| |
| |
| |
Een zeventiende-eeuwse allochtoon
Piet Calis over zijn biografie van Joost van den Vondel
Eva Gerrits
Nu er de laatste twintig jaar zo veel Nederlandse biografieën zijn verschenen, werd het hoog tijd dat iemand over het leven van Joost van den Vondel ging schrijven. Piet Calis nam de handschoen op. Een gesprek over overeenkomsten tussen het leven in Amsterdam in de zeventiende eeuw en nu, over provoceren en uiteraard over zijn boek: een actuele biografie van een zeventiende-eeuwse allochtoon.
Zes jaar lang verdiepte neerlandicus Piet Calis zich in het leven van Joost van den Vondel, diens tijdgenoten en het Amsterdam van de zeventiende eeuw. Het grote werk is gedaan; de biograaf moet afkicken. Calis praat graag over zijn biografie. Hij was, legt hij met groot enthousiasme uit, gegrepen door Vondel. Een barokke kunstenaar noemt hij hem, een man die in zijn werk alle registers bespeelde en die in al zijn facetten mateloos boeit. Ook van de tijd waarin Vondel leefde, houdt Calis. ‘De barok creëert een wereld van uitersten: totale blijdschap, eindeloze dans en ook het totale huilen, wanhopig zijn vanuit je tenen. De uitdrukking “Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg,” boeit me niet. Wat mij boeit is dat on-Nederlandse opzoeken van de extremen. Vondel speelt op al die tonen, van wanhoop tot uiterste intimiteit. Zijn taal is bijzonder rijk, en vaak ook dramatisch.’
Calis liep al jaren rond met het plan een biografie van Vondel te schrijven. Het duurde even voor de tijd rijp was. Werd Vondel eerst overschat, zegt hij, daarna - vooral vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw - werd hij steeds minder gewaardeerd. ‘Er bestond een enorme, geïdealiseerde Vondel-verering, vooral in rooms-katholieke kring. In de jaren twintig en dertig zijn er verscheidene biografieën van hem verschenen. Een nationale held was hij - niet voor niets is het Vondelpark naar hem vernoemd. Het standbeeld van hem dat daar staat is het grootste van een schrijver in Nederland.’ Maar na de jaren dertig werd Vondel steeds meer onderschat. ‘J.G. Bomhoff constateerde al: je kunt het woord Vondel bijna niet meer uitspreken zonder
| |
| |
dat er een meewarig lachje komt. De laatste biografie, door J. Melles, dateert van 1957, vijftig jaar geleden.
Ik heb vier, vijf biografieën van Joyce, drie of vier van Hemingway; die mensen zijn net dood, bij wijze van spreken. Van veel grote Nederlandse auteurs zijn na de Tweede Wereldoorlog geen biografieën meer geschreven. Intussen zijn er wel zeker honderd deelstudies over Vondel verschenen, en wel honderden tijdschriftartikelen. Maar voor een íets groter publiek - een groot publiek is er natuurlijk niet - is er op dit moment eigenlijk geen levensbeschrijving van wat ik toch beschouw als de grootste Nederlandse dichter.’
Elke generatie moet haar positie bepalen tegenover grote schrijvers als Vondel, stelt Calis. Hijzelf dus ook: ‘De bestaande biografieën spreken met grote afkeuring over de zoon van Vondel, omdat die er veel geld doorheen heeft gejaagd. En daar laten ze het dan bij. Ik moet hier en daar ook wel mijn wenkbrauwen fronsen bij het gedrag van de heer Vondel junior, maar ik kan toch ook wel begrip voor hem opbrengen. Hij zit in de zijdehandel en er ontstaat een economische crisis; zijde is luxegoed, dus dat wordt slecht verkocht. Hij trouwt met een leuk, mooi meisje, Baertje Hooft. Miss Holland 1652. Dat betekent uiteraard: jurkjes kopen! Ik wil geen lans voor hem breken, maar hij heeft gewoon een hoop pech gehad. Een ander voorbeeld: die Vondel zat de hele dag te schrijven. Dat was voor de kinderen ook niet altijd leuk. Dat merk ik wel op. Die andere biografen niet, nergens.’
Er zijn meer zaken die Calis wilde rechtzetten. Zoals de verhouding tussen Vondel en de zeventiende-eeuwse toneelschrijver en dichter Jan Vos. ‘Jan Vos wordt in bijna de hele literatuur over Vondel tegenover Vondel geplaatst. Daar ga ik tegenin. Jan Vos was een toneelrot tot en met, die wist hoe je toneel moest schrijven, met een cliffhanger op het eind, zodat je popelde om terug te komen. Vos zou Vondel de schouwburg uit hebben gewerkt, alleen sensationele stukken zouden nog worden opgevoerd waar Vondel niets van moest hebben. Maar zo is het helemaal niet gegaan. Vondel heeft Vos gevraagd tableaux vivants te maken bij zijn stukken, bij Lucifer bijvoorbeeld. Ik keer mij dus tegen een aantal vaststaande opvattingen. Ik keer mij ook tegen het idee dat Vondel onspeelbaar is. Hij heeft schitterende stukken geschreven. Je moet alleen goed schrappen.’
| |
Zo dicht mogelijk bij de schrijver
Afgezien van de interpretatie van Vondels geschriften, hoe reconstrueert iemand van nu het leven van een zeventiende-eeuwer? ‘Je moet zo dicht mogelijk bij de schrijver zien te komen, ook als die eeuwen geleden leefde,’ zegt Calis. ‘Ik beschrijf uitgebreid hoe Amsterdam eruitzag destijds. Ik heb jarenlang geprobeerd te kijken met het oog van Vondel, om te zien wat er toen was; wat er niet was probeerde ik weg te denken. Amsterdam was toen een metropool, dé stad. Al het geld was er verzameld. Holland was een enorme macht, vergelijkbaar met de Verenigde Staten in de jaren dertig. Het leven was geconcentreerd en intens. Toen Vondel zestig of zeventig was, liep hij elke dag naar de Bank van Lening. Ik heb zelf die afstand gelopen. Waar woonde Rembrandt, waar woonde Vondel; zijn ze elkaar tegengekomen? Dat soort dingen heb ik uitgezocht. Dan merkte ik dat het twaalf minuten lopen is tussen hun huizen. Zulke
| |
| |
Piet Calis. Foto: Bonnie Steenman
details, daar geniet ik van.’
Het reconstrueren van het leven van Vondel en het Amsterdam uit de Gouden Eeuw was echter niet altijd zo eenvoudig als het maken van een ommetje. ‘Hoe verplaats je je in een wereld die nog niet wist van de Wereldoorlogen, van de jodenvervolging, van de Romantiek, de Franse Revolutie; een wereld die voor het eerst meemaakt dat een koning, Karel i, wordt onthoofd? Bovendien, je kunt niemand interviewen. Nadat Vondel het toneelstuk Palamedes oft Vermoorde Onnoosselheyd schreef, waarin hij de terdoodveroordeling van Johan van Oldenbarnevelt hekelde, moest hij onderduiken. Zijn vrouw bleef thuis met twee schoolgaande kinderen. Hoe heeft de buurt gereageerd? Dat kom je nergens tegen. Een ander voorbeeld: Vondel had zware depressies, zoals je dat nu zou noemen. Ik heb proberen uit te zoeken of dat met manische kanten gepaard ging. Maar je hebt geen contact met Vondels tijdgenoten en Vondel zelf sprak niet over zijn zielenleven. Zijn zoon sterft op een voc-schip. Vondel zegt daar niets over. In een brief aan Constantijn Huygens heeft hij het over “een donkere nevel van wereldse moeielijkheid” die boven hem hangt, alsof het een klimaatstoornis is. Na de dood van zijn zoon schrijft Vondel in drie jaar tijd meer dan 27.000 verzen. Negentien per dag, ik heb het uitgerekend. Hij moet als een gek gewerkt hebben. Dan stel ik de vraag: is dit manisch gedrag? Maar manisch gedrag komt meestal voort uit geëxalteerde vreugde. Ik denk eerder dat Vondel zijn rouw wegschreef. Een paar citaten uit zijn toneelstukken verwijzen naar de dood van zijn zoon. Je kunt natuurlijk niet op basis van iemands werk conclusies trekken over zijn leven: als iemand schrijft over overspel kun je niet stellen dat hij zijn vrouw ontrouw is. Andersom gesteld, als je wéét dat hij zijn vrouw ontrouw is en hij schrijft daarover, dan is dat wat anders.
Pas in zijn ouderdom sprak Vondel openlijker over zijn gevoelsleven, met jonge dichters als Geeraard Brandt. Maar over het algemeen was hij een zwijgzame man. Dat blijkt ook uit brieven van anderen. Ik hoop tenminste dat ik het overtuigend interpreteer. In het nawoord schrijf ik: “Een van de meest zwijgzame mensen uit de zeventiende eeuw, heeft zich uitgesproken in de meest uitbundige taal.” Ik overdrijf misschien een beetje, maar Vondel was geen uitgaanstype. Op een gegeven moment kwam Hugo de Groot, met wie Vondel correspondeerde, naar Amsterdam. Er werd gedineerd aan de Herengracht, met onder
| |
| |
andere Barlaeus en Vossius. Bij die maaltijd heeft Vondel geen woord gesproken. Standsbesef, dat in die tijd heel belangrijk was, speelde daarbij wellicht een rol: Vossius was hoogleraar, Hugo de Groot was ambassadeur, en daar zit Vondel, een winkelier. Maar Vondel was wel de grootste auteur destijds.
Ik heb uiteraard ook veel aandacht besteed aan Vondels brieven. Die zijn goed te lezen. Dat is een van de kwaliteiten van Vondel: zijn taal is een stuk toegankelijker dan die van sommige andere dichters uit zijn tijd, zoals bijvoorbeeld Hooft. Zijn brieven brengen hem heel dicht bij. En sommige pamfletten staan vol geroddel. Dat vind ik leuk. Door die pamfletten kom je ook heel dicht bij het dagelijkse leven in de zeventiende eeuw. Ik strijd trouwens ook tegen het beeld dat Vondel seksloos zou zijn, wat Jan Romein zegt.’
Het viel Calis op dat Vondels zeventiende-eeuwse leven veel overeenkomsten vertoont met de huidige tijd. ‘Vondel kwam uit Keulen en was doopsgezind. Zeven procent van de Amsterdamse bevolking was doopsgezind. Doopsgezinden werden gedoogd, meer niet. De huizen waarin ze bijeenkwamen, noemden ze schuren, want het woord kerk wilden ze niet gebruiken. Later werd Vondel rooms-katholiek. Voor het toenmalige grote publiek waren katholieken een rare, folkloristische groep. Ze werden nog sterker onderdrukt dan doopsgezinden. Vondel bevond zich dus aan de periferie van de samenleving en kwam bovendien uit een ander land. Je zou kunnen zeggen: hij was een allochtoon. Er was in die tijd een enorme strijd gaande rond tolerantie, over het omgaan met andere opvattingen. Dat is voor mij de grootste verrassing geweest. Ik heb honderden pamfletten in handen gehad. Zeker zeventig daarvan waren gericht tegen Vondel. Een aantal keer kom je dingen tegen als: “Hij heeft lang de dood verdiend”, “Verban hem uit de stad. Straf hem en zet hem voor het stadhuis op de Dam ten toon, met de voeten in het gat.” Zelfs Hooft, die keurig op afstand zit op het Muiderslot, schrijft aan Caspar Barlaeus: “Uitlevering aan Den Haag zal wel niet plaatsvinden, maar ik ben bang dat een of ander opgehitst individu in de straten van Amsterdam...”
Vondel zelf kon overigens ook hard uithalen, hoor. Je kunt niet zeggen dat hij een soort Theo van Gogh was - hij had niet die grofheid die Van Gogh soms kon hebben - maar hij kon ongelooflijk fel uit de hoek komen.’
| |
Provoceren
Volgens Calis is bij Vondel sprake van een groot maatschappelijk engagement. Ook dat, zegt Calis, maakt hem en zijn werk van belang voor ons. ‘Meer dan bij iedere andere schrijver tot dan toe. Die man heeft midden in zijn tijd gestaan. Met hem begint een nieuw type schrijverschap dat je later terugziet bij bijvoorbeeld Multatuli, Herman Heijermans en W.F. Hermans. Wat dat betreft denk ik dat Vondel weer actueel kan zijn, omdat er meer aandacht komt voor de geschiedenis, door de problemen die we hebben met bevolkingsgroepen van buiten die moeten worden opgenomen in deze samenleving. Vondel schreef in het wordende Amsterdam van toen, waar de bevolking in korte tijd van 30.000 naar 110.000 groeide, vooral doordat zeer veel mensen uit de Zuidelijke Nederlanden hier naartoe trokken. Toen is er ook een enorm integratieprobleem geweest. De toestroom
| |
| |
van joden uit Portugal en Polen heeft onze samenleving verrijkt, maar het was een proces van moeilijke aanpassing en veel strijd. Dat alles is vergelijkbaar met het Nederland van nu.’
Verwacht Calis dankzij die vergelijking tussen Vondels engagement en de problemen van onze tijd een Vondel-revival? ‘Nee,’ zegt hij. ‘Als ik lees dat de helft van de Nederlanders niet weet wat de Gouden Eeuw is, lijkt de kans daarop niet erg groot.’ Toch benadrukt hij nogmaals dat hij de biografie voor een groot publiek heeft geschreven. ‘Laat ik zeggen, ik vind dat het boek niet alleen leesbaar moet zijn voor neerlandici, maar ook voor middelbare scholieren. Dat betekent dat je veel moet uitleggen, hoewel ik niet ga toelichten wat een treurspel is. Dat soort dingen moet je op de middelbare school hebben gehad.’
Calis denkt niet dat een biograaf iemand belangrijker kan maken dan die voor de huidige generatie is. Wel dat hij hem recht kan doen. ‘Ik ben ook kritisch over Vondel, hoor. En ik wilde de confrontatie met hem aangaan. Het is interessant om in te gaan tegen de algemene meningen, dat heb ik altijd graag gedaan, net als Vondel, maar natuurlijk wel op een ander niveau. Toen ik een jaar of twintig was zat ik in de redactie van Gard Sivik. Voor ons waren de Vijftigers toen al vieux jeu. Wij waren van een nieuwe generatie, die na de oorlog volwassen was geworden. Zij waren bohemien, wij wilden als dandy leven. Ons credo was: wij staan feestelijk in het leven. Niemand van mijn generatie zou toen hebben kunnen voorspellen dat uitgerekend ík een boek over Vondel zou gaan schrijven. Het is leuk om op die manier te provoceren. Hoewel, Vondel dreigde dan wel weg te zakken, maar je kunt moeilijk zeggen dat je provoceert als je schrijft over iemand naar wie een park is vernoemd.’
Piet Calis, Vondel. Het verhaal van zijn leven (1587-1679) (Amsterdam, Meulenhoff 2008)
|
|