zere been van een deel van de critici. Want door zulke bewoordingen te kiezen, zou de schrijver de belangrijkste monarchale crisis van de afgelopen eeuw herleiden tot het cliché van de licht beïnvloedbare, vrouwelijke geest. Fasseur laat echter zien dat vrouwen én mannen blind achter Hofmans aanliepen.
Wat hij nalaat, is om bij een beoordeling van prins Bernhard te volharden in eenzelfde houding. Als het godsbesef van Juliana gehekeld wordt, mag ook de man die zijn leven lang geloofd heeft dat hij God zelf was niet gespaard worden. Als Juliana wordt opgevoerd als slachtoffer van groepshypnose, dient ook het dikwijls door champagne, kaviaar en andere luxe verdoofde beoordelingsvermogen van haar echtgenoot kritisch onder de loep te worden genomen. Waarom honen over de trouwe volgelingen van de gebedsgenezeres Greet Hofmans en zo mild zijn voor de kringen van avonturiers en dames en heren van twijfelachtig allooi waarin de prins-gemaal zich al te gemakkelijk placht te begeven? Het zou hem twintig jaar na de Greet Hofmans-affaire nog lelijk opbreken.
Zoals eerder is opgemerkt, zijn er ook vraagtekens te zetten bij de stelligheid waarmee Fasseur Bernhards stap naar bevriende journalisten beschrijft als een doordachte meesterzet om de monarchie te redden. De historicus moet in elk geval vooraf andere hypotheses (een vlucht naar voren, goed getimede sluwheid) hebben doordacht. Het was beter geweest als hij de lezers meer had laten delen in zijn afwegingen.
Behalve afkeer van de hem al te zweverige coterie rond Greet Hofmans lijkt Fasseurs eindoordeel beïnvloed door een zekere bewondering voor Bernhard. Wie de passages in de ministerraadsnotulen uit de jaren vijftig doorneemt waar de prins verslag doet van zijn goodwill-reizen, treft een sfeer aan van heeroom missionaris die zijn neefjes vertelt van zijn belevenissen. De toehoorders hingen aan zijn lippen. Zelfs kritische geesten lieten het na om scherpe vragen te stellen. Het is verleidelijk die houding te wijten aan de tijdgeest. Autoriteiten waren destijds nog autoriteiten. Maar ook op zijn oude dag wist Bernhard mensen op wonderlijke wijze voor zich in te nemen. ‘I make special price for you, because you are my friend,’ is een van de standaardzinnen waarmee souvenirverkopers in oosterse landen mogelijke klanten paaien. De prins probeerde dikwijls op soortgelijke manier een gevoelige snaar te raken. Waar de grens lag tussen werkelijke genegenheid en berekende attentie zullen zijn toekomstige biografen moeten beoordelen, om te beginnen Annejet van der Zijl, die naar verwachting nog dit jaar haar boek over Bernhard publiceert. Duidelijk is wel dat Juliana's echtgenoot vaak succes had: zelfs de overtuigde republikein Martin van Amerongen en het Volkskrant-duo Pieter Broertjes en Jan Tromp vielen voor de prins. Het heeft er alle schijn van dat Fasseur, die Bernhard een aantal malen ontmoette, evenmin ongevoelig is voor de betovering. Gevolg is dat oordelen nogal eens vergoelijkend uitvallen. Als er al wat verwijtbaars doorklinkt, dan wordt de prins-gemaal in de regel eerder neergezet als schelm dan als schurk.
Treffend is de door Fasseur aangehaalde karakterschets uit 1950 van W. van Tets, een diplomaat en de vroegere secretaris van Juliana in Canada, na een Zuid-Amerikareis van Bernhard. Tets zet de prins neer als ‘een zwaar bedorven kind, dat zijn wil wil doordrijven en hierin dikwijls slaagt dank-