loos ambitieus, idealistisch en een irritante drammer.’ En de gereformeerde pers zal het Den Uyl nooit vergeven dat hij is afgedwaald van het ware geloof. In het Nederlands Dagblad schetst J.P. de Vries Den Uyl als een op drift geraakte man, niet in staat om in politiek opzicht het voortouw te nemen. Hij noemt Den Uyl ‘meer volger dan leider’, een ‘verloren ziel’ die leed onder zijn gebrek aan innerlijk houvast: ‘Het woord “doordouwer” in de titel wagen we dan ook van een vraagteken te voorzien.’
De open stijl van politiek bedrijven betekende een opvallende breuk met de traditie. Den Uyl heeft hier veel aan bijgedragen. Bleich stelt vast, dat er veel tegenstrijdige beelden over Den Uyl bestaan. Die ambivalentie moet een groot probleem zijn geweest voor haar. Want wat moet je met een man van wie de een zegt dat hij een visionair intellectueel was, terwijl de ander beweert dat hij een vertederende brokkenpiloot was? Weer een ander noemt hem een briljant tacticus, tegenover iemand als Bolkestein, die nog altijd witheet wordt bij de herinnering aan zijn spilzieke aartsvijand. Bleich heeft voor dit probleem een even eenvoudige als slimme oplossing gevonden: zij zoekt de essentie van Den Uyl in de tegenstrijdigheid. Den Uyl was zowel drammer als weifelaar, zowel een verstrooide workalholic als een eerlijk en trouw mens. Hij bestond, kortom, uit tegenstellingen, uit these en antithese. De recensenten lijken met dit beeld in te stemmen. Hubert Smeets ziet in het nrc Handelsblad de ware Den Uyl als altijd weifelend ‘tussen religie en ratio, poëzie en proza, loyaliteit en opportunisme, kortom, tussen theorie en praktijk.’ Ook Hans Goslinga in Trouw kenschetst hem als ‘intellectuele twijfelaar’. Als Bleich beschrijft hoe Den Uyls persoonlijkheid zich ontwikkelde, zet ze een aantal ervaringen centraal die volgens haar cruciaal zijn geweest. Ten eerste was dat de inval van de Duitsers in mei 1940. Joop den Uyl was erdoor verbijsterd, en voelde zich overrompeld en schuldig over zijn vroegere naïviteit. Hij schreef in zijn dagboek: ‘In het leven komt het blijkbaar niet op denken, maar op doen aan.’ In Het Parool wordt opgemerkt dat Den Uyl op dat moment sociaal-democraat is geworden: ‘De inval van de Duitsers in het neutrale Nederland kwam als een enorme schok. De oorlog heeft hem uiteindelijk gemaakt tot de socialist met de antenne
voor onrecht.’ De Tweede Wereldoorlog en in het bijzonder de jodenvervolging gaf hem ook het laatste duwtje over de rand van ongelovigheid. Toen zijn joodse studiegenote en vriendin Leonie van Norden werd gedeporteerd en vermoord, vond hij het idee dat zij in de hel zou komen stuitend en onaanvaardbaar. Den Uyl noteerde vervolgens in vierentwintig stellingen waarom het geloof voor hem had afgedaan. Zijn gereformeerde achtergrond is Den Uyl echter zijn leven lang parten blijven spelen. Hij was en bleef een serieuze ex-calvinist met een weinig lichtvoetige levensopvatting.
Bleich heeft duidelijk meer op met de naoorlogse Den Uyl dan met het timide, gereformeerde jongetje dat onder de indruk was van nazi-Duitsland. Als zij vertelt hoe Den Uyl zich langzamerhand ontworstelde aan het gereformeerde keurslijf, krijg je een bevrijd gevoel als hij eindelijk het sociaal-democratische licht ziet. Sommige recensenten, en niet alleen die van de christelijke pers, vinden dat Bleich het gereformeerde milieu hiermee tekort doet. Te Velde bijvoorbeeld vindt dat Bleich de waarde van Den Uyls opvoeding bagatelliseert: ‘Die