| |
| |
| |
De kloof tussen leven en logica
Isabelle de Charrière en de biografie in verleden, heden en toekomst
Cecil Courtney
Van Belle van Zuylen - bij velen beter bekend als Isabelle de Charrière, de naam die zij na haar huwelijk voerde - zijn sinds het begin van de twintigste eeuw verschillende biografieën verschenen, elk passend bij de opvattingen over haar leven en werk in de tijd waarin die biografieën verschenen. Mocht er zich in de komende jaren een nieuwe biograaf aandienen, dan zal die kunnen profiteren van de ontwikkelingen op het gebied van de elektronica. Of die ook de ontwikkelingen binnen de literatuurgeschiedenis zal moeten volgen, is de vraag.
Iets meer dan honderd jaar geleden publiceerde Philippe Godet Madame de Charrière et ses amis d'après de nombreux documents inédits, een monumentale, tweedelige biografie van Isabelle de Charrièrre, een klassiek werk dat nog steeds met plezier gelezen kan worden. Bovendien verschaft het nog steeds waardevolle kennis. Dat is opmerkelijk als je bedenkt dat er tot 1906 niets belangrijks over De Charrière is verschenen. Het is zelfs zo dat zij tot die tijd was vergeten, behalve dan in Neuchâtel, waar zij vanaf haar huwelijk met Charles Emmanuel de Charrière in 1771 tot haar dood in 1805 leefde. Hoe vergeten bleek uit een lemma in deel viii van Michauds Biographie universelle uit 1813, slechts acht jaar na haar dood. In dit minieme lemma heet ze Mme de St. Hyacinthe de Charrière - een fout die tot op de dag van vandaag in veel catalogi wordt gehandhaafd.
Het duurde tot het einde van de jaren dertig van de negentiende eeuw eer Isabelle de Charrière uit de vergetelheid werd gered. Dit was te danken aan Charles Augustin Sainte Beuve. In 1838 en 1844 publiceerde hij twee belangrijke artikelen over Mme de Charrière in de Revue des deux mondes, waarin hij zijn bewondering voor haar romans uitte. In 1845 publiceerde hij haar Lettres écrites de Lausanne en Caliste. Het kostte hem echter grote moeite informatie over haar leven te vinden, behalve over haar vriendschap met Benjamin Constant. Zijn artikel uit 1844 is niet meer dan een selectie uit en commentaar op haar corresponden- | |
| |
tie met Constant, gebaseerd op een transscriptie die hij had gekregen van de zoon van de erfgename van Isabelle de Charrières manuscripten. Dit artikel was van groot belang, omdat het duidelijk maakte dat De Charrière model had gestaan voor een van de personages in de roman Adolphe [van Benjamin Constant, red.]: zij is de oudere dame uit het eerste hoofdstuk, wier sceptische ideeën over het leven en obsessie met de dood een vernietigend effect hebben op de geestesgesteldheid van de jonge hoofdpersoon. De roman geeft een negatief beeld van De Charrière: ze heeft een ongelukkige jeugd, een ongelukkig huwelijk en is gefrustreerd in de liefde. Ze wordt afgeschilderd als een ironische waarnemer, die haar intellect gebruikt om traditionele waarden omver te werpen zonder alternatieven te bieden. Dankzij Sainte-Beuve ontstond er in de negentiende eeuw waardering voor De Charrièrre als schrijver. Maar over haar leven verscheen niets van belang. Dit zou dankzij Godet veranderen.
Intussen had de Bibliothèque de la Ville de Neuchâtel, tegenwoordig de Bibliothèque publique et universitaire, de geschriften van De Charrière aangekocht. Godet, historicus en bewonderaar van De Charrière, bezat de juiste kwalificaties om haar biografie te schrijven. Het duurde twintig jaar eer zijn labour of love klaar was, maar het wachten was de moeite waard geweest. Tijdens zijn onderzoek bezocht hij Utrecht en Zuylen, waardoor hij redelijk goed geïnformeerd was over de geschiedenis van de familie Van Tuyll en Belles Nederlandse achtergrond. Zijn interesse gold echter vooral het sociale leven van Isabelle de Charrière en dat van haar vrienden in Zwitserland, vooral op Le Pontet, het landhuis van de familie Charrière. Dat aspect van zijn biografie is dan ook het boeiendst.
Godet publiceerde twee andere, belangrijke werken: twee edities van Charrières vroege romans, in 1907 en 1909. In 1909 verscheen ook een omvangrijke dissertatie van Gustave Rudler, La jeunesse de Benjamin Constant, waarin hij Belles vriendschappen met Constant d'Hermences en diens oomzegger Benjamin minutieus analyseert.
| |
Sceptisch
Helaas bereikten de boeken van Godet en Rudler slechts een klein publiek. Omdat Godet zich in zijn biografie concentreerde op het sociale en literaire leven in Neuchâtel en zijn boeken titels als Lettres neuchâteloises en Lettres écrites de Lausanne hadden, dacht men dat hij zich bezighield met een onderwerp dat slechts voor Neuchâteliaanse stadshistorici van belang was. Bovendien schetste Godet, ondanks zijn bewondering voor De Charrière, in navolging van Sainte Beuves artikel uit 1844 een negatief beeld van haar. Haar levenshouding noemt hij destructief sceptisch. Hij besluit zijn relaas dan ook met de volgende vragen: ‘A quoi bon agir, en effet? A quoi bon s'enthousiasmer? A quoi bon vivre? A quoi bon? Cela résume, hélas! pour Mme de Charrière, sa conception de l'humaine destinée.’
Rudler geeft een genuanceerdere analyse van De Charrière. Hij beschouwt haar niet als een scepticus, maar als een rationalist die in een irrationele wereld leeft. Toch komt zijn eindoordeel overeen met dat van Godet - ook hij beschrijft haar levenshouding als bitter pessimismistisch, getekend door ironische afstandelijkheid en sardonische spot die tot een verlammend besef van ‘le néant du tout’ leiden.
| |
| |
In 1923 verscheen Geoffrey Scotts Portrait of Zélide. Scott was bekend geworden als de auteur van The Architecture of Humanism, gepubliceerd in 1924. Hij raakte per toeval geïnteresseerd in De Charrière. Toen hij zich op een regenachtige zaterdag in Lausanne verveelde, nam hij de tram naar de boekwinkel van Payot. Hij kwam thuis met een fascinerend boek, getiteld Madame de Charrière et ses amis. Binnen enkele dagen besloot Scott, die voor die tijd nog nooit van Belle van Zuylen of Isabelle de Charrière had gehoord, haar biografie te schrijven. De voorbereidingen voor het boek werden een obsessie. Scott begon zich te identificeren met Benjamin Constant, en Mary Berenson, op wie hij hevig verliefd was, met Belle. Kort daarop verruilde hij zijn aandacht voor Mary Berenson met die voor Vita Sackville-West, die daardoor bij wijze van spreke zijn Madame de Staël werd, de latere minnares van Constant.
Het Portrait of Zélide, een boek van iets meer dan 200 bladzijden, is schitterend geschreven en kan als een samenvatting van het werk van Godet en Rudler worden beschouwd. Anders dan Godet en Rudler zet Scott de vriendschap tussen de jonge Belle van Zuylen en James Boswell in het middelpunt. Dat bleef hij doen toen hij, kort daarna, tot redacteur van de Boswell Papers werd benoemd. Het tweede deel, dat in 1929 in de Verenigde Staten werd gepubliceerd, kreeg de titel Zélide: a Correspondence between James Boswell and Belle de Zuylen, en bevat brieven die Godet en Rudler niet kenden.
Scotts biografie had onmiddellijk succes. Ze werd vele malen herdrukt in Groot-Brittannië en in de Verenigde Staten, en verscheen in 1932 in een Franse uitgave, met een voorwoord van André Maurois. Tegenwoordig wordt het boek als een klassiek werk beschouwd. Kort geleden werd het opnieuw herdrukt, dit keer met een inleiding van Richard Holmes.
Eindelijk had Belle een biografie gekregen die op grote schaal werd gelezen. Helaas stelt het resultaat niet helemaal tevreden. Tot de verschijning van Scotts levensbeschrijving was Belle slechts bekend als de vriendin van de jonge Benjamin Constant. Na de verschijning van Portrait of Zélide werd ze, in de Engelstalige landen tenminste, teruggebracht tot een episode uit het leven van de jonge James Boswell. Dat wil niet zeggen dat Scott geen aandacht schonk aan Belles vriendschap met Constant. De meeste Britse en Amerikaanse lezers hadden echter nog nooit van Constant gehoord. Boswell kenden ze wel, en ze stonden open voor nieuwe informatie over diens opmerkelijke, hoewel niet indrukwekkende carrière.
Scotts biografie is een merkwaardig, op zichzelf staand boek. Je kunt het lezen zonder enige voorkennis van het onderwerp. Wie het uit heeft, krijgt de indruk dat er over het onderwerp niets meer te zeggen valt. Scott interesseerde zich vooral voor Belles leven zoals het uit de correspondentie naar voren komt - hij was ervan overtuigd dat ze behoorde ‘tot de beste brievenschrijvers van de achttiende eeuw’. Maar haar romans, die hij verachtte, noemt hij ‘bedaarde en beschaafde bagatellen’. In een verwijzing naar haar latere werk schrijft hij: ‘De desillusie trok als droge houtrot door haar latere boeken, de bric-à-brac van haar ontmoedigde geest.’ Haar omgeving beschrijft hij als doordrongen van een provinciale saaiheid, die door geen enkele schrijfpoging of sociale activiteit kon worden verdreven: ‘Toch had al die activiteit - het
| |
| |
schrijven van boeken, het verzamelen van dakloze jongeren - geen enkel doel. Het doodde alleen de tijd; het hielp haar de saaiheid van Colombier en de gek makende passiviteit van Monsieur de Charrière te vergeten.’
Hij eindigt met de volgende woorden, waarin Godet doorklinkt: ‘De wielen van haar intellect draaiden doelloos rond, en de conclusie was steeds hetzelfde: à quoi bon?’ Zou het iemand hebben geïnspireerd tot het lezen van Belles werk? De meeste lezers zullen het boek hebben dichtgeslagen en iets anders zijn gaan lezen.
| |
Literaire curiositeit
Na Scott leek het alsof er niets nieuws meer over Belle van Zuylen te zeggen viel. Het meeste dat er tussen 1930 en 1960 werd geschreven, is tweedehands en maakt Belle ondergeschikt aan Constant of Boswell. Toen de Belgische schrijver Arnold de Kerchove in 1937 een biografie publiceerde, gaf hij die de titel Une amie de Benjamin Constant: Belle de Charrière. Destijds was het heel gewoon dat De Charrière geen vermelding kreeg in de standaardwerken over de Franse literatuur, niet eens als voetnoot.
In Groot-Brittannië en Noord-Amerika verging het haar beter. In 1933 kreeg ze een lemma in de Oxford Companion to English Literature, weliswaar niet als Belle de Zuylen of Isabelle de Charrière, maar als ‘Zélide’, dat wil zeggen, als de vriendin van Boswell, die haar altijd met die naam aansprak. Ze speelt een rol in de grote hoeveelheid populaire en wetenschappelijke biografieen die er van Boswell zijn verschenen, maar altijd slechts als figurante in de episode ‘Boswell op zoek naar een echtgenote’. Wat de Britse uitgaven over Constant betreft: Van Zuylen komt voor in de succesvolle biografie van Constant door Harold Nicolson uit 1949, maar ook hij herhaalt alle gemeenplaatsen en de gebruikelijke interpretaties van Adolphe.
Voor Van Zuylen zelf bestond dus weinig serieuze belangstelling; bijna niemand las haar werk. Nederlanders interesseerden zich niet voor haar omdat ze in het Frans schreef en naar Zwitserland was vertrokken. Fransen gaven niets om haar, omdat ze een Nederlandse was en het grootste deel van haar werk, ook al was dat in uitstekend Frans geschreven, aan de Zwitsers geadresseerd leek te zijn. Wat de Zwitsers betreft, die wilden haar best adopteren, maar alleen als iemand van locaal belang.
In de jaren zestig van de vorige eeuw leek men zich echter opnieuw voor Van Zuylen te gaan interesseren. Die belangstelling kwam uit onverwachte hoek: uit Nederland. In 1955 was er een korte biografie in het Nederlands gepubliceerd door Titia Geest, die in 1965 een herdruk beleefde. In 1961 organiseerde het Institut Néerlandais een tentoonstelling in Parijs en in het Rijksmuseum in Amsterdam, ‘Belle de Zuylen et son époque’. In datzelfde jaar publiceerde Samuel Dresden het artikel ‘Madame de Charrière et le goût du témoin’. In 1969 verscheen een Nederlandstalige biografie door Simone Dubois, die in de jaren daarna minstens twee keer werd herdrukt. Kort daarna kwam Simone Dubois met Geert van Oorschot overeen dat zij de mogelijkheid zouden verkennen om de complete werken van De Charrière in het Frans uit te geven. Van Oorschot, die over niet al te lange tijd met pensioen zou gaan, verklaarde dat hij het als zijn finest hour zou beschouwen als het hem zou lukken de Oeuvres complètes de Belle de Zuy-
| |
| |
len/Isabelle de Charrière uit te geven.
Het moment waarop de werken van De Charrière zouden verschijnen, was goed gekozen. Juist in deze tijd nam de belangstelling toe voor achttiende-eeuwse literatuur en ideeën. Ook de interesse voor biografieën van schrijvers uit die tijd werd groter. In de meeste Europese landen werden genootschappen voor de studie van de Verlichting opgericht, ook in Nederland. Het Nederlandse genootschap was verlicht genoeg om te beseffen dat het in de achttiende eeuw heel gewoon was als een Nederlandse auteur in het Frans schreef. Tijdschriften als de Nederlandse Gazette de Leyde, die in heel Europa werden gelezen, verschenen in het Frans. Belle van Zuylen kon daarom op legitieme wijze worden ingelijfd in de Nederlandse, of Frans-Nederlandse traditie en hoefde niet langer als een marginale schrijver te worden beschouwd. Sterker nog, het hele idee van marginaliteit ging op de schop. En omdat de Verlichting als een kosmopolitische beweging werd beschouwd, werden ook die schrijvers opgenomen, die niet in een van de grote literaire en intellectuele centra als Parijs of Londen woonden. Bovendien ontstond er in deze tijd een groeiende belangstelling voor vrouwelijke auteurs en voor het feminisme, en dit kwam de aandacht voor Van Zuylen ten goede. Er bestond geen enkel obstakel meer om haar boeken - voor zover die verkrijgbaar waren - als op zichzelf staande werken te lezen en om met een frisse, nieuwe blik naar haar leven en werk te kijken. De plannen voor een integrale editie van het werk van Belle van Zuylen werden van meet af aan met enthousiasme ontvangen. Al gauw werd het Nederlandse Genootschap Belle van Zuylen / Isabelle de Charrière opgericht. Een ware explosie aan Belle van Zuylen-studies volgde, vooral in het Nederlands. Nederland werd een belangrijk centrum voor studies over Belle van Zuylen, en er bestaat een website in zowel het Nederlands als het Frans. In 1984 was de uitgave van de Oeuvres complètes
in tien delen klaar.
Inmiddels was het duidelijk dat er ook een nieuwe biografie geschreven moest worden. De tien delen van de Oeuvres complètes, en vooral de zes delen correspondentie, boden een hoeveelheid documenten die vele malen groter was dan wat Godet ter beschikking had gehad. Het resultaat was dat er in de jaren 1993-1994 niet één, maar drie biografieëen verschenen: een Nederlandse, een Engelse en een Franse: Zonder vaandel. Belle van Zuylen (1740-1805), van Pierre en Simone Dubois, Isabelle de Charrière (Belle de Zuylen), a biography, van mijzelf, en Isabelle de Charrière. Un destin de femme au xviiie siècle van Raymond Trousson.
Het opvallendste aan deze biografieën is niet alleen de rijkdom aan documentatie, maar ook het zelfvertrouwen van de auteurs. Godet voelde zich nog verplicht om zich in zijn inleiding te verontschuldigen voor het feit dat hij zo'n dik boek had geschreven over een vrouw van wie niemand ooit had gehoord. Zijn excuus was dat hij verliefd was geworden op Belle, en hij gaf toe dat hij haar biografie in de eerste plaats voor zichzelf had geschreven. De nieuwe biografen hoefden zich niet te verontschuldigen: zij bevonden zich in de gelukkige positie dat Van Zuylen inmiddels als een creatieve auteur werd beschouwd en niet slechts als een passante in het leven van Boswell of dat van Constant.
| |
| |
| |
Open einde
Tegenwoordig hebben we dus de beschikking over drie recente biografieën, elk wat de documentatie betreft gebaseerd op de Oeuvres complètes. Het laatste deel van de verzamelde werken verscheen in 1984, vijfentwintig jaar geleden dus. Gezien de enorme hoeveelheid onderzoek die sindsdien is uitgevoerd, is het allesbehalve verbazingwekkend dat er inmiddels materiaal aan het licht is gekomen dat noch de samenstellers van de Oeuvres complètes, noch de biografen kenden. Een deel van dit materiaal is in de loop van de tijd in verschillende tijdschriften gepubliceerd, vooral in de Lettres de Zuylen et du Pontet. De voortreffelijkste bijdrage, het resultaat van geduldig archiefwerk, is die van Kees van Strien, wiens verzameling New Material from Dutch Archives in 2005 verscheen. Deze documenten zijn van het grootste belang, omdat ze een nieuw licht werpen op tot nog toe onbekende aspecten van het vroege leven van Belle, zowel sociaal als literair, en haar relaties met haar vrienden.
Heeft het daarom geen zin een nieuwe uitgave van de correspondentie van Belle van Zuylen uit te geven? En zou het niet belangrijk zijn de biografieën te herzien? Een ding is zeker: er zullen steeds meer documenten en steeds makkelijker nieuwe informatie worden gevonden. Een van de grootste problemen van Belles biografen uit de jaren negentig was dat ze hun informatie bijeen moesten sprokkelen uit de zes delen correspondentie, die geen thematische index bevat. Met behulp van elektronische tekstedities wordt het steeds eenvoudiger informatie boven water te halen. Bovendien is het te verwachten dat nieuwe biografen nieuwe interpretaties en nieuwe perspectieven op leven en werk van Belle van Zuylen zullen bieden. Het zou best eens zo kunnen zijn dat er in de nabije toekomst een postmoderne biografie van Van Zuylen wordt geschreven.
Een dergelijke biografie zou zich op een aantal belangrijke punten van een meer traditionele levensbeschrijving onderscheiden. Ten eerste zou een postmoderne biografie het traditionele idee van het ‘ik’ als constante, centrale eenheid verwerpen. Postmodernisten spreken van een gedecentreerd ik, dat wordt gevormd door de verschillende verhoudingen met anderen en door verschillende discoursen. Ten tweede zou in zo'n biografie geen sprake meer zijn van een alwetende verteller, die, om de illusie te geven van een gesloten geheel, een traditionele vertelvorm zou gebruiken, vergelijkbaar met een traditionele roman. Postmodernisten verwerpen causale verklaringen en het idee dat we iemands karakter kunnen kennen. Postmoderne biografieën presenteren het menselijke leven als gefragmenteerd.
Een dergelijke biografie van Van Zuylen is nog niet geschreven, dus het heeft geen zin te speculeren over een niet bestaande levensbeschrijving. Maar je kunt wel de bestaande biografieën bezien in het licht van postmoderne opvattingen.
Twee dingen vallen daarbij op. Geen van de genoemde biografen gaat uit van een ‘ik’ als constante, centrale eenheid. Geen enkele biograaf kan immers voorbij aan het Portrait de Zélide waarin Van Zuylen een schets van haar karakter geeft. Zodra ze die af had, begon ze opnieuw, enzovoort enzovoort. Ze komt tot de conclusie dat hoeveel portretten ze ook zou schrijven, die telkens anders zouden zijn en toch ook allemaal waar.
| |
| |
De redenen die ze geeft zijn complex. Een karakterschets - op schrift of als tekening - is altijd statisch. Het kan geen rekenschap geven van de voortdurende verandering van de uitdrukking in haar ogen, haar gedachten en stemmingen. Bovendien had ze haar zelfportret geschreven voor een grote groep vrienden en familieleden en daarom kon ze er haar diepste gevoelens niet in kwijt. Het schrijven van brieven aan iemand die ze kon vertrouwen was daarvoor beter geschikt. Maar ook die brieven zijn allesbehalve een uitdrukking van een ongedeeld zelf. Ze geven blijk van een voortdurend zoeken naar identiteit - dat blijkt alleen al uit de verschillende namen die ze gebruikt: Isabelle van Tuyll, haar officiële naam; Belle van Zuylen, zoals ze zich meestal noemde; Zélide, in haar zelfportret; en Agnes, in haar brieven aan Constant d'Hermenches.
Voor Van Zuylens correspondenten geldt hetzelfde. James Boswell, zijn leven lang op zoek naar de ‘echte’ Boswell, schrijft dat een man zijn personage aanpast in zijn dagboek, zoals een dame haar uiterlijk bijwerkt voor een spiegel. Constant d'Hermenches probeert in zijn lange brieven steeds een beeld van zijn ‘authentieke’ zelf te scheppen. En Benjamin Constant klaagt in zijn dagboeken en brieven dat het lijkt alsof hij voortdurend verschillende mensen is; dat het zelf als constante eenheid niet bestaat. Hetzelfde geldt voor de postmodernistische eis dat een leven niet mag worden weergegeven als een lineaire serie van gebeurtenissen in een causaal verband, met een logisch daaruit volgend, gesloten einde. Ook hier geldt dat Van Zuylen zich tegen een dergelijke opvatting weerde. In haar romans streefde ze zoveel mogelijk naar een open einde - tot ontzetting van Madame de Staël, die haar vroeg waarom zij haar romans nooit afmaakte. Bovendien zijn haar personages altijd op zoek naar zichzelf, en hebben hun zoektochten geen enkel resultaat.
| |
Kloof
Het fundamentele probleem van iedere biograaf is dat van methode en interpretatie. Een collectie feiten maakt nog geen biografie, ook niet als je die chronologisch rangschikt. Iedere biograaf, ook de postmoderne, maakt een selectie en brengt een ordening aan. Traditionele biografen kijken naar de feiten die in hun ogen het belangrijkste zijn, of kiezen voor een aanpak die het beste lijkt aan te sluiten bij de tijd en de plaats waarin de gebiografeerde leefde.
Ikzelf koos meer dan vijftien jaar gelden voor mijn biografie van Van Zuylen voor twee uitgangspunten: haar affiniteit met de Verlichting, en haar neiging zichzelf in een fantasiewereld te verliezen.
Van Zuylens affiniteit met de Verlichting ligt het meest voor de hand. Niet alleen vanwege haar intellectuele nieuwsgierigheid en haar afkeer van ongefundeerde meningen, maar vooral vanwege bepaalde opmerkingen in haar brieven. Zoals wanneer ze aan Constant d'Hermenches schrijft dat zij, net als Voltaires Zadig, de schitterende, natuurlijke orde wil begrijpen die God in de wereld heeft geplaatst, en dat ze daarom wiskunde wil studeren. In die zin sluiten haar gedachten aan op het populaire achttiende-eeuwse rationalisme dat stelt dat filosofisch en natuurwetenschappelijk onderzoek een geordend universum zichtbaar maakt, waarin natuur en ratio synoniem zijn. Ze had duidelijk niet alleen het werk
| |
| |
van Voltaire gelezen, maar ook dat van Adam Smith. Ze deelde hun optimistische opvatting dat wij toegang hebben tot de orde van de natuur, niet alleen via de ratio, maar ook via onze gevoelens.
Wat het leven in een droomwereld betreft, daaraan refereren alle mensen die haar kenden. Boswell schreef in zijn dagboek dat Professor Hahn van de Universiteit van Utrecht had gezegd dat ‘Zélide altijd een malheureuse demoiselle zou zijn, omdat ze zich door haar verbeelding laat leiden’.
Beide karaktertrekken brachten Van Zuylen in intellectuele en emotionele moeilijkheden. De jonge optimiste besefte al gauw dat er in de wiskunde een bepaalde orde bestaat, maar dat de studie van metafysica en religie alleen maar tot onzekerheden leidt. En wat de rationele en natuurlijke moraliteit betreft, die was moeilijk te verenigen met de conventionele moraal, die seks buiten het huwelijk verbood. In haar discussie met d'Hermenches over het huwelijk raakt Van Zuylen verstrikt in een typisch achttiende-eeuws dilemma: de ambigue betekenis van de termen natuur en natuurlijk. Ze komt tot de ontdekking dat ‘volgen van de natuur’ betekent dat je elk moreel imperatief opgeeft. Ze accepteert dat zij, als ze aan haar natuurlijke neigingen zou toegeven, ook aan haar seksuele gevoelens zou moeten toegeven: ‘Si je n'avais ni père, ni mère, je serais Ninon peut-être.’ Maar ze had nu eenmaal wel een moeder en een vader. Bovendien was ze trots op haar familieleden, waartussen geen enkele lafaard of ‘femme galante’ zat. Als ze moest kiezen, dan voor de nobele Tuyll-traditie in plaats van de natuur.
De jonge Belle van Zuylen leefde in twee werelden; de ideale wereld van de optimistische rationalist en de dromer, én de werkelijke wereld, zoals gerepresenteerd door de familie Van Tuylls. Het hoofdthema van haar werk is de kloof tussen die twee werelden, de kloof tussen logica en leven, zoals Geoffrey Scott het noemde. Het besef van die kloof kon tragische aspecten hebben, zoals in Mistress Henley, Lettres écrites de Lausanne en vooral in Caliste. Maar Scott heeft ongelijk als hij stelt dat dat besef in Van Zuylens latere levensjaren tot scepcis, verbittering en teleurstelling leidde. In tegendeel, in die tijd ontwikkelde ze een filosofie die je kunt samenvatten in Voltaires uitspraak ‘il faut cultiver notre jardin’, een uitspraak die ze vaak citeerde. Zoals bijvoorbeeld in een brief aan Constant, toen die volgens haar het contact met de echte wereld aan het verliezen was omdat hij zich te veel bezighield met metafysische speculaties.
De oudere Van Zuylen - De Charrière dus - stond met beide benen op de grond. Ze accepteerde de dingen zoals ze waren. Wat niet verdween, was haar streven naar perfectie. Dat bloeide op toen ze Kant ontdekte. In navolging van Voltaire gebruikte ze haar romans om haar filosofische theorieën in de dagelijkse ervaring te testen, zoals in haar roman Trois Femmes, dat tot haar beste latere werk hoort. Hierin onderzoekt ze de filosofie van Kant aan de hand van de ervaringen van de drie vrouwen die in deze roman centraal staan. Net als Candide is Trois Femmes gebaseerd op de kloof tussen het werkelijke en het ideële. In een ideale wereld baseer je je handelingen op de morele principes van Kant. Maar in de echte en imperfecte wereld worden individuen, die van nature niet oneerlijk of immoreel zijn, geconfronteerd met moeilijke situaties die hen dwingen beslissingen te nemen die tegen de regels en voorschriften indruisen.
| |
| |
Zij lossen dat op door de strikte morele principes ondergeschikt te maken aan hun zoektocht naar geluk. Hun oplossing luidt, met andere woorden, ‘il faut cultiver notre jardin’. Dat althans is de strekking van het eerste deel van het boek. In het tweede vindt een verrassende wending plaats. Hierin stelt Van Zuylen dat een bepaald ideaal van morele perfectie noodzakelijk is, en dat we dat als criterium voor al ons handelen moeten gebruiken. Dit ideaal wordt gerepresenteerd door het ‘Devoir’, dat ons leven waarde en betekenis geeft. In haar brieven aan haar jonge vrienden en vriendinnen geeft ze soortgelijk advies. Met scepcis en pessimisme heeft, anders dan Scott dacht, het leven van Isabelle de Charrière dus niets te maken.
Het gaat me er bij dit alles niet om toekomstige postmodernistische biografieën van Van Zuylen bij voorbaat te veroordelen. Het punt is dat traditionele biografen niet zoveel van een postmodernistische aanpak kunnen leren als sommige theoretici lijken te denken. Wie oog heeft voor Van Zuylens pogingen om de kloof tussen leven en logica te slechten, is in staat structuur aan te brengen zonder in valse symmetrie te vervallen. In die structuur kunnen Van Zuylens leven en werk, inclusief haar zoektocht naar identiteit, in de context geplaatst worden van het intellectuele debat van de Verlichting. Tegelijkertijd geef je als biograaf op die manier voldoende aandacht aan het onvoorspelbare karakter van de gebeurtenissen in het leven van een vrouw die zich nooit helemaal heeft weten los te maken van de tirannie van wat Boswell haar ‘excessieve fantasie’ noemde.
| |
Literatuur
Isabelle de Charrière/Belle de Zuylen, Oeuvres complètes, édition critique publiée par Jean-Daniel Candaux, C.P. Courtney, Pierre H. Dubois, Simone Dubois-Bruyn et al. (Amsterdam, Van Oorschot 1979-1984, 10 dln.) |
Cecil Courtney, Isabelle de Charrière (Belle de Zuylen), a biography (Oxford, Voltaire Foundation 1993) |
Simone Dubois, Belle van Zuylen (1740-1805). Leven op afstand (Zaltbommel, Europese Bibliotheek 1969) |
Pierre H. & Simone Dubois, Zonder Vaandel, Belle van Zuylen 1740-1805 (Amsterdam, Van Oorschot 1993) |
Philippe Godet, Madame de Charrière et ses amis d'après de nombreux documents inédits 1740-1805) (Genève, A. Jullien 1906, 2 dln.) |
Titia J. Geest, Madame de Charrière, een leven uit de 18de eeuw (Assen, Van Gorcum [1955] 1965) |
Arnold de Kerchove, Une amie de Benjamin Constant: Belle de Charrière (Parijs, Editions de la Nouvelle Revue critique 1937) |
C.-A. Sainte-Beuve, ‘Madame de Charrière’, in Revue des deux Mondes, 4e série, xvii (1839) 738-768; ‘Benjamin Constant et Madame de Charrière, lettres inédites’, in Revue des deux mondes, nouvelle série, vi (1844) 193-264 |
Geoffrey Scott, The Portrait of Zélide (Londen, Constable 1925) |
Kees van Strien, Isabelle de Charrière (Belle de Zuylen), Early writings; new material from Dutch archives, (Peeters, Louvain-Paris-Dudley, ma, 2005) (La République des lettres, 25) |
Raymond Trousson, Isabelle de Charrière, Un destin de femme au xviiie siècle (Parijs, Hachette 1994) |
Bovenstaande tekst is een verkorte versie van een lezing die Cecil Courtney hield tijdens een conferentie van het Genootschap Belle van Zuylen/Isabelle de Charrière in 2007 in Utrecht. Vertaling en bewerking: Monica Soeting.
|
|