oneerlijke onderneming is. [...] Het enige wat ik kan zeggen is dit. Ik weet - door mijn eigen ervaring met schrijven - dat 17 augustus 1965 ongetwijfeld een geweldige dag in het leven van B.S. Johnson is geweest. Na die zes uur en een kwartier moet hij in de zevende hemel zijn geweest.
Omdat die hemel voor de biograaf gesloten blijft, blijft elke schrijversbiografie in gebreke, hoe interessant het boek verder ook moge zijn.
De enige literaire erkenning die B.S. Johnson tijdens zijn leven kreeg, was afkomstig van collega's. In de flaptekst van de Nederlandse vertaling van de biografie wordt hij dan ook een writer's writer genoemd. Vanwege het leerzame karakter van zijn boek zou je in de verleiding kunnen komen om als variant hierop Coe een biographer's biographer te noemen, maar dat gaat iets te ver, omdat hij uiteindelijk toch eerder een romanschrijver dan een biograaf is. In het laatste deel van zijn biografie, de ‘coda’, maakt hij zijn lezers deelgenoot van een ontdekking die hij in een vrij laat stadium van zijn onderzoek deed. Aan de vooravond van zijn zelfmoord blijkt Johnson hoogstwaarschijnlijk contact te hebben gehad met een vriend van vroeger, die zich bezighield met mystiek en grote invloed op de adolescent Johnson uitoefende. Hadden ze al die tijd contact gehouden? Er zijn vermoedens van een homoseksuele relatie, kortom, het leven van Johnson blijkt opeens gecompliceerder dan je dacht. De ontdekking dat Johnson zijn oude vriend bezocht en het vermoeden dat dat bezoek niet los kan worden gezien van zijn zelfmoord, had natuurlijk ook gewoon in de chronologie van het verhaal kunnen worden opgenomen. Door deze onthulling voor het einde van het boek te bewaren, na het fragmentarisch vertelde levensverhaal en na een deel waarin uitspraken van anderen over Johnson worden verzameld, maakt Jonathan Coe gebruik van een bekend literair effect - de slotpassage die al het voorgaande in een ander daglicht stelt. Als Coe zich na het schrijven van deze passage in de zevende hemel voelde opgenomen, was het de hemel van de romancier, niet die van de biograaf. Had Coe niet beter een roman over Johnson kunnen schrijven? Dat heeft hij zichzelf natuurlijk ook afgevraagd, en hij schrijft: ‘Soms denk ik dat ik dat had moeten doen.’
En Johnson - is hij al die aandacht waard? Eigenlijk is zo'n dikke biografie te veel eer voor zo'n onbekende auteur. Het boek lijkt zijn eigen onderwerp te verpletteren. Een werk waarin minder uitgebreid wordt ingegaan op het toch wat eentonige leven van de schrijver en dat meer aandacht zou besteden aan zijn literaire omgeving, een boek kortom over de erfenis van het modernisme in de Engelse naoorlogse literatuur, zou een stuk interessanter zijn (en hopelijk ook wat dunner). Het tragische leven van Johnson krijgt door deze biografie vijfendertig jaar na zijn dood nog een extra dosis tragiek mee: het boek zal voornamelijk worden gelezen door lezers die niet in de eerste plaats in hem geïnteresseerd zijn, maar die elke schrijversbiografie van Coe zouden hebben gelezen. Jonathan Coe heeft het natuurlijk nooit zo bedoeld, maar juist door deze overmaat aan aandacht wordt Johnson een abstractie en dreigt hij langzaam op te lossen in het niets.
Jonathan Coe, B.S. Johnson, Een schrijversleven (1933-1973), vertaling: Nelleke van Maaren en Jan Pieter van der Sterre (Querido, Amsterdam 2008)