Duitse’ componisten uit heden en verleden te propageren bracht een Wagneriaanse renaissance teweeg. Integendeel, het werk van de meester werd steeds minder opgevoerd en zijn ‘marktaandeel’ zakte tot ver onder de tien procent.
Thomas Mann, die zijn leven lang een haat-liefdeverhouding met Wagner had, wees er al in 1911 op dat de tijdgeest niet in het voordeel was van de componist. In het artikel ‘Sinkender Stern?’, dat hij toepasselijk genoeg schreef in Venetië (waar Wagner bijna dertig jaar eerder was overleden), bekritiseerde Mann de theoretische geschriften van Wagner. Niemand, zo beweerde hij (niet helemaal terecht) zou zijn proza serieus nemen als hij niet zulke schitterende muziek had gemaakt - maar zelfs die werd intussen door vele jongeren met achterdocht bejegend of simpelweg genegeerd. Wagner was ‘door en door negentiende-eeuws’; in de nieuwe eeuw prefereerde men ‘een nieuw classicisme’, waarin eerder effect werd gesorteerd met beheersing en logica dan met lange composities en emotioneel geladen drama. Mann vond dit in principe niet slecht, maar sloot het artikel toch af met de bekentenis dat hij maar één noot van Wagner hoefde te horen om weer in de ban van de oude tovenaar te raken.
Niet alle muziek die rond 1911, het sterfjaar van Mahler, werd gecomponeerd viel onder termen als ‘nieuw classicisme’, ‘neo-classicisme’ en ‘nieuwe zakelijkheid’. Mann houdt in zijn betoog geen rekening met de opkomst van de Italiaanse school, waaronder het melodramatische verismo van Leoncavallo en Mascagni. Maar aangezien componisten als Ravel, Debussy en Stravinsky steeds meer naam maakten en Schönberg was teruggekomen op de massaliteit van de Gurrelieder uit het begin van zijn carrière, is Manns gedachtegang begrijpelijk. Hij had zonder meer gelijk met zijn bewering dat de nieuwe generatie zich absoluut niet meer kritiekloos aan de voeten van de meester vleide, zelfs niet vlak voor de Eerste Wereldoorlog, waarin ‘de oude wereld’ werd verpletterd. Dit werd later beaamd door Hans Heinz Stuckenschmidt, een uiterst scherpzinnig Duitse musicoloog en criticus, zesentwintig jaar jonger dan Mann. In 1928 schreef Stuckenschmidt dat ‘wij die rond 1900 werden geboren niet langer door de Wagner-manie bedwelmd raakten. Het idool van de negentiende eeuw was voor ons een componist uit het verleden, bijna een zoals alle andere.’ Volgens Stuckenschmidt was het enige tijd in de mode geweest om Wagner belachelijk te maken, maar dat was