Biografie Bulletin. Jaargang 19
(2009)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Vermaarde én gewone mannen verzameld
| |
[pagina 58]
| |
werken zijn illustratief voor een groot deel van de historische productie in de ‘eeuw van de geschiedenis’. Als onderdeel van de culturele natievorming combineerden deze naslagwerken de antiquarische of encyclopedische traditie met een brede belangstelling voor het vaderlandse verleden. Dergelijke particuliere initiatieven werden gedragen door een netwerk van genootschappen en gezelschappen die zich op de een of andere manier met geschiedschrijving bezighielden, en resulteerden vaak in standaardwerken van ongekende omvang. De inhoud werd weliswaar grotendeels door onbetaalde krachten aangedragen, het uitgeven was een strikt commerciële onderneming. Van der Aa besloot in 1851 in zee te gaan met de Haarlemse uitgever J.J. van Brederode om zijn lijst om te werken tot een volwaardig biografisch woordenboek. De keus voor Brederode was in zekere zin een gok. Het Aardrijkskundig Woordenboek was elders uitgeven en Brederode was nog relatief onbekend en onervaren met het uitgeven van grote werken. Een vriend van Van der Aa vroeg zich dan ook af: ‘Brederode, te Haarlem; - wat is dat eigenlijk voor eene Onderneeming? Verdient Gij er goed geld aan? Ik hoop ja, maar vrees neen.-’Ga naar eind3 Over de hoogte van de betaling aan Van der Aa is helaas niets bekend.Ga naar eind4 | |
De kwestie van selectieHet woordenboek werd op de gebruikelijke manier aan de man gebracht. Potentiële kopers konden via een prospectus kennis nemen van het project en zich vervolgens intekenen op alle delen. Die prospectus gaf antwoord op de belangrijkste vraag: welke personen zou Van der Aa in zijn naslagwerk opnemen? Naast staatsmannen, geleerden, dichters, schilders, krijgs- en zeehelden - Van der Aa was zelf militair en had nog gevochten bij Waterloo - wilde hij ook aandacht besteden aan ‘vrouwen, die of door geleerdheid, of in het beoefenen der kunsten, of door vaderlandsliefde, of op eenigerlei andere wijze hebben uitgeblonken’. Mochten er personen buiten deze categorieën vallen, dan was er nog een mogelijkheid tot opname, want Van der Aa was van plan ook ‘alle zoodanige personen, die door de eene of andere daad, zich beroemd, berucht of bij den Vaderlande verdienstelijk hebben gemaakt’ een plaats te geven in zijn naslagwerk.Ga naar eind5 Dat dit streven naar volledigheid het publiek wel eens zou kunnen afschrikken realiseerde Van der Aa zich waarschijnlijk terdege. Want welke verzekering was er dat het einde van het project ooit in zicht zou komen? Hij besloot de prospectus met de opmerking dat hij ‘eene zaakelijke beknoptheid’ zou hanteren, zodat het niet net als eerdere biografische woordenboeken een werk zou worden van ‘onaangename uitgebreidheid’.Ga naar eind6 Van der Aa doelde daarmee specifiek op het eerder verschenen biografisch woordenboek van J.A. De Chalmot.Ga naar eind7 Dat werk was namelijk nooit voltooid: toen De Chalmot in 1801 overleed, was hij niet verder gekomen dan het lemma Dr. Desondanks was het alom gerespecteerd en Van der Aa realiseerde zich dat zijn woordenboek zou worden vergeleken met de delen van ‘De Chalmot’. Toen de eerste delen van zijn Biographisch Woordenboek in 1852 verschenen, gebeurde dat inderdaad. En wat bleek? Er stonden meer personen in het oude woordenboek van De Chalmot dan in het nieuwe van Van der Aa. Deze verdedigde zich door te stellen dat de tijden waren | |
[pagina 59]
| |
veranderd en dat Belgen die ‘nimmer in eenigerhande betrekking tot ons vaderland stonden’ niet in het nieuwe woordenboek thuishoorden.Ga naar eind8 De vaderlandse geschiedenis was definitief de geschiedenis van de Noordelijke Nederlanden geworden. Naast de selectie van personen was ook het aantal pagina's per persoon onderwerp van discussie. De opvatting daarover illustreert de methode van Van der Aa: de lengte van een persoonsbeschrijving hing voornamelijk af van de ‘meerdere of mindere bouwstoffen, welke bij de behandeling van een of ander artikel voorhanden zijn.’Ga naar eind9 Van bekende personen was meestal ook meer archiefmateriaal beschikbaar, dus viel te verwachten dat het woordenboek veel ruimte zou inrichten voor de beroemde mannen uit de vaderlandse geschiedenis. Maar Van der Aa gaf expliciet aan meer te willen schrijven over diegenen ‘omtrent wie men elders niets of ten minste zeer weinig aantreft [...] dan over hen die algemeen bekend zijn en die men in alle woordenboeken aantreft.’ Voor gedegen informatie over de grootste mannen uit de vaderlandse geschiedenis kon de geïnteresseerde terecht bij bestaande monografieën. Volgens Van der Aa waren de beschikbare bronnen dus bepalend voor de nauwkeurigheid en volledigheid van zijn biografisch woordenboek. Díe bepaalden de lengte van een levensbeschrijving, ongeacht de status van de beschreven persoon. Deze opvatting heeft de reputatie van het woordenboek bepaald. Helaas gaf Van der Aa niet expliciet aan welke bronnen en naslagwerken hij bruikbaar achtte en welke niet. | |
Een uitstervend netwerkHet werk aan het Biographisch Woordenboek zou 26 jaar duren. Van der Aa was zestig toen hij aan woordenboek begon en de meeste van zijn redacteuren waren eveneens op leeftijd. Bovendien leek met de bekendheid van het woordenboek het aantal kandidaten voor opname te groeien, dankzij de toevloed van bronnen via familieleden. ‘Wij zijn alzo nog verre van het eindpunt verwijderd, weshalve het toewenschen van een zoo lang mogelijk leven evenzeer passend is voor den geachten zamensteller, als voor het geëerd publiek’Ga naar eind10 merkte een recensent bij het verschijnen van het eerste deel al op. Van der Aa werd echter na een aantal jaren ziek en overleed al in 1857. Het laatste lemma dat hij voor het Biographisch Woordenboek bewerkte was dat van Coehoorn.Ga naar eind11 Daarmee was hij zijn achttiende-eeuwse voorganger De Chalmot in arbeid dus niet eens voorbij gestreefd.Ga naar eind12 Het woordenboek werd voortgezet door de Leidse apotheker Karel van Harderwijk, maar ook hij stierf al een paar jaar later, in 1860. Hoewel hij in korte tijd veel werk zou hebben verricht heeft hij geen lemma gekregen in het woordenboek en is zijn redacteurschap nagenoeg in de vergetelheid geraakt. De Tilburgse predikant Gilles Dionysius Jacobus Schotel nam het hoofdredacteurschap over.Ga naar eind13 Schotel bezat als dominee een goede reputatie en had connecties tot in de koninklijke kringen. Zijn aanstelling als dominee zat echter zijn letterkundige ambities steeds meer in de weg. ‘Ik bejammer het dagelijks, dat ik hier, zoo verre verwijderd van alle letterkundig verkeer, zonder bronnen, zelfs zonder lectuur [...] vegeteer.’Ga naar eind14 Het redacteurschap kwam voor hem als een godsgeschenk. Schotel had al biografische werken geschreven, maar | |
[pagina 60]
| |
dankzij het redacteurschap kon hij zich geheel aan de geschiedenis wijden. Om gebruik te kunnen maken van de universiteitsbibliotheek verhuisde hij in 1862 naar Leiden, en terug in de academische wereld leefde hij op. Naast zijn dagelijkse werk aan het woordenboek publiceerde hij historische werken over verschillende originele cultuurhistorische onderwerpen. De jongere generatie academische historici kon zijn antiquarische methode echter maar matig waarderen. Fruin roemde bijvoorbeeld Schotels immense speurzin en verzamelwoede, maar was verder zeer kritisch: ‘Het is hem aan te zien, dat hij niet, eer hij aan het onderzoek gaat, zich afvraagt wat hij wenscht te weten en aan zijn lezers meê te delen, maar dat hij zonder beraamd plan allerlei doorsnuffelt en navorscht.’Ga naar eind15 De geschiedvorsing van Schotel vond steeds minder aansluiting bij het intellectuele klimaat rond de universiteit van Leiden, en ook het werk aan het biografisch woordenboek lijkt zich meer en meer buiten die academische kringen om te hebben voltrokken. Voor het biografisch woordenboek kon Schotel bij aanvang nog rekenen op de medewerking van vele geleerden uit heel Nederland. Maar de meeste medewerkers waren al aardig op leeftijd en in de loop der jaren werden het er door sterfte steeds minder. Het is niet duidelijk waarom er geen nieuwe medewerkers konden worden aangetrokken. Van der Aa had altijd veel medewerking gekregen uit het circuit van burgerlijke geleerden in de provincie, maar het enthousiasme voor een collectieve onderneming door een netwerk van lokale geschiedschrijvers was blijkbaar verminderd. Het is typerend dat gedurende het gehele hoofdredacteurschap van Schotel geen enkel tijdschrift aandacht schonk aan het Biographisch Woordenboek der Nederlanden, zelfs niet toen dit zijn voltooiing naderde. | |
FamilieledenNaarmate het project vorderde begonnen uitgever en hoofdredacteur steeds vaker een beroep te doen op de lezers van het woordenboek. In Oktober 1875 richtten zij een pamflet aan alle intekenaren. De boodschap is duidelijk: ‘Mogt U voor de letters V-Z nog iets hebben bij te voegen, dan zullen wij dit gaarne ontvangen.’ De lange verschijningsperiode van het werk maakte tevens aanvullingen op eerdere delen noodzakelijk. Van der Aa en andere medewerkers zouden op deze manier een plaats in hun eigen woordenboek krijgen. Schotel wilde ook de lezers de mogelijkheid bieden hiaten in de reeds verschenen delen aan te geven. ‘Zoo er onder uwe familieleden of bekenden personen zijn, die door hunnen daden aanspraak hebben om in dit Supplementdeel te worden opgenomen, dan verzoeken wij U beleefd het onderstaande biljet te willen invullen, en aan den tweeden ondergeteekende te willen inzenden.’Ga naar eind16 Het is niet te achterhalen in hoeverre Schotel ingezonden familieleden die in zijn ogen niet bijzonder genoeg waren heeft geweigerd. Hij lijkt zich niet meer dan anders druk te hebben gemaakt over het kritische gehalte van het woordenboek. Hij bleef zijn bronnen netjes weergeven en streefde nog altijd naar een zo volledig mogelijk woordenboek, hoewel zijn gedrevenheid hem al grotendeels had verlaten. ‘Ik wilde aan mijne verplichting voldoen, schoon ik vaak de pen wenschte te mogen neerleggen.’Ga naar eind17 Uit een opmerkelijke rechtszaak in december 1874 blijkt hoe de betrokkenheid van | |
[pagina 61]
| |
de lezers met de inhoud van het woordenboek de uitgever en hoofdredacteur ook in de problemen kon brengen. De uitgever van het woordenboek was namelijk aangeklaagd door een groep edelen uit Den Haag, omdat zij het niet eens waren met de inhoud van de ‘nieuwe druk’ van het woordenboek. Volgens de uitgever waren deze edelen overgegaan tot collectieve weigering van betaling omdat zij vonden dat hun familieleden niet ‘wijdloopig en pompeux genoeg behandeld waren.’ Door niet te betalen hoopten zij de uitgever onder druk te kunnen zetten, maar Brederode liet zich niet imponeren: ‘alsof wij die familiën beroemd konden maken?!’ De verantwoordelijkheid voor de opname van personen lag, zo stelde hij, in eerste instantie bij de hoofdredacteur. Schotel stelt in een openbare verklaring die bij het weerwoord van de uitgever is gevoegd echter dat er ook een verantwoordelijkheid ligt bij de lezers. Want, zo verklaart Schotel, hij heeft dankbaar gebruik gemaakt van alle hem toegezonden of verstrekte bijdragen, ‘zoodat als enkele intekenaars daarin van hunne familiën niet vermeld vinden hetgeen zij wenschen, dit alleen te wijten is aan hun verzuim van het inzenden der daartoe betrekkelijke bescheiden.’Ga naar eind18 | |
Bij voltooiing reeds verouderdIn de zomer van 1878 werd het Biographisch Woordenboek der Nederlanden eindelijk voltooid. Het werk had twee hoofdredacteuren versleten, en ook Schotel was bij de voltooiing een gebroken man. In het laatste deel prijst de uitgever de volhardendheid waarmee Schotel tot op het laatst heeft gewerkt, evenals zijn professionalisme: ‘Niemand gevoelt gewis meer dan hij de onvolledigheid van zijn werk; maar toch verdient het met alle recht [...] eene hoogst belangrijke bron voor onze geschiedenis en letterkunde, [...] genoemd te worden.’Ga naar eind19 Schotel zag de afronding van het woordenboek tevens als het einde van zijn letterkundige carrière.Ga naar eind20 Hij verkocht zijn huis en inboedel, liet zijn immense bibliotheek veilen en vertrok naar zijn geboorteplaats Dordrecht. Hij overleed in 1892 op 85-jarige leeftijd. In de Nederlandsche Spectator van 5 november 1898 schreef W. Meijer vol lof over het Biographisch Woordenboek: ‘Wien is dat werk niet onophoudelijk een vraagbaak en een gids; wie erkent niet dankbaar de noeste vlijt en ijver, aan de samenstelling van dat boek besteed?’Ga naar eind21 Maar Meijer schreef ook dat het werk zwaar verouderd was. Hajo Brugmans was dat met hem eens. ‘Het is een behelpen. Zooals men zich in Nederland met prijzenswaardige gelatenheid in zoovele dingen schikt, zoo duldt men ook nog Van der Aa.’Ga naar eind22 Brugmans beschreef het woordenboek als een product uit een andere tijd. De geschiedschrijving had zich sinds ‘veertig jaren’ sterk verbeterd; ‘in plaats van het skelet van Van der Aa is een denkend en werkend mensch gekomen’. De kritiek op Van der Aa vormde het startsein voor het Nieuw Nederlands Biographisch Woordenboek, volgens P.C. Molhuysen ‘den nieuwen Van der Aa, gelijk wij het kortheidshalve noemen’.Ga naar eind23 De criteria die werden geformuleerd voor opname in dit nieuwe naslagwerk klinken bekend. De biografieën moesten betrouwbaar en volledig zijn, en ‘beknopt maar leesbaar’ blijven. Vooral op dat laatste punt was Van der Aa volgens Molhuysen veel te ‘wijdloopig’. De geschiedenis leek zich te herhalen, want dit had Van der Aa in 1852 zijn voorganger De | |
[pagina 62]
| |
Chalmot ook verweten. ‘Wanneer men bij Van der Aa de levens van vele officieren, die den Tiendaagschen Veldtocht hebben meegemaakt, leest, is het of men de oude snorrebaarden aan het haardvuur hun krijgsdaden hoort vertellen.’ Molhuysen stelde ook de selectie van Van der Aa aan de kaak: ‘Terwijl Willem i nog geen 4 kolommen beslaat, de Koning-Stadhouder Willem iii nog geen 2, heeft de heer Tette Baukes Veltman, die in 1833 als Kapitein van het Indisch leger overleed, er 15 gekregen.’Ga naar eind24 | |
Gewone mannen verzameldVan het aanvankelijke enthousiasme voor het Biographisch Woordenboek der Nederlanden was bij voltooiing dus weinig over. Werd het woordenboek in het midden van de negentiende eeuw nog toegejuicht als bouwsteen voor de vaderlandse geschiedenis, aan het einde van de negentiende eeuw werd het afgedaan als een antiquarisch relikwie, het werk van onkritische geschiedvorsers en amateurs. In de loop van de negentiende eeuw werd de geschiedschrijving steeds meer gedomineerd door universitaire historici, die zich in toenemende mate distantieerden van de bonte verzameling enthousiastelingen die de bloeiende historische cultuur gedurende een groot deel van de negentiende eeuw had bepaald. Het Biographisch Woordenboek was bij uitstek een produkt van die antiquarische traditie. Het combineerde een encyclopedische benadering met een veelomvattende fascinatie voor het vaderlands verleden. Volledigheid was het devies en de selectiecriteria werden ruim gesteld. In de ogen van de academische historici verloor het Biographisch Woordenboek daarmee steeds meer aan autoriteit. Maar juist dankzij de opname van ook de minder ‘vermaarde mannen’ is ‘de Van der Aa’ nu nog een veel geraadpleegd naslagwerk. |
|