kent dat Jaap Meijer ‘een uitstekende kapstok’ voor een Joodse geschiedenis is. Ook Rob Hartmans in de Groene Amsterdammer meent dat het boek van Gans ‘de ondertitel geheel waar maakt’, en vindt de manier waarop de auteur de persoonlijke ontwikkeling van een gezin heeft verbonden met de geschiedenis van de Nederlandse joden ‘fantastisch’. Ter illustratie van dat joodse karakter keert in de recensies ook op dit punt steeds weer hetzelfde voorbeeld terug, namelijk het verhaal dat de jonge Jaap Meijer naar Amsterdam kwam om aan het joods seminarium te studeren, en in die periode als ‘Tag-esser’ voor de avondmaaltijd bij dagelijks wisselende joodse gastgezinnen aan moest schuiven.
Met name Jos Palm in Trouw benadrukt het leven van Jaap Meijer als dat van een ‘joodse jood’, die dat van meet af aan was en alleen maar meer zou worden. Palm voert voor de ‘joodsheid’ drie verklaringen aan: Meijers karakter, zijn afkomst en de oorlogservaringen. Palm vraagt zich evenwel af in hoeverre Jaap Meijer een goed voorbeeld van het Nederlandse jodendom was. Want Jaap Meijer maakte inderdaad zo'n beetje alles mee wat een Nederlandse jood in de twintigste eeuw kon overkomen, maar hij was wel een heel speciaal figuur, een fanatieke anti-assimilant met een dwars karakter, Hermansiaans in zijn wantrouwen en woede, en in die zin niet heel representatief. Alleen in het concentratiekamp valt ‘dit deel van zijn leven samen met dat van zijn volk’, zegt Palm. Ook Hans Renders in het Historisch Nieuwsblad vindt niet dat de persoonlijke geschiedenis van Jaap Meijer samenvalt met die van de Nederlandse joden: ‘Jaap Meijer is niet zo prototypisch dat via zijn leven het hele jodendom beschreven kan worden.’ Als geschiedenis van de joden noemt hij dit boek ‘overbodig’: Gans zou weinig nieuws brengen ‘en bovendien is de geschiedenis van de Nederlandse joden al geschreven’.
Voor sommige recensenten is het juist het particuliere, persoonlijke aspect van Meijers leven dat het boek van Gans zo bijzonder maakt. Zo noemt Elsbeth Etty het leven van Jaap Meijer een ‘even meedogenloos als liefdevol beschreven Werdegang’. Anderen zien de biografie als een prachtig voorbeeld van een dubbelbiografie, waarin de parallelle, en in het geval van Jaap en Ischa, pathologisch in elkaar gestrengelde levens, elkaar wederzijds verhelderen. Anet Bleich heeft het in de Volkskrant over de ‘concentratiekampmentaliteit’ die Jaap bleef houden, een ‘roofzuchtige gerichtheid op overleven’, en verbindt dat met zijn onvermogen om zijn kinderen een veilige jeugd te bieden: ‘Als hij driftig werd, sloeg hij. Een gevoel van geborgenheid geven, dat lukte niet.’ In de Groene Amsterdammer legt Rob Hartmans de nadruk op de persoonlijke ontwikkeling van het gezin. ‘Duidelijk wordt dat de botheid, het tomeloze egocentrisme en de megalomanie die zo kenmerkend waren voor Ischa Meijer al voor de oorlog zichtbaar waren bij zijn vader.’ Het gaat hem vooral om die persoonlijke ontwikkeling, hoe de personages werden wie ze waren: ‘Gans schildert bijzonder aangrijpende portretten van Jaap, Liesje en Ischa Meijer [...].’
Een paar recensenten, veelal van kranten met een beperkt regionaal of levensbeschouwelijk publiek, lezen de biografie vooral als bijdrage aan hun eigen geschiedenis. Zo legt de auteur van het Dagblad van het Noorden de nadruk op de jeugd van Meijer in Winschoten. ‘Voor Groningers is hij in de eerste plaats de belangrijke dichter