Biografie Bulletin. Jaargang 19
(2009)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
De ‘donkere dimensie’ van de Nederlandse geschiedenis
| |
[pagina 23]
| |
denen is de zichtbare en blijvende aanwezigheid van Surinamers, Antillianen en Afrikanen in Nederland. Om het kernachtig te zeggen: zij zijn hier, omdat wij daar waren. Dat is in het licht van de lange, nog vrij recente Nederlandse koloniale geschiedenis voor velen nieuw. Al die vier eeuwen dat Nederland een aanzienlijke hoeveelheid kolonieën had en een grote rol speelde in de wereldhandel, bleef Nederland zelf vrijwel volledig blank. Pas in de twintigste eeuw veranderde dat. Kleur blijft opvallen. Ook nu nog weet bijna elke blanke man of vrouw wanneer hij of zij voor het eerst iemand met een donkere huidkleur leerde kennen. Ik noem dat de herhaling van de verbazing. Het gebeurt nu immers al ruim vierhonderd jaar: de ervaring die Rudie Kagie in zijn boeiende, onlangs heruitgegeven boek De eerste neger benoemt als het zien van ‘De Eerste Neger’. Kagie begint in 1920, maar inmiddels weten we dat al vierhonderd jaar eerder, in 1520, in Antwerpen en iets later ook in Amsterdam de eerste zwarte vrouwen en mannen verbleven. Zij waren daar komen wonen als bedienden van Portugese en Spaanse kooplieden en diplomaten. Albrecht Dürer heeft prachtige schetsen van hen gemaakt. | |
Katarina en een naamloze edelmanEen van die bedienden was Katarina, een twintigjarige, tot slaaf gemaakte Afrikaanse vrouw die in 1521 in Antwerpen woonde. Haar eigenaar was Joâo Brandâo, de handelsvertegenwoordiger van de koning van Portugal. In het Uffizi in Florence bevindt zich een tekening in zilverstift die Dürer van haar maakte. Dürer raakte bevriend met Brandâo. Op 16 maart 1521 schrijft hijAlbrecht Dürer, Katarina, twintig jaar oud (1521)
in zijn dagboek: ‘Ik heb de secretaris van de vertegenwoordiger Brandâo met houtskool getekend. Ik heb zijn Moorse (dienstmaagd) met de stift getekend.’ Dürers tekening wordt in een onlangs verschenen overzichtsstudie over ‘Black Africans in Renaissance Europe’ geroemd als ‘the most truthful European depiction of a black maidservant’. Met waarheidsgetrouw bedoelt de schrijver dat de blik van de vrouw ingaat tegen het gebruikelijke beeld van de ondergeschikte, brave slaaf of slavin: hier zien we iets anders, zegt hij: ‘the lonely, melancholy, and dignified slave of the Portuguese factor in Antwerp.’Ga naar eind3 Uit ongeveer dezelfde tijd dateert een portret van een zwarte edelman, geschilderd door de uit Haarlem afkomstige Jan Mostaert. We weten niet wie de geportretteerde is, maar wel dat Mostaert hofschilder was aan het hof van Maria van Austria in Mechelen, en dat hij regelmatig in Brussel verkeerde. De man is gekleed als een lid van de Europese adel van die tijd, met de- | |
[pagina 24]
| |
tails die aan Spanje doen denken. Er zijn aanwijzingen dat hij al langere tijd in de Nederlanden was, onder meer omdat hij om zijn hals een gouden hanger heeft ter herinnering aan een bezoek aan een Brussels bedevaartsoord. Katarina en deze nog naamloze edelman maken deel uit van de Europese geschiedenis en identiteit. Onderzoekers die programma's als Black European Studies opzetten, maken gebruik van deze beelden. | |
Tannetje en Jacobus Vrijheid, slaven in ZeelandSoms werd een slaaf of slavin meegenomen naar Zeeland. Dat overkwam Tannetje Vrijheid, die in 1765 in Grijpskerke werd gedoopt. Zij was als slavin gekocht op de Goudkust en kwam in 1762 met kapitein Pieter Stap van het schip ‘Gulde Vrijheid’ in Vlissingen aan land. Via een tweede kapitein, Jacobus de Nijssen en diens vrouw Tannetje Leijnsen, kwam ze in Grijpskerke terecht. Haar voornaam kreeg ze van de vrouw van de kapitein, haar achternaam van het schip waarmee ze naar Zeeland kwam. Ze had een oudere pleegbroer, Jacobus Vrijheid, die al eerder, in 1748, in Vlissingen werd gedoopt. Hij bleef in Vlissingen wonen en overleed daar in 1773. Tannetje bleef slechts enkele jaren in Zeeland; ze vertrok in 1768 vanuit Vlissingen naar Paramaribo.Ga naar eind4 | |
Jacobus Capitein, in Middelburg aangekomenDe Afrikaanse weesjongen Jacobus Capitein wordt als slaaf aan de Goudkust, het tegenwoordige Ghana, verkocht aan een Nederlandse koopman, die hem aan een vriend geeft. Capitein komt in 1725 aan in Middelburg. Hij is door zijn eigenaar vrijgelaten en in staat gesteld naar school te gaan in Den Haag. Later studeert hij in Leiden theologie. Daardoor kunnen we zijn levensverhaal uit de eerste hand lezen. Hij schrijft: Een kind van seven of agt jaaren hetzy in den oorlog, of door eenig ander toeval, van myne ouders berooft zynde, wierd ik verkogt aan den Wakkeren Scheepsbevelhebber Arnold Steenhart. Deze heeft mij vereert aan zynen Vriend, tegenwoordig mynen ten hoogsten te eeren, en met eene kinderlijke liefde te beantwoorden Weldoener en Beschermheer, Jacob van Goch: die toentertijd een zeer Gelukkig en Ervaren Koopman van de Zeer Edele Bewindhebberen der Afrikaansche Compagnie was. Deze heeft mij Als een Vader zo bemind, dat hy eindelijk, naar zijn Vaderland zullende keeren, belooft heeft, my met zig mee te zullen neemen. Als theoloog schrijft Capitein een essay waarin hij pleit voor de verspreiding van het christendom in Afrika. De bekering van de Afrikanen hoeft de slavenhandel en de slavernij niet in de weg te staan, meent hij. Zijn opvatting valt in goede aarde bij de heren van de West-Indische Compagnie, die hem direct voor preekbeurten uitnodigen in Middelburg en Amsterdam. Ze geven hem in 1742 toestemming om als predikant te gaan werken in Fort Elmina, het centrum van de slavenhandel aan de Westafrikaanse kust. Eenmaal daar wordt hij echter gewantrouwd en tegengewerkt, en hij sterft binnen enkele jaren als een teleurgesteld man. In Nederland blijft Capitein beroemd als zwarte dominee. Er ver- | |
[pagina 25]
| |
schijnen veel portretten van hem en gedichten over hem: Aanschouwer zie deez' Moor! Zijn vel is zwart: maar wit | |
Heeft u familie in Suriname en de Antillen?Fort Zeelandia, Nieuw Middelburg, Nieuw Walcheren, Plantage Oost-Souburg, Domburg: in Suriname en buurland Brits Guyana herinneren veel plaatsnamen aan een Zeeuwse achtergrond. De achternamen van Zeeuwen en Surinamers en Antillianen komen vaak overeen. Iets dergelijks geldt ook voor Amsterdam, waarvandaan veel zeelieden richting Suriname en de Antillen vertrokken. Ook in Noord-Amerika zijn veel Nederlandse namen terechtgekomen en terug te vinden: een deel daarvan kwam via het Caribisch gebied. Holland, Zeeland en het Caribisch gebied hebben een gedeeld verleden, waarvan veel hedendaagse inwoners zich niet altijd bewust zijn. Waren uw voorouders slaveneigenaars, slaven of vrije zwarten, of misschien wel alle drie? Nieuwe boeken, namenlijsten, databestanden waarin je op achternaam kunt zoeken, websites en andere zoekmogelijkheden in het Zeeuws Archief in Middelburg en het Nationaal Archief in Den Haag zijn de laatste jaren exponentieel gegroeid.Ga naar eind5 Een van de pioniersverhalen is de geschiedenis van de Surinaamse Elizabeth Samson, die als eerste zwarte vrouw plantage-eigenaar werd en een blanke man trouwde. Zonder daar naar op zoek te zijn, stuitte ik in het boek van de Surinaamse historica Cynthia MacLeod over Samson op de naam Elisabeth Buys die de ‘mulat’-echtgenote was van een van de eerste gouverneurs van Suriname, Nepveu. Buys is de naam van mijn moeder en blijkt ook een veel voorkomende naam van slaven in Suriname te zijn. Heb ik familie in Suriname? In de nieuwe databases die bij het Nationaal Archief op het web zijn gezet tik ik de achternamen in van mijn vader en moeder. Buys komt veel voor. Ik vind ook een Hondius, die in 1863 zijn huisslavin en haar kinderen vrijlaat. De geschiedenis van mijn voorouders is gemakkelijk te verbinden met de koloniale geschiedenis. Voordat ik aan dit onderzoek begon, had ik daar geen idee van. Wel wist ik dat er een dominee Hondius was in Hoorn, die zich had uitgesproken tegen de slavenhandel: hij noemde het een van de zonden. Inmiddels heb ik zonder veel te zoeken meer verschillende aspecten gevonden van die verbondenheid tussen mijn familie en Suriname. Voor mij is dat een aanwijzing dat dat voor meer Nederlandse en Zeeuwse families moet gelden. Onze gemeenschappelijke geschiedenis is onbekend en onontgonnen. Misschien kan het verspreiden van zulke kennis bijdragen aan toenadering tussen Nederlanders, Antillianen en Surinamers. In de zomer van 2008 vond in de Nieuwe Kerk in Amsterdam de kunsthistorische tentoonstelling Black is Beautiful: Rubens tot Dumas plaats. De catalogus omvat verschillende artikelen die de stand van zaken weergeven op het gebied van de levensbeschrijvingen van zwarte mannen, vrouwen en kinderen in Nederland. Het resultaat is | |
[pagina 26]
| |
een veelzijdig, maar ook een voorlopig beeld; bij alle artikelen wordt duidelijk dat hier een bijzonder rijk en nagenoeg onontgonnen onderzoeksveld ligt.Ga naar eind6 |
|