| |
| |
| |
De ongrijpbaarheid van stuifzand
Rookwolken rond de man van de sigaretten
Jaap Jacobs
Petrus Stuyvesant kan op vele manieren worden beschreven, maar hij was in de eerste plaats bestuurder van de Nederlandse koloniën in Noord-Amerika. Omdat gezag in de zeventiende eeuw altijd gebonden was aan de persoonlijkheid van de bestuurder, kan Stuyvesants functie net zo goed het uitgangspunt van een biografie zijn als zijn karakter of zijn levensloop, stelt Stuyvesants biograaf Jaap Jacobs.
‘Do you like him?’, vroeg een collega aan Ohio University laatst, toen ik een kwartier lang over Petrus Stuyvesant had verteld. Ik was even stil. ‘So you do like him!’, riep hij uit. Maar de reden dat ik niet direct antwoordde was omdat het eigenlijk een onterechte vraag is. Ik denk niet dat een biograaf zijn of haar protagonist aardig of niet aardig hoeft te vinden. Zeker niet als het om iemand uit de zeventiende eeuw gaat; een tijd waarin karaktertrekken van mensen zo lijken te verschillen van die in onze tijd. Dat heeft historici niet weerhouden om oordelen uit te spreken die soms wat minder afstandelijk zijn dan vanuit wetenschappelijk oogpunt wenselijk zou zijn.
Op de vraag wie Stuyvesant was zijn allerlei antwoorden gegeven, die vaak meer zeggen over de vraagsteller dan over de man zelf. Een greep: Stuyvesant was een weinig tolerante koloniale regent die de lutheranen weerhield van het beroepen van een eigen predikant, Quakers liet geselen en probeerde de joden uit Nieuw-Amsterdam te verwijderen. Hij was een slavendrijver, die de handel in mensen introduceerde op Curaçao en er later geen problemen mee had negerslaven te verkopen in Noord-Amerika. Hij was een heethoofd die in woede-uitbarstingen officiële documenten aan stukken scheurde en daarmee toonde lak te hebben aan de Staten-Generaal, de hoogste autoriteit in de Nederlandse Republiek. Hij was een vechtersbaas die zijn rechterbeen verloor door een Spaanse kanonskogel en vervolgens op Manhattan rondhompte en probeerde de kolonisten het recht op zelfbestuur te ontzeggen. Hij was de stichter van Nieuw-Amsterdam, het latere New York. Hij was een koppige Fries
| |
| |
die zo loyaal was aan zijn Amsterdamse superieuren dat hij door de bevolking van Nieuw-Amsterdam gedwongen moest worden de stad aan een Engelse overmacht over te doen. Als hij dat alles was, waarom is hij dan zo bekend geworden? Alleen vanwege de sigarettenfabrikant of de reisorganisatie die gebruik maakt van het imago van ‘De wereld van Peter Stuyvesant’?
En toch intrigeert hij me al jaren. De wetenschappelijke vraag die ten grondslag ligt aan de biografie is op wat voor manier de Nederlandse koloniën bestuurd werden. Omdat bestuur en gezag in de zeventiende eeuw zo persoonsgebonden waren, is een biografie een goede vorm waarin die vraag geanalyseerd kan worden. Mijn interesse ging uit naar de klassieke periode van de Nederlandse Atlantische Wereld, de decennia dat delen van Brazilië (1630-1654) en Noord-Amerika (1621-1664, 1673-1674) via de West-Indische Compagnie onder gezag van de Republiek stonden, de tijdvakken die Jan De Vries de eerste en het tweede Dutch Atlantic Economy heeft gedoopt. Het was de periode waarin het Nederlands-Atlantische imperium op zijn hoogtepunt was en waarin de basis werd gelegd voor het aanzienlijk kleinere territoriale bezit dat de Republiek in de daaropvolgende eeuwen onder haar hoede had. De gegadigden voor een biografie waren Johan-Maurits van Nassau-Siegen, zeven jaar lang gouverneur-generaal van Brazilië (1637-1644), en Petrus Stuyvesant, directeur van Curaçao (1642-1644) en directeur-generaal van Nieuw-Nederland (1647-1664). Gezien de langere periode en het feit dat ik bekend was met de Nieuw-Nederlandse bronnen, lag Stuyvesant meer voor de hand. Een biografie van Johan-Maurits ligt mogelijk nog in het verschiet.
| |
Ecologische ramp
Toen ik begon met de zoektocht naar Stuyvesant vond ik al die beeldvorming maar hinderlijk. Ik wilde terug naar de bronnen, om zelf te ontdekken wat de waarheid was. Maar gaandeweg werd de wisselwerking tussen historische werkelijkheid en fictie een op zichzelf staand en interessant thema, al was het maar omdat het zo rijk is. In de Friese gemeente Weststellingwerf zijn maar liefst drie monumenten te vinden: een standbeeld in Wolvega, een gedenkteken langs de Peter Stuyvesantweg bij Scherpenzeel en een zuil bij de kerk van Peperga. Stuyvesant betekent veel voor Weststellingwerf, dat regelmatig activiteiten organiseert waarvoor zijn naam gebruikt wordt. Hij is een van de bekendste personen die deze
| |
| |
plattelandsgemeente heeft voortgebracht. De kerk in Peperga, waar Stuyvesants vader ooit preekte, is niet meer voor de eredienst in gebruik. Ze is een paar keer van eigenaar gewisseld en werd zelfs een keer te koop aangeboden aan de stad New York, die echter niet geïnteresseerd was. Het is niet bekend waar de familie van Stuyvesant woonde toen Pieter in 1611 of 1612 geboren werd. Waarschijnlijk in Peperga, maar mogelijk in Blesdijke, waar de pastorie stond.
Stuyvesant studeerde aan de universiteit in Franeker, maar verliet die om in dienst te treden van de West-Indische Compagnie, die vooral in haar eerste jaren een sterk anti-Spaans gehalte had. Voor een zoon van een calvinistische predikant, mogelijk meegesleept in de euforie die zich over de Republiek verspreidde toen het bericht van Piet Heyn en zijn Zilvervloot bekend werd, was de keus voor de wic niet onlogisch. Stuyvesant zat als commies bij de bestuurlijke tak van de Compagnie. Hij is nooit soldaat of militair geweest, zoals naar aanleiding van het afgeschoten been vaak gedacht wordt, maar vervulde wel bestuurlijke functies die met zich meebrachten dat hij toezicht hield op de operaties van de militaire tak van de Compagnie. In 1635 bevond hij zich op de Braziliaanse eilandengroep Fernando de Noronha. Tegenwoordig is dat een natuurreservaat met een kwetsbaar ecosysteem. In de zeventiende eeuw veroorzaakten de Nederlanders er een ecologische ramp: de scheepsratten hadden de weg naar land gevonden en troffen in de lokale loopvogels een prima maal, waardoor ze zich dusdanig voortplantten dat het hoofdeiland binnen de kortste keren wemelde van de ratten. Ter bestrijding zetten de Nederlanders katten uit, die zich eveneens razendsnel vermenigvuldigden. Op Fernando do Noronho is weinig concreets meer van Stuyvesant te vinden en dat Stuyvesant zelf ooit op het eiland geweest is weten we alleen maar omdat zijn vader de Amsterdamse bewindhebbers vroeg zijn zoon naar een betere plaats te promoveren. Die betere plaats werd Curaçao. Stuyvesant werd daar commissaris van de koopmanschappen en besteedde de warme tropische avonden aan het schrijven van gedichten. Met collega Johan Farrett wisselde hij trantversjes uit; gedichten die werden uitgewisseld tussen bekenden en waarbij men gehouden was aan te voren opgegeven rijmwoorden. Deze gedichten zijn overgeleverd in een manuscript dat zich bevindt in het Scheepvaartmuseum in Amsterdam. De
kenspreuk van Stuyvesant was: ‘Deucht baert vreucht.’ Dat geeft een indruk van de rechtschapenheid van de man, maar de gedichten zijn niet in zijn eigen handschrift. Na het overlijden van de directeur (de hoogste gezagsdrager) van Curaçao werd de ongeveer dertigjarige Stuyvesant tot opvolger benoemd. Hij zal ergens in Fort Amsterdam kamers gehad hebben. Dat fort, gelegen aan de ingang van de natuurlijke haven van Willemstad, is nog steeds de zetel van het gouvernement, maar heeft ook een museale functie. Bij het Peter Stuyvesant College in Willemstad staat een standbeeld van de naamgever bij de ingang. Maar wat betekent een zeventiende-eeuwse blanke gouverneur voor de Curaçaose scholieren van de eenentwintigste eeuw?
Met Curaçao als uitvalsbasis bezocht Stuyvesant diverse plaatsen in het Caribisch gebied. Hij ging naar St. Kitts om proviand in te slaan en leidde een raid naar de kust van Venezuela om de Spanjaarden een lesje te leren en de veestapel van Curaçao aan te vullen met een buit van drieduizend geiten
| |
| |
Nieuw-Amsterdam na de overgave aan de Engelsen in 1650
en schapen. Ook werd een aanval naar het noorden voorbereid. Het uiteindelijke doelwit, St. Maarten, werd pas onderweg bepaald. Het Spaanse fort bij wat tegenwoordig Philipsburg heet, had een kleine bezetting en de Nederlanders beschikten over een grote overmacht. Een stormaanval was desondanks riskant en uithongering leek de beste tactiek. Wel moest het fort gebombardeerd worden en daartoe werd op een nabijgelegen heuvel een batterij ingericht. De kanonnen van het fort beantwoordden het Nederlandse vuur. Het tweede schot van de Spanjaarden trof het rechterbeen van Stuyvesant, die bezig was eigenhandig een vlag op de batterij te zetten. Johan Farrett schreef een gedicht op het afgeschoten been: ‘Wat dolle dondercloot comt buldren op u been, Mijn waerde Stuijvesant en stort u ginder heen?’
Zonder Stuyvesant werd de belegering nog enkele weken voortgezet, maar toen duidelijk werd dat uithongering niet zou lukken, keerden de Nederlanders terug naar Curaçao. Daar zou Stuyvesants been begraven zijn. Bij het waarheidsgehalte van dat verhaal kunnen we de nodige vraagtekens zetten, maar het is indicatief voor de dikke lagen mythologie die later over zijn leven zijn uitgesmeerd. Het is waarschijnlijker dat het been aan boord van een van de schepen bij St. Maarten is afgezet en vervolgens aan de lokale haaien gevoerd.
Stuyvesant zag het op Curaçao niet meer zitten. De amputatiewond wilde niet goed helen in het tropisch klimaat en hij besloot terug te keren naar de Republiek. Hij logeerde bij zijn zuster in Alphen aan den Rijn in een huis dat Swaenswijck heette en langs de Rijn lag. Een moderne brug in Alphen is nog naar dat huis genoemd. Behalve herstellen deed Stuyvesant nog wat anders in Alphen, namelijk verliefd worden op de zus van zijn zwager. Na een snelle
| |
| |
vrijage trouwde het stel in de Waalse Kerk in Breda. In het trouwregister staat zijn nieuwe functie vermeld: directeur van Nieuw-Nederland. De beslissing om Stuyvesant te benoemen was genomen in Amsterdam, in het gebouw dat nu nog bekend staat als het West-Indisch Huis. Op de binnenplaats staat een standbeeld van Stuyvesant.
| |
Oranje boven
Vanaf de zuidpunt van Manhattan is het uitzicht over de baai prachtig. In de verte ligt Ellis Island, in de Nederlandse tijd Oestereiland genoemd, ernaast zien we het Vrijheidsbeeld en voorbij Staten Island, genoemd naar de Staten-Generaal, ligt de Verrazano Narrows Bridge. Naast Battery Park staat het voormalige Customs House, nu het Museum for the American Indian, maar gelegen op de plaats waar ooit Fort Amsterdam stond. In de hal van het museum heeft de Holland Society een plaquette aangebracht om eenieder daaraan te herinneren. New York staat vol met moderne gebouwen en er is niet veel te zien dat herinnert aan de tijd dat dit Nieuw-Amsterdam was. Enkele straten verder zijn in het trottoir glazen elementen aangebracht die een blik gunnen op de rest van wat het stadhuis van Nieuw-Amsterdam geweest zou zijn. Het ziet er armetierig uit. Is dit alles, behalve dan het stratenplan, wat straatnamen en meer negentiende- en twintigste-eeuwse memorabilia?
Ook in Amerika staan diverse standbeelden van Stuyvesant. In Kingston staat een buitengewoon martiaal exemplaar. In de Nederlandse tijd heette dit plaatsje Wiltwijck. Tijdens de conflicten met de Munsee-Indianen daagde Stuyvesant ze regelrecht uit. De onderhandelaars van de Munsee zeiden dat ze geen oorlog wilden; zij hadden zelf geen kwaad gedaan, waren niet boos en wilden niet vechten, maar zij hadden geen controle over hun jonge mannen die wel wilden vechten. Stuyvesant antwoordde dat als die jonge mannen zo graag wilden vechten, dat geregeld kon worden; hij zou voor iedere Indiaan een soldaat neerzetten. Dit was de juiste tijd ervoor en het ging niet aan om de woede te koelen op de Nederlandse boeren, hun vrouwen en hun kinderen, die niet konden vechten. Vernederd dropen de Indianen af. Stuyvesants intimidatietactiek had maar een kortstondig effect. Enkele jaren later richtten de Indianen in Wiltwijck een bloedbad aan en was Stuyvesant gedwongen er een troepenmacht heen te sturen. Hij nam niet zelf het commando op zich, maar liet dat over aan een ervaren militair, Marten Kregier. Een standbeeld voor Kregier was dan ook meer op zijn plaats geweest.
Verder naar het noorden langs de Hudson-rivier staan diverse oude huizen uit de achttiende eeuw, die ‘Dutch Colonial’ genoemd worden. Maar er is weinig Nederlands aan. Aan de oostzijde van de rivier ligt het plaatsje Kinderhook, een naam van Nederlandse oorsprong. Hier staat het huis Lindenwald van de Amerikaanse president Martin van Buren. Hij sprak nog Nederlands. Iets noordelijker ligt het huis Crailo, van de Van Rensselaerfamilie. Aan de overkant van de rivier bevindt zich een aantal elkaar kruisende snelwegen. Archeoloog Paul Huey deed hier jaren geleden opgravingen naar de resten van Fort Orange. Op een muur is een plaquette aangebracht die aan dat fort herinnert. ‘Oranje boven!’ heeft iemand er met een verfspuitbus in diezelfde kleur aan toegevoegd.
| |
| |
Stuyvesant is natuurlijk ook hier geweest, hier in Fort Orange en het dorp Beverwijck. Belangrijker is dat hier de originele documenten te vinden zijn, in de New York State Archives. Op de achtste verdieping van het Cultural Education Center bevinden zich de kantoren van Charles Gehring en Janny Venema van het New Netherland Project, die zich al decennialang met de papieren Nederlandse nalatenschap bezig houden. Veel van de documenten zijn door brand- en waterschade aangetast. Hier zijn ook handschriften te vinden van Stuyvesant, een verschrikkelijke kriebelpoot. Voor de officiële correspondentie, die mijn voornaamste bron is, maakte hij gelukkig gebruik van klerken. Terug naar Manhattan. Daar hangt in de New-York Historical Society het bekende Stuyvesant-portret. Stuyvesant lijkt met zijn dunne lippen te glimlachen, alsof hij mijn pogingen te achterhalen wie hij is futiel vindt. De Society bezit ook nog andere schilderijen uit het familiebezit van Stuyvesant en het zilveren stempel van Petrus Stuyvesant. Er zijn zelfs stukjes van de perenboom die hij in 1647 zou hebben meegenomen. Pas in 1867 moest de boom gekapt worden nadat er een vrachtvoertuig tegenaan was gereden. De restanten werden relieken en worden als zodanig in de tempels van de publieke geschiedenis vereerd. Maar in zeventiende-eeuwse bronnen is over de boom niets te vinden.
Op Stuyvesant Square is alweer een standbeeld te zien. Vrijwel alle beeltenissen zijn gebaseerd op het portret; zo ook dit standbeeld, vervaardigd door iemand met een deels Nederlandse naam: Gertrude Vanderbilt Whitney, leerling van Rodin en grondlegger van het Whitney Museum of American Art. Stuyvesant zou de plek die vroeger zijn Bouwerij was niet herkend hebben. Hij zou het er ook niet leuk gevonden hebben. Rond Stuyvesant Square zien we het Beth Israel Medical Center, St. George's Episcopal Church, een Quakers' Meeting House en St. Mary's Catholic Church of the Byzantine Rite. Maar geen kerkgebouw van de ‘ware gereformeerde religie’.
Een paar blokken naar het zuiden ligt St. Mark's-in-the-Bowery, gebouwd op de plaats waar ooit de kapel van Stuyvesants boerderij heeft gestaan. Hier ligt Stuyvesant begraven. Op de deur hangt een aankondiging van een balletvoorstelling in het gebouw. Ze dansen op Stuyvesants graf. Op het kerkhof staat het borstbeeld dat koningin Wilhelmina ooit schonk. Langs de muur van de kerk zien we een grafsteen. Het is een replica en geeft het verkeerde geboortejaar: 1580 in plaats van 1611 of 1612. De familiecrypte van de Stuyvesants blijkt na de dood van de laatste nazaat met beton te zijn afgesloten. Na het overlijden van Petrus schreef predikant Henricus Selijns:
Graftschrift voor
Petrus Stuyvesant
gewesen generael van nieuwnedlt
Stuijft niet te seer in 't sandt, want daer leijt Stuijvesant,
die eerst was 't opperhooft van gantsch Nieuw-nederlant,
En gaf met wil of geen het landt den vijandt over.
So naween en berouw treft iemants hert, sijn hert
stierf duijsentmael en droeg onlijdelijcke smert
In 't eerste al te rijck, op 't laeste al te pover.
| |
| |
Stuift niet te zeer in het zand. Is het verleden van mijn protagonist zo ver weg dat de herinnering alleen nog voortleeft in de betekenis die zovelen er voor het heden aan hechten? Probeer ik het ongrijpbare stuifzand vast te leggen? Het bezoeken van alle plaatsen waar Stuyvesant geweest is, al die lieux de mémoire, maakt niet dat ik hem aardig ben gaan vinden. Ik denk wel dat ik hem anders ben gaan zien en beter ben gaan begrijpen. Ik begrijp zijn wat formalistische manier van denken in bestuurlijke en juridische zaken en betrap me erop dat ik zelf soms ook zo denk. Ik deel zijn antipathie tegen joden en Quakers niet, maar ik zie wel dat het voortkomt uit een wens naar eenheid in de prille koloniale maatschappij die hij onder zijn hoede had. Daarin was hij ouderwets, zelfs voor de zeventiende eeuw.
Ik bewonder hem om de manier waarop hij het persoonlijk leiderschap gestalte gaf. Toen eind 1659 een aantal verspreid wonende kolonisten uit angst voor een indiaanse aanval naar Nieuw-Amsterdam vluchtte, reed Stuyvesant persoonlijk te paard over Manhattan om hen moed in te spreken en ze ervan te overtuigen dat het beter was om de dorpjes te versterken dan naar de stad te vluchten. Hij wist dat hij dat zelf moest doen en deed het, ondanks het feit dat hij op dat moment eigenlijk ziek was. Hij was zich bewust van het effect dat zijn persoonlijk optreden zou hebben.
Ik begrijp Stuyvesants verontwaardiging toen hij op een openbare bijeenkomst onverwacht door een tegenstander werd geconfronteerd met een order van de Staten-Generaal om terug te keren naar de Republiek. De brutaliteit van die provocatie wekte zijn drift op en het kostte hem moeite zich in te houden.
En ik zie hoe hij handig het bestuurlijk-politieke spel speelde, delegeerde waar dat mogelijk was, en ingreep wanneer hij dat nodig vond. Maar als hij, zoals in het Suske en Wiskeverhaal De Stugge Stuyvesant, met de tijdmachine van professor Barabas naar het heden zou komen, zou ik hem dan aardig vinden? Zijn arrogantie, zijn neiging tot sarcasme, zijn calvinistische gelijkhebberigheid zouden me tegenstaan. Maar ik zou graag eens met hem willen praten.
|
|