| |
| |
| |
Dagboek van een biograaf
So sorry for the accident
In de sporen van een vroom familielid
Joke Linders
Joke Linders, biograaf van An Rutgers van der Loeff-Basenau, Annie M.G. Schmidt en Max Velthuijs, werkt momenteel niet alleen aan een levensbeschrijving van Han Hoekstra, maar ook aan Naar de negers juicht heel mijn hart..., een boek over het leven van haar tante, ooit missiezuster in Oeganda. Reizen in de sporen van een vroom familielid, zo blijkt uit het dagboek van Linders, kan gevaarlijk zijn.
Na de dood van mijn moeder vonden we bij het opruimen van de ouderlijke woning een groot aantal brieven van haar religieuze zusters, broer en tante. De meeste kenden we alleen van naam. Van haar oudste zus, Aagje, wist ik alleen dat mijn moeder haar nooit gekend had, omdat die een jaar na haar geboorte Witte Zuster was geworden. In 1913 was ze als sr. Marie François de Borgia naar Afrika vertrokken om nooit meer terug te keren. In 1938 was ze bij een tragisch ongeval in Oeganda om het leven gekomen.
Lezing van die brieven leverde een schat aan informatie op: anekdotes over het leven in Algerije en Oeganda, noodkreten, spirituele verlangens, gevoelens van heimwee, verhalen over negers en het missiewerk waarvoor wij als kind de zilverpapieren doppen van melkflessen spaarden, maar ook een intrigerende familiegeschiedenis. Waarom belandden vier van de twaalf kinderen uit mijn moeders gezin bij een religieuze orde? Was dat vroeger normaal of waren mijn grootouders zulke fanatieke katholieken? Eenvoudige boeren, met veel gevoel voor muziek en theater, dat wel, maar verder toch niks bijzonders. Wat bewoog mensen indertijd om naar de missie te gaan? Idealisme, religieus fanatisme, hoogmoed of avontuurzin? Wat voor moeilijkheden moesten ze overwinnen? En wat was er van hun inspanningen terechtgekomen?
Op zoek naar antwoorden dook ik, samen met een van mijn zussen, in de archieven van de Witte Zusters. Daar troffen we, behalve veel concrete gegevens, ook de officiële beschrijving van het ongeluk. ‘De auto die de zusters na hun retraite terug zou
| |
| |
brengen raakte door onbekende oorzaak van de weg, kantelde en zakte in het moeras. Vijf zusters konden gered worden. Sr. François de Borgia was op slag dood.’ In de hoop meer sporen van haar te vinden zocht ik contact met de Bannabikira Sisters, een inlandse congregatie, in de tijd van mijn tante door de Witte Zusters gestart. Konden zij ons helpen de voetstappen van François de Borgia in Oeganda te volgen?
3 oktober 2007, 20.10 uur: Na een allerhartelijkste ontvangst op het vliegveld van Entebbe rijden sister Cate en haar broer Peter ons naar Ulrike's Guesthouse, ergens halverwege Entebbe en Kampala. Daar hebben de leerlingen van de vakschool - nog door mijn tante gestart - een maaltijd voor ons bereid met veel koolhydraten: aardappelen, bananenbrij, rijst en taai rundvlees. Beetje overbodig na drie vliegtuigmaaltijden, maar hartelijk. Dan slapen, ieder in een eigen, kale missionariskamer met douche, bed, klamboe en tafeltje met geurende bloemen. Geen water uit de kraan, wel een jerrycan met lauwwarm water en licht dat zo gauw mogelijk uit moet vanwege de muskieten. Cate zal de nacht doorbrengen in het klooster van haar eigen congregatie in Kampala.
4 oktober 2007, 7.40: Stralende zon, overweldigende natuur, palmen, bananenbomen, felgekleurde bloemen in de bomen en goedverzorgde bloemperken. Een meisje veegt de galerij, lekker langzaam, voorovergebogen, rechte benen, rechte rug, kont in de lucht. Een oudere vrouw met prachtig bedrukte jurk aan, wijde mouwen en plooien, bewerkt met een hak de greppel opzij van de bananenrij. Pittoresk plaatje. Ik durf niet te vragen of ik het vast mag leggen. Overal geluiden van vogels. Alles lekker ontspannen. Telefonische verbinding met Nederland lukt nog niet.
Na een ontbijt van wederom bananen en een soort pannenkoekjes worden we opgehaald. Op naar Kisubi waar de Witte Zusters in 1920 hun belangrijkste vestiging hadden. Nu zitten er nog drie plus drie postulanten, een uit Polen en twee uit respectievelijk Oeganda en Kenia. We zien de ontvangstkamer waar onze tante na het ongeluk in 1938 opgebaard lag. De haakwerkjes van witte en oranje katoen getuigen van het soort huisvlijt dat in de jaren zestig en zeventig populair was. Aan de muur een portret van mère Mechtilde, oprichtster van de Bannabikira Sisters, tante van Aagje en onze moeder. We krijgen een verfrissing in een kale eetzaal. Een klein zwart jochie met druipneus gluurt om de hoek maar holt weg als we hem iets willen geven. Zijn moeder neemt de balpen dankbaar in ontvangst. Voel me meteen een koloniaal. Lunch in de huiskamer van de zusters. Vanonder het salontafeltje komt een excerpt te voorschijn van de jaarverslagen van de eerste missionarissen in Oeganda, van 1899 tot 1923. Alleen hiervoor al was de reis de moeite waard.
Op weg naar Kampala stoppen we op de plek waar sr. Marie François de Borgia omgekomen zou zijn: een lage doorgang in de weg over een modderige sloot. Geen bocht. Nu nogal druk, maar in 1938 zo goed als verlaten. Kan bijna niet anders of er moet iets heel stoms zijn gebeurd: chauffeur in slaap gevallen, verkeerd gestuurd, mankement aan de auto? Benieuwd of daar nog rapporten of verslagen van te vinden zijn.
5 oktober 2007: Even na negenen arriveren Cate en Gerard, onze chauffeur voor de ko- | |
| |
mende dagen. Een slanke, iets te magere man met bloeddoorlopen ogen, vriendelijk en kundig. Heeft een vriendin en twee kinderen plus eentje uit een eerder huwelijk of precies andersom: eentje van zijn vriendin en twee uit een eerdere relatie? Niet getrouwd in ieder geval. Dat zit Cate wel dwars, maar is kennelijk geen bedreiging voor zijn aanstelling. Spreekt goed Engels en weet veel van zijn land. Zijn uiterlijk wekt de indruk dat hij met hiv besmet is. Zal onze achterdocht zijn.
Wanneer we wegrijden bidt Cate het gebed van de reizigers. Gerard valt haar bij (tweede stem) als ze begint te zingen en een reeks heiligen aanroept onder wie Christoffel, patroon der reizigers. Bescherming verzekerd. We rijden langs het paleis van de kabaka (koning) dat ‘in restauro’ is en storten ons in de chaos van Kampala. Modderwegen met overal werkplaatsen en bedrijfjes, mensen te voet, op boda boda's en in allerlei auto's. Geen verkeerslichten of verkeersregels. Na een uur van zachtjes voorwaarts bereiken we de ambassadewijk en is er iets meer voortgang. Bij Hotel Sheraton, dat zwaarbewaakt wordt - onze zwarte chauffeur moet buiten de slagbomen wachten, Cate mag mee naar binnen, is wel zwart maar non - geven we een boodschap af. In een drukke winkelstraat wisselen we geld bij een achteraf gelegen kantoortje. Zeker drie mannen met geweren houden ons nauwlettend in de gaten. Dan langs allerlei uitvalswegen en markten met daarachter eindeloze slums die bij elke regenbui onder water lopen, naar het monument voor de katholieke martelaren van Oeganda. Dat van de protestanten een halve kilometer verderop laten we liggen. We worden rondgeleid door een jongeman die zijn lesje plichtmatig maar nauwelijks verstaanbaar afdraait. We hebben kennelijk niet genoeg gekocht in zijn winkeltje. Alleen een boek over de Holocaust van Oeganda. Hoe kun je de moord op tweeëntwintig christenen als holocaust betitelen? Die vraag blijkt ingegeven door westerse normen en levert geen antwoord op. In de kerk is een groep leerlingen onder leiding van hun juf aan het bidden. Om de beurt ‘mogen’ ze biechten, in de open ruimte, maar ver genoeg van de groep vandaan om niets te hoeven prijsgeven. Na afloop doen ze bij het altaar hun oefening van berouw. Precies zoals ik het me van vroeger herinner.
Drukke, geplaveide weg met veel gaten en rafelige randen. Gerard rijdt behoedzaam. Even voor Katende gaan we van de weg af een pad op van aangestampte rode aarde. Nog geen meter recht of vlak, maar als je het langzaam doet, gaat het wel. Het dorpje bestaat uit niet meer dan een paar zelfgebouwde huisjes, met iets van negotie voor, en slapen achter. Verder gebeurt alles op straat: koken, eten, spelen, ontmoeten, drinken, kaarten, wassen, drogen. De groente-en fruitstalletjes zien eruit als overal elders in derdewereldlanden. Alles glanzend opgewreven en zorgvuldig opgestapeld. De weg naar de vroegere missiepost - kerk, klooster, scholen die nu door de Bannabikira worden beheerd - leidt naar heggen, hekken, sportvelden, schoolgebouwen en kinderen in uniform.
Gerard moet inhouden voor een gat in de weg, maar nog voor we dat gerond hebben, vliegt er van achteren een vrachtwagen bij ons naar binnen. Een Fuso, zwaarbeladen met bouwmaterialen en ondeugdelijke remmen. De klap is hevig. Denk even dat we in het gat tot stilstand zijn gekomen, maar zie dan dat we ons opzij van de weg in
| |
| |
het moeras bevinden. Tante Aagje repeated! Met dat verschil dat onze auto op zijn wielen terecht is gekomen. Riet kreunt en is versuft, haar kaak staat raar scheef en ze bloedt. Toch weet ik bijna zeker dat ze niet doodgaat. Hoe weet je zoiets? Gerard kijkt om, ziet dat we min of meer in orde zijn en rent de auto uit, op zoek naar de auto die ons aanreed. Cate roept in paniek: ‘Are you allright, will you live?’ Dan klimt ook zij uit de auto.
Vreemde stilte, overal glas, gras, rietstengels en water. Ik probeer de deur aan mijn kant te openen. Dat lukt, maar mijn knie wil niet mee. Ik trek de deur weer dicht en zoek zakdoekjes om het bloeden van Riets kin te stelpen. Ondertussen probeer ik contact met haar te krijgen: slokje water... wat voel je... probeer je tong eens te bewegen. Als ik omkijk, zie ik op de plaats waar de koffers stonden vooral glas en nog meer rietstengels. Hoger op de weg een aanzwellende menigte nieuwsgierigen en agenten met geweren. Ik scharrel onze waardevolle spullen bij elkaar: camera, geld, paspoort, telefoon, de zojuist aangeschafte boeken en mijn geheel verbogen bril. Dit akkevietje zal de rest van de reis beïnvloeden, besef ik.
We moeten uit de auto komen. Ik roep door de ontbrekende achterkant dat we hulp nodig hebben, maar tot mijn verbazing klimt Riet er zelfstandig uit. Na eindeloos gedraai en gestuntel weet ik me op te trekken aan de met glas overdekte deur. Maar omdat mijn linkerknie elke medewerking weigert, kom ik niet verder. Gerard draagt me over de plas die zich achter de auto heeft gevormd. Anderen sjorren me omhoog het talud op. ‘Where is my sister?’ Ook van Cate ontbreekt elk spoor. Filmers, politieagenten en nieuwsgierigen maken ruimte en daar is ze. Ogenschijnlijk weinig aan de hand behalve dat ze nog steeds bloedt en steeds maar vraagt wat er gebeurd is. Ik herhaal wat ik weet, een keer, twee keer, drie keer, tien keer, maak zelfs foto's. Vindt ze geen goed idee.
Cate komt zeggen dat de politie ons naar het hospitaal in Nkozi zal brengen. Jan en alleman roepen: ‘I am so sorry for the accident,’ een weinig adequate, maar wel aardige reactie die we nog honderden keren zullen moeten aanhoren. Riet zit op de plaats naast de chauffeur en maakt ruimte voor mij door haar rechterbeen aan de andere kant van de versnellingspook te zetten. De jonge politieagent die ons mag vervoeren is zo enthousiast over de hem toevertrouwde taak dat hij niet eens in de gaten heeft hoe gevaarlijk dat is. Karren maar. Tot hij vijfhonderd meter verderop een noodstop moet maken. Toch wat onhandig manoeuvreren tussen de benen van een nauwelijks reagerende muzungu. Haar rechterbeen moet maar op mijn gewonde linkerknie.
De agent rijdt als een gek maar verzekert ons dat het veilig is. We zitten immers in een politieauto. Van die opmerking komt Riet helemaal bij. Waar gaan we heen? Wat is er gebeurd? Bent u van de politie? Voor het geval er iets is met haar nek - ze herinnert zich het ongeluk waarbij onze moeder haar nek brak - houdt ze haar kin vast met een doorbloed zakdoekje. ‘Ik zal in ieder geval een brace nodig hebben,’ zegt ze. Die alerte reactie stelt me enigszins gerust. Mijn linkerbeen en schouder doen gemeen pijn. De politieman neemt een shortcut, een zandpad met nog meer hobbels en kuilen en veel vrolijk zwaaiende schoolkinderen op weg naar huis. Zijn collega in de laadbak meldt dat we eraan komen. Eenmaal in Nkozi, een paar huisjes en een rotonde gemarkeerd met witgeverfde stoeptegels die
| |
| |
schuin omhoog staan, komen we bij een typisch missiecomplex. Een verzameling stenen gebouwen met bomen. Het grote hek gaat uiterst traag open. Ik dacht dat onze komst was aangekondigd. Bij de eerstehulppost, ook vooraf gewaarschuwd, moeten we opnieuw wachten. Op wie of wat eigenlijk? De dokter? De zusters? De brancard? De rolstoel? De nonnen van het bijbehorende klooster waar we op bezoek zouden gaan? Na een kwartier of zo komt er een rolstoel en word ik eruit geholpen. Hoe Riet binnenkomt ontgaat me maar we belanden in dezelfde ruimte, samen met een stroom agenten, witjassen, nonnen en andere nieuwsgierigen. ‘I am so sorry for the accident.’ Klein kamertje met oude brancard en versleten behandelstoel, een paar planken met pleisters en plastic handschoenen, betonnen vloer, alles even primitief en donker. Bloeddruk opnemen. Die van Riet is te laag, die van mij te hoog. Niemand die daar conclusies uit trekt. Riet moet gehecht worden. Of haar nek oké is? De dokter kijkt er niet eens naar. Voor mij wordt een radioloog opgetrommeld en omdat ik over mijn schouder blijf klagen, werpt de dokter ook daar een blik op. Niks aan de hand. Einde controles. Intussen vertellen we waarom we naar Oeganda kwamen, wat we in Nkozi kwamen doen, wat er gebeurd is. Niet echt samenhangend, vrees ik. Riet vraagt om een tetanusinjectie, maar de naalden die ze meebracht, liggen nog in de auto of ergens in het moeras. Men rijdt mij in een rolstoel naar de röntgen even verderop. De rolstoel blijkt te breed voor de halve deuropening. Voor het openen van de andere helft moet iemand gehaald worden. De radioloog neemt twee foto's van mijn knie. De positionering doet ongemeen zeer. Ik wil ook een x-ray van mijn schouder. Een zuster die ik niet kan verstaan helpt me mijn blouse uit te trekken. Lukt met enige moeite. Dan staan er ineens twee priesters die de auto in het moeras hebben zien liggen en zich niet kunnen voorstellen dat daar iemand levend uit is
gekomen: een blanke Canadees en een zwarte Oegandees. Lief en meelevend: ‘The Lord has saved you, Praise the Lord.’ De foto's worden in de zon gedroogd: efficiënt en goedkoop. Niets aan de hand. Dag mevrouw. Geen advies, geen theorie, behandelwijze of pijnstillers. Riet is intussen gehecht en weer helemaal helder. Ze begint zich zorgen te maken over mij. Een slokje water zou er wel in gaan. Sinds het ongeluk zijn zeker twee, drie uur verstreken, maar voor water dienen we verplaatst te worden naar de kliniek. Daarin voorziet de ehbo niet. De rekeningen zullen ons nagebracht worden. In totaal 25.500 us (ongeveer twaalf en een halve euro). Intussen is ook Cate gearriveerd, die heeft een gemene zwelling onder haar linkerarm maar lijkt verder in orde.
We wachten twee uur in bange onzekerheid op Gerard. Cate ziet zichzelf aldoor door de lucht vliegen en dankt God dat de elektriciteitspaal niet op de auto is gevallen. Het duurt lang en ik word moe, Riet steeds helderder.
Tegen tien uur 's avonds komt een stevige four-wheeler voorrijden van iemand die in Solar-apparatuur handelt. Ook hier vooruitgang. Gerard moet nog even gehecht worden en dan vertrekken we. Ik voorin. Cate, Riet en Gerard met zijn drieën achterin. Bij het klooster halen we onze koffers op die behoorlijk gebrast blijken. Ik moet naar de wc en strompel, zwaar leunend op een van de zwarte zusters, over trapjes en gangen naar een toilet. Niet meer dan een
| |
| |
gat in de grond. Hoe kunnen die zusters met hun lange rokken hier enige hygiëne betrachten? Ik kan niet op mijn been staan, laat staan op mijn hurken zakken. Een oude non licht me bij met een zaklantaarn, de elektriciteit is uitgevallen. Benen, schoenen, broek - alles onder de urine. Nou ja. Terug naar de auto en na weer een nieuwe ronde reisgebeden en gezangen door de inktzwarte duisternis huiswaarts. In de dorpen zitten de mensen bij een kaars of een vuurtje. Veel vrachtauto's, veel kuilen in de weg. Om kwart over elf zijn we bij Villa Maria en even later bij ons verblijf in Bwanda. Tien nonnen, in het blauw van de Bannabikira, staan ons op te wachten. Huilend, klappend, biddend, zingend. ‘We are so sorry for the accident.’ Sister Yvonne draagt me zo ongeveer naar binnen door haar rechterbeen als een stut naast mijn linker te houden. Helpt enorm! We krijgen nog een complete maaltijd geserveerd en zijn dan eindelijk alleen. Te moe om te douchen, te moe om te beseffen wat er gebeurd is. Morgen zullen we naar Nederland bellen en bedenken hoe verder. De nacht is lang, pijnlijk en donker maar ik raak niet in paniek. Waren we toch bijna dood geweest, maar anders dan in 1938 kunnen wij navertellen wat er gebeurde.
Hoewel ernstig gehandicapt - terug in Holland bleek het scheenbeen vlak onder de knie toch gebroken - leidde ik twee weken het leven van een kloosterlinge (contemplatie en arbeid) zoals Aagje dat geleid moet hebben. Ik vertoefde in dezelfde gebouwen, ademde dezelfde lucht in en verkeerde met de religieuzen die zijzelf had onderwezen. Naspeuringen in de archieven, gesprekken met zusters die zich haar nog herinnerden en bezoeken aan gebouwen waar zij woonde en werkte, leerden me hoe de situatie tussen 1920 en 1940 geweest moet zijn, maar ook wat er van het werk van die eerste vrouwelijke missionarissen terecht is gekomen. Anders dan ik had verwacht, ontmoetten we vooral dankbaarheid voor de ontwikkeling die de missionarissen brachten. Het geloof (33 procent katholiek, 33 procent protestant, 12 procent moslim) speelt nog altijd een grote rol in Oeganda. Musea, monumenten en paleizen vertelden over de invloed van tribes (zestien), clans (tweeënvijftig) en families, terwijl de confrontatie met dorpsgemeenschappen de vraag opriep waarom Europa en het Westen zoveel welvarender zijn dan Afrika. Over de akelige herinneringen aan de tijd van Idi Amin en Obote of de gevechten met het Leger des Heer in het noorden van Oeganda doet men liever het zwijgen toe. En als er wel verhalen boven kwamen drijven, waren die zo gruwelijk dat je je begon te schamen voor de betrekkelijke rimpelloosheid van het eigen bestaan.
Het kan bijna niet anders of de opgedane indrukken, mede mogelijk gemaakt door een reisbeurs van het Fonds voor de Letteren, zullen hun plaats vinden in Naar de negers juicht heel mijn hart... Of Aagjes levensverhaal, gebaseerd op brieven en gekruid met onderzoeksmateriaal en een vleugje verbeelding een biografie genoemd mag worden, vie romancée of literaire nonfictie, laat ik graag aan anderen over.
|
|