ven familieleden, dat veel gezinnen niet meer dan een overlijdensbericht kregen van het Rode Kruis. Daarmee was de kous af. Vlak na de bevrijding van het kamp waarin mijn oudtante geïnterneerd was, kreeg zij te horen dat haar man Peddy op 15 maart 1945 in een gevangenis in Bandoeng was overleden. Hoe hij daar terecht was gekomen, waaraan hij is overleden en waar hij ligt begraven, heeft ze nooit te horen gekregen.
Mijn boek werd dan ook al gauw een speurtocht naar wat er met Peddy gebeurd was in het laatste jaar van zijn leven. Via bovengenoemde geheime archieven kwam ik erachter dat hij een jaar lang is gemarteld door de Japanners, omdat hij verdacht werd van verzetsactiviteiten. Strikt genomen had mijn oudtante dan ook een oorlogspensioen moeten ontvangen voor Peddy's bewezen rol in het verzet. Maar omdat ze die informatie nooit heeft gekregen, heeft ze dat pensioen nooit ontvangen. Informatie over de plaats waar Peddy begraven lag is ook nooit achterhaald, totdat ik - meer dan zestig jaar later - de Oorlogsgravenstichting (ogs) aanschreef in Den Haag.
Nog voordat ik de verschillende archieven benaderde, moest ik mezelf ‘bijscholen’ in onze vaderlandse geschiedenis en vooral onze koloniale geschiedenis. Dat betekende veel lezen in historische bronnen, maar ook een hernieuwde kennismaking met koloniale schrijvers als Daum, Couperus, Walraven en andere literaire tijdgenoten van mijn familieleden. Hoe schreven zij over de verlammende hitte, de schimmelvormende vochtigheid, het exotische eten en de aparte maar boeiende mystiek van de Javanen?
Natuurlijk is het niet helemaal koosjer om romans als historisch materiaal te gebruiken. Maar omdat er aanzienlijke hiaten bestonden in de door mij te beschrijven periode 1863-1945, had ik geen keus. Ik maakte dankbaar gebruik van deze bronnen voor sfeerbeschrijvingen en indrukken van Nederlanders die in de negentiende en twintigste eeuw in Indië woonden en werkten. Dit betekent ook dat, hoewel ik mijn boek ook wel een ‘biografie van een koffie- en rubberplantage’ heb genoemd, dit eerder een boek is dat het Engels-Amerikaanse jargon als ‘memoir’ beschrijft. Veelal bewandelt de ‘memoir’ de grens tussen ‘fact’ en ‘fiction’ en wordt daarom ook wel ‘faction’ genoemd, of nog beter: ‘creative non-fiction’. Om een historisch interessant beeld van het verleden te creëren ontkomt men er niet aan de verbeelding in te schakelen zonder daarbij de feiten te vervalsen.
De zuster van de verbeelding is de intuïtie. Dankzij een creatieve wisselwerking tussen feiten, literaire bronnen, verbeelding en intuïtie kwam ik een familiegeheim op het spoor dat meer dan zestig jaar verzwegen was: er waren ellendige dingen gebeurd en de familie had iets verloren dat het nooit meer terug kon krijgen, en dus was collectief vergeten beter dan herdenken. Mijn boek heeft de stilte doorbroken, maar het leed niet verminderd, ook al heeft het onthullen van dit familieverdriet wel al als de spreekwoordelijke pleister op de wonden gediend, nog voordat het boek werd gepubliceerd.
Noot van de redactie:
Inez Hollanders Indische familiegeschiedenis zal eind 2008 verschijnen bij de Ohio University Press onder de titel Silenced Voices: Uncovering a Family's Colonial History in Indonesia. Eind 2009 zal het boek in Nederlandse vertaling uitkomen.