al dan niet willen verdiepen in de muziekbesprekingen.
Vis heeft de laatste jaren meerdere biografieën van Nederlandse componisten geschreven. In zijn bijdrage aan dit themanummer geeft hij aan dat bij Leo Smit en Jacques Beers er een schrijnend tekort aan bronnen was, iets wat ook geldt voor mijn biografie van Henriëtte Bosmans. Dit probleem is voor componisten uit het verre verleden vaak nog sterker. Zo heb ik over twee Haagse vrouwen geschreven, de componiste Josina van Boetzelaer (1733-1795) en de pianiste-componiste Gertrude van den Bergh (1793-1840), terwijl over beiden zeer weinig bronnen bestaan.
Met betrekking tot Julius Röntgen vertelt Vis dat hij een overvloed aan materiaal aantrof. Bij het ordenen van zijn bronnen heeft hij een structuur gekozen die tot herhalingen leidt. In plaats van een chronologische behandeling verkoos hij verschillende aspecten van Röntgens muzikale activiteiten van begin tot eind apart te presenteren. Zo beschrijft hij in een hoofdstuk Röntgens lange carrière op de Amsterdamse Muziekschool en het Conservatorium, waarbij hij bladzijde 180 eindigt met een herdenkingsconcert voor Röntgen na diens overlijden. Iets verder, in het hoofdstuk over Röntgen en het Concertgebouworkest, wordt er weer een herdenkingsconcert voor zijn overlijden gehouden, nu in de Grote Zaal van het Concertgebouw. En hoofdstuk ii, ‘De Duitser Röntgen’, sluit nogmaals af met zijn dood. Na zijn sterven moet Röntgen elke keer in het volgende hoofdstuk herrijzen om een andere rol in zijn drukbezette muziekleven te vervullen. Tot slot is er nog een hoofdstuk waarin zijn ziekte en dood uitvoerig aan bod komen.
Verder is aan de titels van zijn hoofdstukken te zien dat Vis de mannelijke collegae van Röntgen op een hoger podium zet dan de vrouwen. Er zijn hoofdstukken over Brahms, over Grieg, over Messchaert en over Mengelberg. De vrouwen in Röntgens leven worden bij elkaar gezet in het hoofdstuk ‘Vrouwen’. Hier bespreekt hij vier vrouwen: twee vriendinnen van Röntgen en zijn twee echtgenotes. Beide echtgenotes, Amanda Maier en Mien van der Hoeven, waren voortreffelijke musici. Omdat zijn tweede vrouw tot na Röntgens dood een belangrijke rol heeft gespeeld, is zij in de rest van het verhaal sterk aanwezig.
In de inleiding van deze biografie stelt Vis dat een biograaf moet proberen het leven van zijn held te doorgronden en te duiden. Elke biograaf zal dit op een andere mannier doen, met een eigen stijl en opzet. In mijn biografie van Bosmans was ik terughoudend, omdat ik hetzelfde probleem had als Vis in zijn biografieën van Smit en Beers: een schrijnend tekort aan persoonlijk materiaal. Pas bij de behandeling van de laatste jaren van Bosmans leven kon ik haar persoonlijkheid scherper tekenen.
Een interview in hetzelfde nummer van het Biografie Bulletin ondersteunt mijn visie over biografie. In dat interview stelt Douwe Draaisma dat biografen ‘zich bewuster moeten zijn van het gegeven dat ze een logica aanbrengen die er misschien helemaal niet is geweest’. In terughoudendheid kan een biograaf respect tonen; liever een fijngevoelige schets dan grote klodders schreeuwerige verf die zelfgecreëerde contouren neerzetten.