Biografie Bulletin. Jaargang 19
(2009)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |||||
‘Nog steeds suisden de granaten over ons hoofd’Ga naar eind1
| |||||
[pagina 43]
| |||||
beuren zou, is dan toch gebeurd: de schoone Scheldestad staat in vuur en vlam! - De stilte werd slechts verstoord door hevig doch verwijderd kanongebulder. De dagboekschrijver trok er veel op uit, te voet of met de fiets. Bij thuiskomst noteerde hij wat hij had gezien en gehoord. Zijn woonplaats, vlakbij de grens gelegen, was die maanden in de ban van de oorlog en de mobilisatie. In het dagboek is de opwinding hierover bijna voelbaar. Op 3 oktober schreef hij opgetogen over de Nederlandse troepen die door Roosendaal trokken; de muziek kondigde hen aan. We stormden naar buiten, en jawel, daar kwam het 3e regiment uit de Molenstraat en trok met volle muziek en ontplooid vaandel in de richting van Bergen-op-Zoom. Het was een prachtig gezicht! - de mannen zagen er uitstekend uit. [...] De inwoners genoten; velen hadden zooiets nog nooit gezien. Wie mentaliteitsgeschiedenis bedrijft, kan en wil niet om egodocumenten heen. Voor mijn onderzoek, dat draait om de collectieve ‘receptie’ door Nederlandse tijdgenoten van het militaire geweld van de Eerste Wereldoorlog en zal uitmonden in een boek, zijn dagboeken dan ook een belangrijke, zij het niet exclusieve bron. Het is mijn ambitie ondermeer de volgende vragen te beantwoorden: betekende het feit dat Nederland neutraal was dat het militaire geweld aan het land voorbijging? En was Nederland werkelijk, zoals sommige historici beweren, een eiland in Europa, dat pas met de Duitse inval in mei 1940 op abrupte wijze de twintigste eeuw in werd gesleurd? Prentbriefkaart, 1914
| |||||
Koude nachtenTe oordelen naar de verslaggeving in een viertal dagboeken ging het oorlogsgeweld bij de zuiderburen, met als dramatisch dieptepunt de val van Antwerpen, allerminst aan Nederland voorbij. Voor Nederland kwam de oorlog die eerste maanden zelfs erg dichtbij. De massale komst van vluchtelingen die huis en haard vaak in doodsangst hadden achtergelaten, maakte de oorlog plotseling beangstigend concreet. De Nederlandse pers die in het begin nog eigen correspondenten naar het strijdtoneel kon sturen, besteedde veel aandacht aan de dramatische gebeurtenissen bij de zuiderburen. De vier dagboekschrijvers zijn, afgezien van de al genoemde Roosendaler, de vooraanstaande liberale oud-politicus Willem Hendrik de Beaufort (1845-1918), die in Den Haag woonde; de dienstplichtige soldaat Marinus Wandel (1894-?), gelegerd in Zeeuws-Vlaanderen, en Theodoor Herman de Meester (1884-1967), die werkzaam was op het Nederlandse consulaat in Antwerpen. Vier mannen, alle vier ‘uitkijkpost’ in het gebied onder de rivieren, maar verder - in sociaal opzicht en ook wat leeftijd betreft - een divers gezelschap. De Beaufort was een ‘een heer van stand’ en een | |||||
[pagina 44]
| |||||
man van de wereld. Van 1897 tot 1901 was hij minister van Buitenlandse Zaken geweest en in die hoedanigheid toegewijd erevoorzitter van de Haagse Vredesconferentie van 1899. Hij had een invloedrijk en internationaal netwerk van familie, vrienden en kennissen. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was hij 69 jaar oud. Terwijl het Roosendaalse dagboek bestaat uit indrukken die de schrijver op straat heeft opgedaan, is dat van De Beaufort gevuld met observaties en overpeinzingen vanachter de schrijftafel. Om gezondheidsredenen bracht hij zijn dagen vooral binnenshuis door. Begin oktober werd hij lid van de Anti-Oorlograad en op 9 oktober 1914 noteerde hij dat de aandacht op dat moment geheel op Antwerpen [is] gevestigd, dat waarschijnlijk binnen een paar dagen zal vallen. Een der sterkste vestingen van Europa, onneembaar, [...] wordt in één week met eenvoudig veldgeschut veroverd. Het nieuwe kanon van Krupp maakt alle vestingen tot onnutte zaken, geen muren zijn daartegen bestand, althans niet de nu bestaande. Antwerpen wordt nu gebombardeerd in de hoop dat de bevolking hare schoone stad niet zal willen zien verwoesten. De volgende dag meldde hij dat Antwerpen was gevallen ‘of liever, naar het schijnt, overgegeven’. Als men toch van plan was geweest dit te doen, had men het dan misschien niet op een bombardement moeten laten aankomen? ‘Het zijn netelige vragen wat kleine landen moeten doen; het volhouden kunnen zij niet, zelfs niet voor eenigen tijd, want het blijkt nu dat zelfs een vesting eerste klasse zooals Antwerpen niet bestand is tegen het tegenwoordig belegeringsgeschut.’ De Beaufort besloot met de opmerking dat Nederland wordt overstroomd met Belgische vluchtelingen en geïnterneerde Belgische soldaten. De twintigjarige gereformeerde Marinus Wandel, dienstplichtig soldaat, volgde de Duitse opmars vanuit Hulst in Zeeuws-Vlaanderen. Vanaf eind augustus waren de Duitsers bezig de vesting Antwerpen te omsingelen, en de beschietingen waren in Hulst te horen. In zijn dagboek noteerde hij poëtisch: De nachten zijn koud en wanneer dan alles in diepe rust ligt, hooren we door het zachte ruischen der boomen van de wallen en het kabbelende water uit de verte het naderkomend gerommel en gedonder van het geschut der Duitschers die Antwerpen bezig zijn te omsingelen. Op 14 oktober meldde hij dat de Duitsers - naar ik aanneem enkele dagen eerder - Antwerpen hebben gebombardeerd. 's Nachts was Wandel op de kerktoren van Hulst geklommen om het bombardement te kunnen zien: ‘Wat we zagen? Eén vuurmassa en dan groote cirkelbeschrijvingen van vuurmassa's uit de dikke Bertha's (42 cm kanonnen) die zoodra ze op den grond schenen te komen een uitbarsting ten gevolge hadden.’ | |||||
MensenslachtingenTen slotte is er het dagboek van De Meester, zoon van oud-minister van Financiën en premier Theodoor Herman de Meester. De Meester jr. was begin augustus in verband met het uitbreken van de oorlog gedetacheerd bij het consulaat in Antwerpen. | |||||
[pagina 45]
| |||||
Zijn aantekeningen gedurende die eerste maanden zijn verrassend zakelijk van aard en kalm van toon. Dat veranderde radicaal op 8 oktober 1914. Het bombardement van de stad, meldde hij, was de nacht tevoren begonnen. Ik werd wakker door het fluiten van de granaten. Ik kleedde me snel aan en daalde met m'n 3 [...] mede-pensionnaires af in de kelder [...] Eerst leek het een artillerieduel tusschen de forten en de Duitse batterijen, toen begonnen echter de granaten ook in de stad zelve in te slaan. 't Waren oogenblikken vol angst en spanning. We merkten al gauw, dat we leelijk in de vuurlinie lagen. Na een uur sloeg een granaat in een huis, schuin tegenover ons. [...] Om ongeveer 3 uur sloeg een granaat in onze woning [...] Elke minuut zoo wat een schok. Tot 4 uur 's middags in Tolstraat gebleven. Amerikaansche journalist Thompson zei toen, dat de belendende huizen begonnen te branden, en meende dat het beter was dat we naar het Queen's Hotel aan de Rijnkade verhuisden. We renden [...] naar de kade. De volgende dag - ‘Nog steeds suisden de granaten over ons hoofd’ - wist hij per boot uit de stad weg te komen richting het neutrale Nederland. Op vrijdagavond 9 oktober was hij tot zijn grote opluchting veilig thuis. Het dagboek van De Meester laat goed het levensgrote verschil zien tussen betrokkenheid bij het lot van derden, zoals in de overige drie dagboeken verwoord, en de directe ervaring van oorlogsgeweld. De tot dat moment uiterst kalme, enigszins ambtelijke man wist van het ene moment op het andere niet hoe gauw hij zich uit de voeten moest maken. Een veelzeggend detail is dat zelfs het dagboek door het bombardement beschadigd is geraakt, zoals De Meester aan de binnenkant van het omslag vermeldde. Aan sprekende details zoals dat van Marinus Wandel, die 's nachts op de kerktoren van Hulst klom, is in de hier besproken dagboeken geen gebrek. Ze geven heel concrete informatie over gedrag, opvattingen en preoccupaties van individuele tijdgenoten. Maar wat zeggen deze vier dagboeken nu over de receptie van het militaire geweld van de Eerste Wereldoorlog door Nederlandse tijdgenoten? Het is natuurlijk niet verantwoord om op basis van een beperkt aantal, of het er nu vier, veertig of vierhonderd zijn, te generaliseren. Dit probleem is tot op zekere hoogte te ondervangen door deze specifieke egodocumenten te zien als onderdeel van een breder corpus van bronnen, waarvan ook kranten en geïllustreerde tijdschriften, beeldmateriaal, brieven, rapporten van militaire waarnemers en romans deel uitmaken. Door deze verscheidenheid aan bronnen te bestuderen wordt het mogelijk thema's te onderscheiden die kenmerkend mogen worden geacht voor de collectieve receptie van het oorlogsgeweld. Ik noem er hier drie: fascinatie voor militair vertoon en militair geweld (inclusief een vorm van ramptoerisme), afkeer van de oorlog, en de gevolgen van de moderne oorlogvoering. Voor de behandeling van deze thema's zijn dagboeken een goede bron. Uit de vier dagboeken blijkt wel dat het oorlogsgeweld zeker gedurende die eerste maanden van de oorlog geenszins aan de schrijvers voorbijging. Integendeel, de gebeurtenissen bij de zuiderburen maakten diepe indruk. De Beaufort toonde zich zelfs zeer goed geïnformeerd, in het bijzon- | |||||
[pagina 46]
| |||||
der over de inzet van allerlei nieuwe wapens. De oorlog was amper een week gaande, toen hij al schreef dat het ondenkbaar was hoe aan de oorlog een einde kon komen ‘zonder menschenslachtingen die alles overtreffen wat tot nog toe door de geschiedenis op dit gebied is geboekstaafd.’ Hij hield rekening met de dood van ‘meerdere honderdduizenden’. Het werden er zo'n vijftien miljoen. | |||||
Bronnen
|
|