| |
| |
| |
De eeuwige Vader des Vaderlands
De historische Willem van Oranje en de erfenis van de negentiende eeuw
Erik Swart
Willem van Oranje leeft. Dat wil zeggen, in de geschiedschrijving en in het beeld dat de meeste Nederlanders van hun geschiedenis hebben, speelt hij nog steeds een belangrijke rol. Ook voor biografen is hij een geliefd onderwerp. De vraag is echter welke Oranje vereerd en beschreven wordt: de mens, de politicus of de militair. En mogen we een dergelijk onderscheid wel maken? Nieuwe bronnen en nieuw bronnenonderzoek kunnen een antwoord geven op dergelijke vragen.
Prins Willem van Oranje (1533-1584) is nog lang geen geschiedenis. Het beeld van de ‘Vader des Vaderlands’, zoals gecreëerd in de negentiende-eeuwse nationalistisch-orangistische canon leeft nog altijd. Daarvan getuigde ook zijn verkiezing in 2004 tot grootste Nederlander ooit, als we gemakshalve Pim Fortuyn even vergeten. Er bestaat echter een grote spanning tussen deze Oranje en de historische persoon. Zo bracht Leo Adriaenssen in 2007 de Nederlandse gemoederen in beroering door in persberichten te suggereren dat de prins zich in de Meierij van Den Bosch aan oorlogsmisdaden had schuldig gemaakt; in zijn proefschrift wordt de soep overigens minder heet opgediend. Dat Oranje nog immer tot de verbeelding spreekt bij een breder Nederlands publiek, had ik zelf al een jaar eerder ervaren na het voltooien van mijn proefschrift over de gewapende macht van de Nederlandse rebellen circa 1567-1590, waarin ik het beeld van hem als krijgsman meer in overeenstemming met de historische werkelijkheid bracht.
Een omvattende wetenschappelijke biografie die Oranjes hele leven analyseert, is er niet. De gerenommeerde Duitse historicus Felix Rachfahl kwam begin twintigste eeuw niet verder dan het jaar 1569. Het postuum verschenen boek van K.W. Swart - geen familie - behandelt alleen de periode vanaf 1572. Olaf Mörke schreef de meest recente monografie over het leven van Oranje, maar die is sterk gericht op de politieke, culturele en sociale kaders waarbinnen Oranje zich bewoog, en minder op diens persoon. In 2009 verschijnt een Neder- | |
| |
landse vertaling van dit werk. Oranje is verder het onderwerp geweest van een enorme hoeveelheid artikelen en gelegenheidsliteratuur van soms wisselende kwaliteit. Dit alles lijkt te suggereren dat het componeren van een gedegen, complete biografie van Oranje problematisch is. Maar wat zijn dan de problemen? Wat moet er gebeuren om een dergelijk werk te kunnen schrijven? Zijn er nog hiaten in onze kennis van de prins? In dit verband is het ook nodig de recente tendensen in het onderzoek naar Oranje weer te geven.
| |
De zielenroerselen van Oranje
Een groot probleem bij het onderzoeken van het hele leven van Oranje is de omvang van deze taak. Waar het biograferen in de periode voor 1800 vaak stuit op een schaarste aan contemporaine bronnen, is dit in het geval van de prins niet het geval. Integendeel, de hoeveelheid geschreven teksten van, aan en over hem is enorm en ligt verspreid in archieven van Wenen tot Londen en Stockholm tot Napels. Het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis te Den Haag verzamelde ruim 12.600 stukken van en aan Oranje in een onvolprezen database: www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/wvo), die in 2005 voor het publiek is opengesteld. Ruim 3.500 van deze stukken zijn eerder gepubliceerd in wetenschappelijke bronnenuitgaven. De meeste documenten zijn als pdf-bestand te raadplegen. Naast correspondentie bevat de database ook andersoortige stukken als ordonnanties, instructies en krijgsartikelen. Er zijn zelfs redevoeringen overgeleverd, die de prins zelf heeft uitgesproken voor de Staten van Holland en Zeeland, de Staten van Vlaanderen, de Brede Raad van Antwerpen en de Staten-Generaal. Enerzijds maakt deze database de taak van de biograaf een stuk gemakkelijker, anderzijds blijft het natuurlijk een forse hoeveelheid bronnen die hij of zij onmogelijk allemaal kan bestuderen. Daarbij komt dat de database niet alles bevat. Er blijven onbekende stukken van en aan Oranje opduiken in allerlei archieven en uitgaven. Ook belangrijk voor een biograaf, en niet in de database opgenomen, zijn berichten van tijdgenoten die de prins ontmoetten en er verslag van deden aan derden of aan een breder publiek.
Met dergelijk omvangrijk bronnenmateriaal lijkt het er dus op dat, in tegenstelling tot wat Golo Mann bij gebrek aan bronnen deed bij zijn interpretatie van Wallenstein, de biograaf van Oranje geen ‘Nachtphantasien’ hoeft te creëren, waarin hij in de eerste persoon de zielenroerselen van zijn hoofdpersoon weergeeft. Echter, zestiende-eeuwse correspondentie is in hoge mate formeel en volgens bepaalde regels geschreven en gecomponeerd. Het is zeer ongebruikelijk er emoties, reflectie of zelfreflectie in aan te treffen. Men vindt er meestal weinig ‘von der eigenen Menschlichkeit’, zoals Mann het uitdrukte, in terug. De zielenroerselen van Oranje blijven in zijn correspondentie verborgen. Bovendien schreef de prins, vooral na de breuk met vorst en landsheer Filips ii in 1567, veel stukken met een bepaald politiek doel voor ogen: hij probeerde zaken gedaan te krijgen en mensen voor zich te winnen. Hij bedreef, met andere woorden, propaganda. Oranje is in hoge mate zelf verantwoordelijk voor de creatie van het beeld van hem als onbaatzuchtig strijder voor calvinisme en vrijheid; het beeld van een strijd waarin ‘wij’ tegen de Spaanse overheersing vochten overheerst
| |
| |
De moord op Willem van Oranje op 10 juli 1584
nog steeds bij de Nederlanders.
Verslagen van tijdgenoten die de prins ontmoetten, kunnen interessante informatie opleveren. De Franse edelman Brantôme sprak hem het jaar na de mislukte veldtocht van 1568: ‘Ik vond hem somber, en hij liet in zijn gezicht zien dat hij zich door de fortuin overstelpt voelde.’ Dit klinkt aannemelijk, maar ook met dergelijke verslagen kun je proberen een bepaalde impressie te verspreiden. Kardinaal Granvelle schetste in 1578 een beeld van Oranje en andere hoge edelen die in de late jaren 1550 met landvoogd Emanuel Filibert van Savoye de nacht in Brussel doorbrachten in ‘slechte en lage plaatsen’, zodat de laatste vervolgens slaperig in de Raad van State verscheen. De tegenstander van de opstandige Nederlandse edelen waarschuwde hiermee echter vooral tegen hun kwalijke, corrumperende invloed. Een ander probleem voor de biograaf is dat veel zaken in Oranjes tijd mondeling en informeel werden geregeld en dus helemaal niet op papier staan. Soms blijkt dit wel indirect uit een mededeling in de bronnen; soms doet het ontbreken van correspondentie over belangrijke kwesties dit vermoeden, al kan deze evenzogoed verloren zijn gegaan.
Om greep te krijgen op de persoon Oranje en diens denkwereld is het nodig teksten te vergelijken, kritisch te analyseren en in hun context te plaatsen. Het ligt bijvoorbeeld voor de hand dat de ontvoering van zijn
| |
| |
oudste zoon Filips Willem in 1567, de prins diep griefde; hij zou zijn zoon nooit weerzien. In 1577 wenste Oranje van de gearresteerde Luís del Rio, een lid van de Nederlandse regering van 1567 tot 1576, te weten waarom zijn zoon naar Spanje was gebracht en wie Filips ii had geadviseerd dit te doen. Het was duidelijk iets waar hij mee zat, maar was dit als vader die een zoon kwijt was of als hoofd van de familie die zijn opvolger en erfgenaam had verloren? Zowel Brantôme in 1569 als de Engelse agent Davison in 1577 spraken met Oranje wandelend in een tuin en schetsten het beeld van een aangename, goedgemanierde en welingelichte man. Omdat de Engelsman verslag uitbracht aan zijn chef in Londen, gaat het hier zeker niet om een topos. Ook andere bronnen bevestigen dat Oranje sociaal zeer vaardig was, of, cynischer uitgedrukt, dat hij mensen wist te bespelen.
Vaak vraagt de interpretatie van de betreffende stukken gedegen kennis van de complexe politieke situatie in de Nederlanden tijdens de beginfase van de Opstand. Begin 1577 ontving Oranje in Holland twee afgevaardigden van de Staten-Generaal te Brussel en toonde zich verbaasd over de wanorde en het wangedrag onder de Staatse troepen. Bij zijn aankomst in Holland in 1572 had hij dergelijke problemen in vijftien dagen opgelost door levensmiddelen te verstrekken en zware straffen uit te delen. Deze bewering van de prins is, op zijn zachtst gezegd, zwaar overdreven. Hier is het belangrijk te weten dat hij op dat moment geen machtspositie in Brussel bezat, maar wel zocht. Oranje suggereerde hier indirect dat de Staten-Generaal hem nodig hadden om hun militaire en andere problemen op te lossen.
De zoektocht naar de historische Oranje betekent in de praktijk vooral het geleidelijk wegschrapen van sinds de negentiende eeuw aangebrachte lagen en het vervangen van de in dat kader geformuleerde onderzoeksvragen. K.W. Swart wilde zijn biografie van de prins dan ook baseren op de primaire bronnen. De algemene onderzoekstendens valt te typeren als een ‘cultural turn’, waarin historici pogen de culturele praktijken die de sociale werkelijkheid van Oranje vormden, te reconstrueren, om zo diens handelen naar contemporaine maatstaven te kunnen interpreteren en duiden. Typerend voor de invloed van de negentiende eeuw is een scherp onderscheid tussen publiek en privé, dat ook in de bestudering van Oranje lang is gehanteerd. Rachfahl legde duidelijk de nadruk op het publieke, op de politiek als zelfstandig en afgebakend domein. In Oranjes tijd bestond echter geen strikte scheiding tussen publiek en privé. Familiebelang viel samen met landsbelang: huwelijken dienden politieke doelen en openbare functies moesten de eer en hoogheid van een familie illustreren en vergroten. Voor Oranje was het belang van het volk het belang van zijn Huis, en de eer van zijn Huis was in het belang van het volk. Ook Swart legde nog te veel de nadruk op de publieke, politieke Oranje, maar trok wel de conclusie dat de prins in 1567 de wapens vooral had opgenomen omdat het grote persoonlijke onrecht dat hem was aangedaan, hem geen andere keus meer liet. De ontvoering van zijn zoon, de confiscatie van zijn bezittingen en zijn veroordeling als verrader hadden Oranjes eer en reputatie verwoest.
Een ander uitvloeisel van de negentiende eeuw is de veronachtzaming van of negatieve oordelen over Oranje als krijgsman. Ten dele is dit een reflectie van het Nederlandse
| |
| |
zelfbeeld van een weinig krijgshaftige, vredelievende want zeevarende en handeldrijvende natie. Daarnaast werkt hier een in de negentiende eeuw ontstane visie op oorlog als een activiteit waarin grote, bloedige veldslagen bepalend zijn voor succes en falen, hetgeen voor de zestiende eeuw weinig relevant is. De sociale groep van hoge edelen waar Oranje toe behoorde, was mede een kaste van krijgers, opgevoed en opgeleid voor oorlogvoering; in oorlogstijd waren zij de militaire leiders van de Habsburgse Nederlanden. Oorlog was voor Oranje een onderdeel van zijn bestaansgrond en hij was als militair bekwamer dan tot onlangs nog is geponeerd door Geoffrey Parker en Paul Knevel. K.W. Swart kende Oranje al terecht het succes van de verdediging van Holland en Zeeland tussen 1572-1576 toe. Tegelijkertijd schreef hij het falen van de veldtochten van 1568 en 1572 toe aan een gebrek aan begaafdheid van de prins, hoewel hij deze operaties elders kenschetste als een ‘vrij hopeloze poging Alva's dwingelandij ten einde te brengen’. Na het dieptepunt van 1572 was Oranje in 1577-1578 een gevierde, succesvolle generaal. De rederijkers van Brussel vergeleken de prins met David die Goliath had verslagen; de Engelse kroon wilde de Staten-Generaal alleen helpen als Oranje een belangrijke militaire rol kreeg en Duitse edelen wensten graag onder hem te dienen. Vanaf 1578 tot zijn dood kreeg de prins van velen de schuld van alle militaire en politieke mislukkingen. Zelf weet hij deze aan het sterke particularisme van de steden en gewesten, dat effectieve besluitvorming en de broodnodige financiering van de strijd ernstig belemmerde. Na 1572 leidde Oranje nooit meer zelf te velde een leger, omdat hij zich op een hoger niveau met zaken moest bezighouden - niet alleen met militaire kwesties, maar ook met de binnen- en buitenlandse politiek. Verder kreeg hij tegen 1579 - zo stelde hij zelf in een tot nog toe onbekend document - te maken met de gevolgen van de ouderdom
en twaalf jaar lang zwaar en intensief leven.
Het concept van ‘Vader des Vaderlands’, in de negentiende-eeuwse betekenis van ‘vader van de Nederlandse natie’ of ‘stichter van de onafhankelijke Nederlandse staat’, zullen veel Nederlanders nog onmiddellijk met Oranje verbinden. De prins kreeg dit predikaat van klassieke oorsprong, dat een belangrijk onderdeel was van zestiende-eeuwse lofredes over vorsten, al bij leven toegekend. Het beeld van een vorst als iemand met vaderlijke macht over zijn onderdanen, streng, rechtvaardig en zorgzaam, verbeeldde de ideale heerser op een wijze die aansloot bij de contemporaine sociale verhoudingen. Het tegenovergestelde was de ‘tiran’, die de rechten van zijn onderdanen met voeten trad, een etiket waarvoor in Oranjes propaganda de hertog van Alva in aanmerking kwam. Antwerpen noemde in 1582 ook de Franse hertog van Anjou, de politieke brokkenpiloot die door Oranje was binnengehaald als opvolger van Filips ii in de opstandige gewesten, ‘hun behoeder en vader des vaderlands’. Of de stadsbestuurders hier met ‘vaderland’ doelden op hun stad, het gewest Brabant of de hele Nederlanden is niet duidelijk. Alle drie is mogelijk, omdat het begrip ‘vaderland’ in de zestiende eeuw een meerduidige betekenis had. Oranje zelf heeft nooit gestreefd naar onafhankelijkheid van de noordelijke gewesten, maar wenste alle Habsburgse Nederlanden bijeen te houden. Uit dien hoofde probeerden in de twintigste eeuw Groot-Nederlandse histo- | |
| |
rici als Pieter Geyl de prins voor hun karretje te spannen.
| |
Machiavelli
Tekstanalyse van stukken van Oranje is tot dusver vooral incidenteel en fragmentarisch gebeurd door historici die voor hen relevante stukken bekeken. Nu in de database zoveel stukken van de prins bijeen zijn gebracht, valt te denken aan een meer systematische, zelfs kwantitatieve, benadering zoals gebruikt in andere disciplines. Deze zou meer inzicht kunnen opleveren in Oranjes denkbeelden en wellicht ook de vraag kunnen beantwoorden waaraan hij deze ontleende. Er zijn bijvoorbeeld pogingen gedaan om de prins met de ideeën van Niccolò Machiavelli in verband te brengen. Dit gebeurde al in de zeventiende eeuw door geschiedschrijvers van de tegenpartij, die hem zo in diskrediet probeerden te brengen. Recente historici hebben het ook geprobeerd; K.W. Swart interpreteerde Oranjes optreden ronduit als machiavellistisch. Een overtuigende onderbouwing of bewijs dat de prins naar het werk van de Italiaan handelde of het diepgaand had gelezen, ontbreekt echter nog. Het is voor een belezen en hoogopgeleid persoon als hem niet onaannemelijk, temeer daar zelfs gegoede burgers te Antwerpen over de door Alva aangelegde dwangburcht in hun stad opmerkten dat dit was ‘ingaand tegen de leer van Machiavelli’. Structureel, systematisch zoeken naar centrale begrippen en ideeën uit het denken van Machiavelli in teksten van de prins zou definitief uitsluitsel kunnen geven.
Een element in het leven van Oranje dat totnogtoe relatief weinig aandacht heeft gekregen is diens Duitse achtergrond. Voor een adequate analyse van persoon en leven van iemand die zichzelf nog in 1568 een ‘rasechte Duitser’ noemde, is dit essentieel. De prins beschouwde zichzelf in de jaren 1560 vooral als rijksvorst, trouwde in Anna van Saksen een nicht van de machtigste Duitse keurvorst en huwde zijn zusters uit aan Duitse edelen. Het zestiende-eeuwse Duitse schrift is lastig te lezen, maar ontcijfering ervan kan tot verrassende nieuwe informatie leiden. Zo is duidelijk dat Oranje al in 1566-1567 in het geheim via een connectie in Duitsland twintig kapiteins, goed voor op papier minstens 6.000 soldaten, onder contract had. Het lijkt er dus op dat de mogelijkheid van gewapende strijd was overwogen vóór de vlucht naar het Nassause stamland in april 1567. Onduidelijk is of deze militaire ouvertures slechts defensief waren bedoeld tegen een mogelijk militair ingrijpen van de regering in Brussel, of dat Oranje bereid was gewapend in te grijpen als de regering niet zwichtte voor de eisen van de weerspannige edelen.
Ook in een ander opzicht is de geschiedschrijving over Oranje nog te ‘Hollands’. Brabant en Vlaanderen waren de rijkste en belangrijkste provincies van de Nederlanden en telden voor Oranje uit dien hoofde meer dan het gewest Holland. De veldtochten van 1568 en 1572 hadden als eerste doel een opstand te bewerkstelligen in eerstgenoemde gewesten. Naar Holland ging de prins in 1572 alleen maar omdat er geen andere opties meer waren. Zodra het mogelijk was vertrok hij eind 1577 naar Brabant; van 1578 tot 1583 woonde hij het grootste deel van de tijd met zijn familie in het kasteel van Antwerpen. K.W. Swart besteedde al de nodige aandacht aan Oranjes positie en optreden in Brabant en Vlaanderen, maar verder onderzoek is nodig. Oran- | |
| |
jes relatie met deze gewesten en relativering van zijn band met Holland zal een prominente plaats moeten krijgen in een eventuele biografie. In België wordt er helaas nauwelijks wetenschappelijk onderzoek gedaan naar Oranje, al speelt hij uiteraard wel een rol in studies naar de Opstand in de zuidelijke provincies. Ook voor de meeste Belgen is de prins een ‘Hollander’. Typerend is dat Oranje door Toerisme Antwerpen is opgenomen in een op ‘Hollanders’ gerichte stadswandeling langs voor hun relevante sporen. Op initiatief van een Nederlandse stichting komt er in deze stad een standbeeld van de prins bij het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, de locatie van het vroegere kasteel.
Tot slot moet hier nog de contemporaine iconografie van Oranje worden genoemd als onderbelichte bron. De bestudering ervan kan inzichten opleveren over de wijze waarop de prins zich graag liet presenteren, over de rol die hij zichzelf toedichtte en over zijn zelfbeeld. Eind jaren 1570 en begin 1580 zijn bijvoorbeeld portretten van de prins vervaardigd die hem tonen in donkere, civiele kledij met een zwart schedelkapje. Dit beeld is vaak gereproduceerd en heeft het imago van de ‘Vader des Vaderlands’ bepaald. Over de context en het doel van deze schilderijen bij leven van Oranje is weinig bekend. Probeerde hij met deze portretten zelf een bepaald imago te creëren?
| |
De historische Oranje
Een wetenschappelijke biografie van Willem van Oranje anno nu zal waarschijnlijk in eerste instantie in het Engels verschijnen. De figuur Oranje is internationaal vermaard en de druk op Nederlandse historici om internationaal en dus in het Engels te publiceren, neemt toe. Een Nederlandse vertaling zou kunnen volgen. Een belangrijke keuze die de biograaf zal moeten maken is of hij of zij deze schrijft voor collegawetenschappers of ook voor het bredere publiek. Gezien het beeld van Oranje als de ‘stichter van de Nederlandse natie’ zoals dat, zij het slechts als cliché, bij grote delen van de Nederlandse bevolking nog bestaat, valt iets voor het laatste te zeggen. Ook K.W. Swart werkte vanuit deze visie aan zijn biografie van de prins. Daar de kloof tussen de historische en publieke Oranje groot is, zal de kennismaking met de eerste, in deze tijd van zoeken naar Nederlandse identiteit, in bepaalde kringen ongetwijfeld voor wrevel zorgen. In wetenschappelijke kring kwam alleen vanuit calvinistische hoek wel eens een dissonant. In 1998 verwees H. Klink alle motivatie van Oranje dan de religieuze nog consequent naar het tweede plan, en ook A.Th van Deursen had weinig op met de humanistische, meer wereldlijke Oranje. Misschien moeten we niet langer proberen oude mythen op te poetsen.
| |
Literatuur
Leo Adriaenssen, Staatsvormend geweld. Overleven aan de frontlinies in de Meierij van Den Bosch, 1572-1629 (Tilburg, Stichting Zuidelijk Historisch Contact 2007) |
Brantôme, ‘Les vies des grands capitaines estrangers’, in: OEuvres complètes de Pierre de Bourdeille, seigneur de Brantôme. Ludovic Lalanne ed., 11 (Parijs, Renouard 1866) 164-176 |
De correspondentie van Willem van Oranje. Presentatie van de data- en beeldbank in Stedelijk Museum Het Prinsenhof te Delft, 12 april 2005 (Den Haag 2005) |
A.Th. van Deursen, Willem van Oranje, een biografisch portret (Amsterdam, Bert Bakker 1995) |
Günther xli. Graf von Schwarzburg in Diensten
|
| |
| |
Karls V. und Philipps ii. In den Niederlanden (1550) 1551-1559 (1583) Briefe, Berichte und andere Dokumente aus den Jahren 1550-1583 Edition (Weimar en Jena 2003) |
Paul Knevel, ‘Pecunia nervus belli - De militaire onmacht van Willem van Oranje’, in: Van rebellen tot professionals; staat, samenleving en krijgsmacht. Willem van Oranje-lezing 2002 (Delft, nivo 2002) |
Golo Mann, Wallenstein, sein Leben erzählt von Golo Mann (paperback, 2e druk; Frankfurt/M., Fischer 1999) |
Olaf Mörke, Wilhelm von Oranien (1533-1584). Fürst und ‘Vater’ der Republik (Stuttgart, Kohlhammer 2007) |
Geoffrey Parker, The Dutch Revolt (herziene editie, paperback 1985; Londen, Penguin 2002) |
Felix Rachfahl, Wilhelm von Oranien und der Niederländische Aufstand. Drie delen (Den Haag, Nijhoff 1906-1924) |
Erik Swart, Krijgsvolk. Militaire professionalisering en het ontstaan van het Staatse leger, 1568-1590 (Amsterdam, Amsterdam University Press 2006) |
Erik Swart, ‘Beproefde vriendschap. Willem van Oranje, Günther van Schwarzburg, Georg van Holle en de grenzen van de adellijke loyaliteit’, in: Eef Dijkhof en Michel van Gent ed., Uit diverse bronnen gelicht. Opstellen aangeboden aan Hans Smit ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag (Den Haag 2007) 331-342 |
K.W. Swart, ‘William the Silent's statecraft’, in: Theo Hermans en Reinier Salverda ed., From Revolt to Riches. Culture and History of the Low Countries 1500-1700 (paperback; Londen, Center for Low Countries Studies 1993) 65-73 |
K.W. Swart, Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand, 1572-1584 (Den Haag, sdu 1994) |
|
|