen kritiek heeft op de inschattingen, analyses en beslissingen van de terroristen. Brückner is van mening dat Meinhofs beslissing de illegaliteit in te gaan kan worden begrepen, maar hij benadrukt ook dat de consequenties (en dus niet haar beslissing) uit het oogpunt van de Bondsrepubliek ‘verkeerd’ waren. Destijds, meent hij, bestonden er veel meer andere mogelijkheden tot verzet. Haar ‘beslissing’ was daarom minder dwingend geweest dan zij zelf suggereerde. Toch klinkt, ondanks Brückners distantiëring, in zijn begrip voor de premissen van Meinhofs beslissing en zijn aandacht voor de toenmalige politieke verhoudingen, begrip door voor de weg van het geweld. Ook Brückner beroept zich op het onmachts- en isolatiemotief, waartegen Reemtsma zich weert. Dat laatste doet Brückner echter slechts ten dele. Als hij terugblikt op de politieke verhoudingen in de Bondsrepubliek in die tijd, lijkt het alsof hij het eens is met Klaus Wagenbach, die stelde dat Meinhof een slachtoffer was van de omstandigheden. Brückner weigert in zijn boek in te gaan op biografische gegevens, en daarmee laadt hij de verdenking op zich dat hij Meinhof tot martelares wil verheffen. Zijn verklaringen hebben te maken met de bewustzijnsprocessen en handelingsmogelijkheden van de als ‘Historische Alternative’ aangeduide links georiënteerden. Dat leidt tot tegenspraken in zijn betoog. Het door Brückner bekritiseerde absolute denken, de kloof tussen guerrilla en maatschappij, blijft ook biografisch gezien onbegrijpelijk, vooral als je denkt aan de verschillende keuzes die destijds mogelijk waren. De enkele pogingen die worden gedaan om de daden van de raf te duiden als het gevolg van bewustzijnsprocessen, proberen op dubieuze wijze een verbinding in stand te houden tussen openbaarheid en actie: de aanslagen op Noord-Amerikaanse instellingen worden tot ‘antwoord’ verklaard en hongerstakingen tot ‘noodweer’. | |||||||||||||
Het biografische paradigmaIn tegenstelling tot de opvattingen van Brückner, Enzensberger, Elias en Reemtsma, die allen een biografische verklaring afwijzen, maken de meeste populaire, deels | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
didactische teksten over de verhouding tussen de raf en de overheid juist wel gebruik van een traditioneel biografisch model.
1) In zijn in 2004 verschenen biografie Lieber wütend als traurig: Die Lebensgeschichte der Ulrike Meinhof, heeft Alois Prinz een bewonderenswaardige poging gedaan Meinhofs levensverhaal na te vertellen voor jongeren. Hij maakt daarbij gebruik van een aanpak die in de jaren zeventig van de vorige eeuw de ‘queestenbiografie’ (Schabert) werd genoemd. In plaats van de biograaf, die met behulp van psychologische- en psychopathologische- én mensenkennis het ‘geheim’ van een historisch personage probeert bloot te leggen, vertelt de biograaf in de queestenbiografie over zijn of haar eigen zoektocht naar het onderwerp. Die zoektocht wordt bepaald door een onderzoeksvraag, die in het geval van Prinz te maken had met Meinhofs breuk met de legaliteit. In zijn zoektocht gaat het dus om de oplossing van een raadsel, of beter, de beantwoording van een vraag, zonder dat hij uitgaat van een ‘geheime entiteit’ in Meinhofs leven: ‘Je kunt altijd verbanden vinden als je een leven vanaf het einde bekijkt. Alles in dat leven lijkt dan op het einde te wijzen. Maar niets is noodzakelijk. Het latere leven kan het vroegere slechts verduidelijken - het een kun je niet uit het ander afleiden. Het concrete leven speelt zich nu eenmaal in de tegenwoordige tijd af en laat altijd verschillende deuren open.’ (Prinz, p. 11) Het speurwerk van Prinz levert geen ontwikkeling op die naar een latere beslissing leidt; in Meinhofs uitvoerig besproken jeugd zijn geen verwijzingen te vinden naar haar latere overtuigingen. ‘De jonge Ulrike is christelijk georiënteerd en apolitiek, ze is een goede leerlinge en “lijkt een beetje op een engel”.’ (Prinz, p. 60) Prinz geeft slechts vage aanwijzingen hoe je de breuk in Meinhofs leven kunt begrijpen. Daarbij maakt hij geen gebruik van haar politieke onmachtsgevoelens, maar richt hij zich op haar zoektocht naar een manier van leven, waarin ze haar linkse overtuiging in overeenstemming kon brengen met haar sociale bestaan. Meinhof zou het steeds moeilijker hebben gevonden om haar rol als bekende columniste in Hamburg en haar bestaan als echtgenote en moeder in overeenstemming te brengen met haar overtuigingen. De bevrijding van BaaderGa naar eind* zou haar de kans hebben gegeven haar ideeën en haar bestaan met elkaar in evenwicht te brengen. Dat dit laatste uiteindelijk toch niet Prinz' eigen opvatting is, maakt zijn irritatie over Meinhofs breuk met haar gezin en de legaliteit, en vooral de tijd na die breuk duidelijk. Het raadsel blijft onopgelost. Daarmee laat Prinz zijn lezers een vervreemdingsproces ondergaan, dat ook diegenen ervoeren, die Meinhof nog lange tijd na haar breuk met de legaliteit als een integere columniste bewonderden. Meinhof zelf is intussen achter allerlei absolute uitspraken verdwenen en kan daarachter nooit meer vandaan worden gehaald, zoals Prinz het, staande aan Meinhofs graf, in zijn epiloog samenvat. Voor zijn jeugdige publiek maakt hij de ontstentenis voelbaar die Meinhof veroorzaakte en die nog steeds heftige discussies uitlokt. Met behulp van dit onoplosbare raadsel maakt Prinz van contemporaine geschiedenis een discussieonderwerp, ook voor jongeren. | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
2) Een duidelijk antwoord op de eerder genoemde ontstentenis geeft Jutta Brückner in haar biografisch essay Bräute des Nichts - Der weibliche Terror: Magda Goebbels und Ulrike Meinhof (2008), dat in samenhang met een gelijknamige video-theater-performance ontstond. Brückner wijst op het belang van lichamelijkheid en gender binnen de wereld van de politiek, en vermoedt libidineuze motieven achter alle politieke handelingen en beslissingen. Wat Meinhof betreft komt ze tot de volgende uitspraak: ‘Het is algemeen bekend, dat Meinhof in de eerste jaren van haar huwelijk gelukkig was. Ze was verliefd op Röhl [Klaus Rainer Rölh, Meinhofs ex-man, red.] en had alles voor hem over. Maar toen de seksuele verlangens, die ten grondslag lagen aan deze hartstochtelijke gevoelens, onderdrukt moesten worden, werd in het onbewuste de omarming vervangen door moord, en veranderde de gedeprimeerde in een terroriste.’ (Brückner, p. 126) Twee argumenten onderbouwen deze bewering: een psychologische blik op Meinhofs kindertijd (de afwezigheid van de vader, een lesbische pleegmoeder) en het discours van de emancipatiegeschiedenis: de toetreding van vrouwen tot de wereld van de politiek. Meinhofs fanatisme en melancholie voert Brückner terug op de krenking van sensibele vrouwelijkheid; politieke actie beschouwt ze als uitdrukking van vrouwelijke wraak voor liefdesverraad. Deze analyse - naïef door Brückners gebrek aan zelftwijfel - komt voort uit de frustratie van een tijdgenote die zich van haar generatiegenoten distantieert. Ze heeft echter ook te maken met de positie van een expert, die van steeds wisselende perspectieven gebruik kan maken: historische, sociologische, literaire en psychoanalytische, maar vooral ‘vrouwelijke’ perspectieven. Daarbij gaat Brückner uit van het perspectief van deze tijd, waarbij de status van het vrouwelijke in het midden van de twintigste eeuw schril afsteekt bij de status die het vrouwelijke in het postmoderne denken inneemt. Een analyse van Meinhofs overwegingen, zoals Peter Brückner die maakt, vindt Jutta Brückner blijkbaar onnodig. Wie Jutta Brückners opvattingen vergelijkt met Jutta Ditfurths Ulrike Meinhof: Die Biographie (2008), begrijpt al gauw welk biografisch materiaal Jutta Brückner heeft moeten weglaten om haar theorie te laten kloppen: in haar essay mag geen beeld van Meinhof als een attractieve, geemancipeerde vrouw ontstaan. Brückner voert Meinhof daarom steeds in een afhankelijke rol ten tonele: Meinhof doet precies wat haar pleegmoeder wil, ze valt voor de ‘straatjongen’ Röhl; ze voelt zich als vrouw onzeker in het openbaar; ze is gefascineerd door Baader. Empathie is het trefwoord - volgens Brückner nam Meinhof alle handelingen over van de mensen met wie ze omging, omdat ze als vrouw geen eigen ‘bewustzijn’ had.
3) Jutta Ditfurth gaat in haar goed onderlegde biografie volledig anders te werk. Ten eerste gaat ze uitvoerig in op Meinhofs politieke engagement voordat ze Röhl leerde kennen. Dankzij haar leerde Röhl nieuwe mensen kennen, niet andersom. Hoewel Ditfurth niet altijd haar bronnen aangeeft, geeft de kroniekachtige opzet van haar boek de indruk dat haar biografie objectief is - iets wat de eerder genoemde werken mijden of waartegen ze zich expliciet afzetten. Deze manier van schrijven laat geen | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
vertellende biograaf toe (zoals bij Prinz), noch een argumentatieve stijl als die van Jutta Brückner. (Ook van een kritische distantie van Meinhof is bij Ditfurth nauwelijks sprake.) Het gevolg is dat in Ditfurths biografie geen eensluidende visie op de gebiografeerde tot stand komt. Historische gebeurtenissen en Meinhofs levensloop worden niet met elkaar verbonden, met als gevolg dat de ontwikkeling van Meinhofs politieke houding niet als het gevolg van politieke gebeurtenissen kan worden gezien, zoals dat bij Peter Brückner wel het geval is. Slechts Ditfurths selectie van de gebeurtenissen geven een idee van het politieke klimaat waarin Meinhofs radicalisering zich voltrok, zoals de ontoereikende ontmanteling van het nationaal-socialisme, het starre staatsapparaat en de anticommunistische stemming. Bij Ditfurth gaat het vooral om Meinhofs karakter: de morele gevolgtrekkingen van een politiek denkende vrouw. Omdat Ditfurth haar biografie begint met Meinhofs sprong in het diepe en pas daarna ingaat op de gebeurtenissen die tot deze sprong voerden, benadrukt ze allereerst het biografisch raadsel. Dat raadsel wordt echter ingebed in de geschiedenis van politieke gevolgtrekkingen. Dit ethische perspectief laat niet toe dat andere persoonlijkheidsaspecten een rol spelen in dit levensverhaal. Schijnbaar neutraal noemt Ditfurth een aantal aspecten die in een biografie als deel van een complex persoonlijkheidsbeeld moeten worden genoemd: ziektes, seksuele ervaringen, de relatie tot de ouders en - in Meinhofs geval - de verhouding tot de pleegmoeder. Ook op thema's die in een biografie van een vrouw uit de jaren zeventig niet mogen ontbreken, gaat Ditfurth in, zoals de geboorte van Meinhofs en Röhls
Martina Gedeck als Ulrike Meinhof in de film Der Baader-Meinhof-Komplex.
tweelingdochters. Geen van deze aspecten legt echter een ‘geheime eenheid’ in Meinhofs leven bloot. | |||||||||||||
Grenzen van de biografieOp grond van de bovenstaande bespreking van de verschillende biografieën van Ulrike Meinhof kunnen twee algemene aspecten van de grenzen van het biografische paradigma worden genoemd. Ten eerste: het biografisch paradigma richt zich op het begrijpen van mensen en hun handelingen op grond van hun handelingsmotieven. Die motieven kunnen vanuit verschillende perspectieven worden belicht: ethische, karakterologische, psychische, mentaliteitshistorische enzovoort. Het biografisch paradigma stuit op een grens als een handelingsmotief niet wordt voorgezet: een breuk of een radicalisering lijken dan een verstoring van een patroon te zijn. Zoiets irriteert zowel de biograaf (zoals in het geval van Prinz) als de lezer. Een kernprobleem in het levensverhaal van Meinhof blijft in dat geval onopgelost: de vraag naar de betekenis van de uitkomst van het pathologische hersenonderzoek voor Meinhofs handelswijze, hoewel, en | |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
omdat, dit elke psychische, karakterologische en historische handelingsmotivatie in twijfel trekt. De uitkomst van het onderzoek naar Meinhofs hersenen werpt meer vragen op dan dat het antwoorden geeft, omdat men de relatie tussen het hersenonderzoek en haar persoonlijkheid niet heeft kunnen onderzoeken. Alleen al deze onzekerheid zou een belangrijk aspect van elke Meinhof-biografie moeten zijn. Ten tweede: het biografisch paradigma houdt vast aan het belang van de individuele mens binnen zijn of haar psychische en morele constitutie. Dat betekent dat biografen slechts op basis van een psychologisch systeem de handelingen en nalatenschappen van hun onderwerpen kunnen interpreteren. Gebiografeerde personen zijn personen in de zin van Niklas Luhmann, die in Soziale Systemen schrijft ‘dat van de persoon geen vast omschreven wegen in de diepte van het psychisch systeem leiden, maar dat alle pogingen om iemand anders niet slechts oppervlakkig, maar echt goed te leren kennen, in een bodemloze put van ontelbare mogelijkheden ten onder gaan’. Wie Luhmanns sociologische verklaringen volgt, stoot op de volgende vragen. Luhmann komt tot de conclusie dat handelingen alleen aan personen kunnen worden toegeschreven, niet aan reële psychische systemen. Bovendien benadrukt hij dat handelingen ‘nooit volledig door het verleden van een individu worden bepaald’, en dat de ‘situatie’, veel meer dan een psychisch systeem, bepaalt hoe iemand handelt. Ook het blootleggen van morele gevolgen van een handeling beschouwt hij als iets wat niet in een biografie thuishoort. Vanuit dit gezichtspunt moet je Reemtsma en Eichinger gelijk geven: pogingen om in een biografie de handelswijze en besluiten van de raf-leden te begrijpen, leveren weinig op. Een sociologisch gefundeerde analyse van het Duitse terrorisme zou daarentegen ingaan op de handelingen waarin het terrorisme tot uitdrukking komt. De complexiteit van de sociale, politieke, psychische, ethische en eventuele pathologische, maar in elk geval altijd situatief bepaalde ‘settings’ waarbinnen de acties plaatsvonden, kunnen in een biografie nooit en te nimmer worden weergegeven. Precies dat laat Peter Brückner zien, die bij de reconstructie van een bepaalde denkwijze de aandacht verlegt naar andere handelingsmogelijkheden en daardoor traditioneel biografisch relevante vragen niet in overweging kan nemen. Lühmann voegt het volgende toe aan zijn overwegingen: ‘En toch wordt het dagelijkse handelen toegeschreven aan individuele mensen. Zo'n onrealistische zienswijze kan alleen worden verklaard vanuit een behoefte aan reductie van complexiteit.’ Toen ik dit citaat nog eens overlas, moest ik onmiddellijk denken aan een scène uit Christopher Roths film Baader: Baader en Herold [Horst Herald, toenmalig hoofd van het Bundeskriminalamt, red.] komen elkaar tegen op een eenzame landweg, zitten naast elkaar in een auto en voeren een verschrikkelijk gevecht tegen de Grote Andere. High Noon in de Bondsrepubliek. Het zou een goed idee zijn zulke typologische, biografische aspecten vast te leggen in een grammatica van de reductie. Maar toch. De populariteit van de biografie legt tekorten bloot, tekorten, die zichtbaar worden wanneer je je afvraagt wat actrices als Gedeck of Wokalek moeten doen om zich in hun rollen als Meinhof en Ensslin in te leven. De biografie blijkt uiteindelijk | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
een didactisch instrument te zijn dat - zoals Prinz duidelijk maakt - een goed inzicht geeft in de contemporaine geschiedenis en de voortdurende irritatie over de gebiografeerde terroriste Ulrike Maria Meinhof. | |||||||||||||
Literatuur
Vertaling en bewerking: Monica Soeting |
|