Biografie Bulletin. Jaargang 19
(2009)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Liefde, leugens en egodocumenten
| |
[pagina 8]
| |
Mevrouw Klemann-Bolten, 1995
men, waar ze in 1939 in het huwelijk trad met de Nederlander Piet Klemann. De filmopname kan beschouwd worden als een ego-document: mevrouw Klemann vertelt over haar beleving van een fase in haar persoonlijke geschiedenis die nauw verweven is met de geschiedenis van Nederland en Duitsland. Het is een kort fragment over liefde, over leugens - of beter: zwijgen ten behoeve van de liefde - en het biedt een opstapje om stil te staan bij de betekenis van oral history voor de geschiedschrijving. Oral history - ofwel het oproepen en analyseren van persoonlijke herinneringen aan het verleden - en de status van autobiografische of ooggetuigenverhalen in de geschiedschrijving heeft sinds de Tweede Wereldoorlog een fascinerende ontwikkeling doorgemaakt. Een ontwikkeling waarin we verschillende benaderingen kunnen onderscheiden: een positivistische, een romantische en een deconstructivistische. | |
Positivistische benaderingDirect na 1945 werd de ooggetuige hoog gewaardeerd als onmisbare bron voor de geschiedschrijving van de recente bezettingsjaren. Dat zien we terug in het toonaangevende onderzoek zoals dat door het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (riod) op touw werd gezet. Loe de Jong en de zijnen hielden zich niet alleen bezig met het verzamelen van schriftelijke documenten van de betrokken auto- | |
[pagina 9]
| |
riteiten, instanties en individuen; zij waren ook druk met het produceren van informatie door direct betrokkenen te interviewen, of hen ertoe aan te zetten hun persoonlijke ervaringen en reflecties daarover op papier te zetten. Het omvangrijke oeuvre van De Jong leunt, evenals het werk van Jacques Presser, Ben Seijes en anderen, in belangrijke mate op gesprekken met ooggetuigen die het hele politieke spectrum van Waffen-ss tot gewapend verzet omvatten. Zij hadden weinig moeite persoonlijke herinneringen vast te leggen en te gebruiken als bron voor hun geschiedschrijving van de oorlogstijd. Je zou hun aanpak als een positivistische benadering kunnen typeren, waarbij de herinneringen van ooggetuigen benaderd werden als een bron die aangeboord en afgetapt kon worden. In combinatie met schriftelijke documenten vormden die ooggetuigenverslagen de basis voor nationaal geëngageerde en als wetenschappelijk verantwoord beschouwde publicaties over de bezettingstijd. De bundeling van informatie en kennis over het nationaal-socialisme en de gevolgen daarvan voor Nederland maakten van het riod een expertisecentrum. Maar het onmiskenbaar engagement en de morele oordelen die daarmee gepaard gingen in het werk van De Jong c.s. riepen ook kritiek op. Historici dienden immers op afstand te blijven van de betrokkenen om tot een afgewogen oordeel over de geschiedenis te kunnen komen. Daarnaast vormden het toenemend aantal beschikbare archieven over dit recente verleden en vooral het verstrijken van de tijd argumenten om de status en waarde van ooggetuigen bij het historisch onderzoek als onbetrouwbaar of onbruikbaar ter discussie te stellen. Dat wil niet zeggen dat ooggetuigen geen gehoor meer vonden, maar dan eerder buiten de academie, bijvoorbeeld in de media (zoals de immens populaire tv-serie De Bezetting uit de jaren zestig laat zien), in familiekring of tijdens bijeenkomsten van groepen die specifieke ervaringen uit de oorlogstijd met elkaar konden delen. | |
Romantische benaderingToch duurde het niet lang of de ooggetuige als historische bron kwam weer in zicht. Met de opkomst van de democratiseringsbeweging vanaf het eind van de jaren zestig groeide de belangstelling voor oral history als alternatief om het verleden te kunnen bestuderen vanuit een ander perspectief. Geëngageerde historici vroegen aandacht voor verwaarloosde geschiedenissen van groepen of ‘ervaringsgemeenschappen’, zoals arbeiders, vrouwen, zwarten en homoseksuelen. Daarbij speelde de interesse voor de beleving van en omgang met ongelijke machtsverhoudingen een cruciale rol. Ook vergeten aspecten van het alledaagse verleden, zoals ziekte, werkloosheid en moederschap kwamen op die manier in beeld. Het ging om een ‘nieuwe’ sociale geschiedenis, een geschiedenis ‘van onderen’, een alledaagse geschiedenis die zich niet richtte op politiek beleid of een culturele elite, maar op de posities en ideeën van minder machtige groepen. Tegenover de fictie van een ‘neutrale’ geschiedschrijving werd oral history ingezet om een ander beeld van het verleden te onthullen. Oral history gaf historici de mogelijkheid - door het voeren en transcriberen van gesprekken met tijdgetuigen - nieuwe documenten te creëren die voorheen niet bestonden. Men hoopte op die manier een | |
[pagina 10]
| |
hidden history te redden van de vergetelheid. Na de positivistische benadering van ooggetuigen uit de eerste naoorlogse fase, zou je deze tweede fase kunnen typeren als de romantische benadering. Wij - want ik maakte als student geschiedenis zelf deel uit van deze fase - waren op zoek naar de ‘authentieke’, nog niet eerder gehoorde stemmen van degenen die ons een ‘ander’ verhaal konden vertellen over het verzet ‘van onderop’ tegen dominante machtsstructuren. Dat was de tijd waarin ook het nationale heldenepos over het Nederlands verzet tijdens de oorlog ter discussie kwam te staan. De politisering van de herinneringscultuur schiep ruimte voor de verhalen van ‘vergeten’ groepen in de nationale herinnering. Ook bij deze benadering werden de ooggetuigenverhalen nog primair beschouwd als aanvullende bron van informatie, als noodzakelijke aanvulling op de bewaard gebleven schriftelijke bronnen die onvoldoende inzicht konden bieden in de uiteenlopende ervaringen en belevingen van het verleden. In die zin sloot deze romantische benadering aan bij de eerdere, genoemde positivistische benadering. | |
Deconstructivistische benaderingMet de hernieuwde interesse voor ooggetuigenverhalen in het historisch onderzoek werden aan het eind van de jaren zeventig de eerste Interdisciplinaire, Internationale Oral History Conferences georganiseerd en verschenen in de jaren tachtig nieuwe publicaties zoals het International Journal of Oral History (1980-1989), het tijdschrift Life Stories/Récits de vie (1985-1989) en bios, Zeitschrift für Biographieforschung und oral history (vanaf 1988). Het inspirerende van deze internationale en interdisciplinaire beweging voor een ‘alternatief’ historisch geluid, was dat zij binnen de kortste keren haar eigen kritische reflectie organiseerde. Mede onder invloed van antropologen, psychologen en literatuurwetenschappers richtte die reflectie zich op de vraag hoe herinneringen aan persoonlijke ervaringen in het verleden tot stand komen: wat in een bepaalde maatschappelijke context wel en niet gezegd kan worden, welke betekenis stiltes en versprekingen kunnen hebben, met andere woorden: hoe ooggetuigen vanuit het heden hun verleden construeren - en hoe wij als historici die verhalen op onze beurt konden deconstrueren. Herinneringen, zoveel werd duidelijk, bieden geen statische informatie die voor eeuwig opgeslagen en vervolgens afgetapt kan worden; ze vormen een ‘bewegende bron’ en zijn afhankelijk van de tijd en de context waarin zij opgeroepen worden. Een inspirerend voorbeeld daarvan is het werk van de Spaanse schrijver Jorge Semprun die tot drie keer toe zijn autobiografie aan het papier toevertrouwde: een keer in 1963 (De grote reis) toen hij nog een overtuigd communist was, een keer in 1980 (Een mooie zondag) nadat hij afstand had genomen van het communisme, en een derde keer na de val van de muur in 1994 (Schrijven of leven). Een actueel voorbeeld vormen de publicaties van Barack Obama, die zijn autobiografie Dreams from my Father. A Story of Race and Inheritance uit 1995 ruim tien jaar later liet volgen door The Audacity of Hope. Thoughts on Reclaiming the American Dream. Obama en Semprun namen als ooggetuigen zelf het heft in handen: zij schreven hun eigen verhaal. Bij oral history gaat het echter om een wisselwerking tussen twee of | |
[pagina 11]
| |
soms meer gesprekspartners. Daarmee kwam ook de rol van interviewende historici op de snijtafel te liggen. Zij zijn immers van invloed als ‘organisator’ van de getuigenissen, als regisseur van het gesprek en als deelnemer aan de dialoog. De getuigen en hun getuigenissen worden niet ‘gevonden’, maar gemaakt, in ieder geval gedeeltelijk. Dat besef maakte de toch al zo tijdrovende praktijk van de oral historian er niet gemakkelijker op. Gaandeweg dreigde de waarde van het ooggetuigeverhaal voor de geschiedschrijving enigszins in de nevelen van het (de)constructivisme gehuld te raken. Althans, die indruk zou je kunnen krijgen bij het lezen van Fascism in Popular Memory, het boek uit 1987 van de vooraanstaande Italiaanse oral historian Luisa Passerini over de Turijnse arbeidersklasse onder het fascisme, dat verdwaalde in een doolhof van zelfrepresentaties. Ook het boek van de Amsterdamse historica Selma Leydesdorff over de watersnoodramp (Het water en de herinnering uit 1993) lijdt aan dat euvel. Hun beide boeken typeren een benadering die je ‘deconstructivistisch’ zou kunnen noemen. | |
Dynamisch erfgoedToch heeft ook het werk van Passerini en Leydesdorff ertoe bijgedragen dat we zijn blijven nadenken over wat wel ‘de textuur van de herinnering’ wordt genoemd:Ga naar eind2 de vraag hoe verschillende opvattingen en beelden over onszelf en anderen in het verleden zich tot elkaar verhouden, welke patronen we daarin kunnen herkennen en welke verschuivingen zich daarin over de jaren heen voltrekken. Dat zijn vragen die niet alleen relevant zijn voor oral historians, maar voor iedereen die werkt met egodocumenten en autobiografisch materiaal. Hoe gaan we daar nu mee verder? Hoe geven we betekenis aan levensverhalen in onze geschiedschrijving? En hoe zorgen we ervoor dat we een zekere afstand bewaren tegenover die onverwoestbare neiging op zoek te gaan naar ‘de’ waarheid? Hoe bieden we ruimte aan meerdere waarheden? Kortom, hoe verweven we de veelstemmigheid en dynamiek van het ‘autobiografische’ in ons geschiedverhaal? Volgens mij kunnen we daarin slagen wanneer wij oral history en andere autobiografische informatie niet langer beschouwen als een historische bron, maar als een verbindingslijn tussen het heden en het verleden: als dynamisch erfgoed van een cultureel en politiek verleden in het heden. In de praktijk kan het begrip ‘ervaringsgemeenschap’ uitkomst bieden: rond een bepaalde gebeurtenis, locatie of organisatie kunnen ‘ervaringsgemeenschappen’ worden afgebakend. Van daaruit kunnen we laten zien hoe uiteenlopend de persoonlijke herinneringen aan dat gedeelde verleden vorm krijgen en hoe omstreden die herinneringen soms kunnen zijn. Een recent en bijzonder geslaagd voorbeeld daarvan is terug te vinden in het boek van Annet Mooij De strijd om de Februaristaking (2006). Daarin laat zij zien hoe de herinnering aan die gebeurtenis gevormd en hervormd werd onder invloed van de Koude Oorlog en de val van de muur, en dat niet alleen de direct betrokkenen, maar ook historici als Loe de Jong en Ben Seijes daar niet aan ontkwamen. Tot slot wil ik terugkomen op het fragment uit het interview waarmee ik dit artikel begon en waar helaas de lichaamstaal en gezichtsuitdrukking niet kan worden bijgeleverd. Tijdens het voorgesprek dat Cherry | |
[pagina 12]
| |
Duyns en ik met mevrouw Klemann voerden, vertelde zij ons over de fotozaak die zij en haar man dreven in Utrecht, de Duitse soldaten die daar hun foto's lieten maken en de Nederlandse klanten die dat heel goed begrepen. Nee, ook het bezoek van haar geüniformeerde broer bracht haar niet in de problemen: ze had nooit en te nimmer last gehad van wantrouwen van de Nederlandse kant. Na alle verhalen over het groeiend wantrouwen waar voormalige Duitse dienstbodes in bezet Nederland mee te maken kregen, vroegen we ons vertwijfeld af of zij ons wel ‘de waarheid’ had verteld. Stel dat achteraf zou blijken dat zij lid was geweest van de nsb of op andere manieren gecollaboreerd had met de Duitse bezetter? En toch: zo vertelde ze het, niet alleen aan ons beiden in de intimiteit van het voorgesprek, maar ook voor de camera en daarmee voor het Nederlandse kijkerspubliek. Waarom kwam die vraag naar ‘de’ waarheid überhaupt bij ons op? Omdat haar herinneringen sterk afweken van het verhaal dat wij van andere vrouwen in soortgelijke omstandigheden hadden gehoord. Achteraf realiseer ik me dat de herinneringen van mevrouw Klemann zich onttrokken aan het goed-fout schema dat vijftig jaar na de oorlog nog zo dominant was in de collectieve herinnering; in ieder geval in die van onze generatie en de generatie daarvoor. Op de een of andere manier was ‘de textuur’ van Klemanns herinneringen daar niet of nauwelijks door beroerd. Voor haar gold de loyaliteit aan een nationale herkomst - of die nu Nederlands (van haar echtgenoot) of Duits (van haarzelf) was - als vanzelfsprekend. Politieke keuzes werden vermeden, ook in een oorlogstijd waarin zoiets in onze ogen een bijna onmogelijke opgave moest zijn geweest. In die zin zou haar verhaal in het huidige tijdsgewricht - waarin loyaliteit aan ‘de’ nationale identiteit zo centraal staat in het publieke vertoog - wellicht minder twijfels oproepen. |
|