| |
| |
| |
Een alliantie van pen en zwaard
Franse politici en het genre van de politieke biografie
Niek Pas
In Frankrijk vormen de pen en het zwaard al eeuwenlang een prima stel. Is de Franse politicus die de pet van politiek biograaf opzet de zoveelste verschijningsvorm van de beroemde exception française? Nergens schijnt dit genre zo wijdverbreid als onder Franse politici. ‘It's truly a French specialty’ aldus filosoof Bernard-Henri Lévy in een artikel voor The New York Times van 22 juli 2007.
Over politieke biografieën geschreven door Franse politici, is weinig bekend. Een glimp vangen we op in Marc Chavannes' Frankrijk achter de schermen. De stille revolutie van een trotse natie (2000): ‘De geschiedenis voedt van oudsher Frankrijks nationale zielenleven. Een historische verwijzing is gewaardeerd wisselgeld in een geciviliseerde discussie. De meeste politici met ambities voor hoge functies hebben lijvige biografieën geschreven van vroegere helden, waarin zij eigenschappen onderstrepen die hun eigen aanspraak op grootheid onopvallend steunen. [...] Het zijn belezen boeken waar historici zelden wijzer van worden. Zij dienen een politiek doel.’ De voormalig correspondent in Frankrijk voor nrc Handelsblad wijst hier op twee interessante aspecten. In de eerste plaats tonen politici met deze werken dat ze over een brede culturele horizon beschikken. Het etaleren van intellectuele bagage, waarbinnen historische kennis een aparte plaats inneemt, is voor een Franse politicus belangrijk. Sommige politici worden zo gegrepen door hun personage dat ze er tientallen jaren aan besteden. Michel Poniatowski spant wat dit betreft de kroon: de oud-minister van Binnenlandse Zaken publiceerde een handvol biografieën over de aartsvader van het politieke opportunisme, de diplomaat Charles-Maurice de Talleyrand (1754-1838).
Daarnaast versterken deze politici hun politiek-culturele identiteit door zich een politiek idool uit het verleden eigen te maken (om niet te zeggen: toe te eigenen). In een gepolitiseerde maatschappij als de Franse is het voor een politicus van belang te wijzen op de culturele en ideologische tradities
| |
| |
van zijn eigen politieke familie. Zo is Montesquieu: le moderne (1999) van Alain Juppé een dialoog tussen de in de Gironde geboren achttiende-eeuwse filosoof en hemzelf. De huidige burgemeester van Bordeaux geeft hiermee een signaal af naar zijn achterban. Bovendien is het een reflectie op de relatie tussen wetgeving en politiek - de titel van de biografie luidt niet voor niets ‘de moderne’. Montesquieu keerde zich tegen despotisme en pleitte voor religieuze tolerantie. Juppé onderstreept deze traditie van een liberale rechtsopvatting. Andere auteurs hebben erop gewezen dat dergelijke biografieën ook dienen als ‘platform voor media-aandacht’. Radiojournaliste Clarisse Vernhes in 2002: ‘Het boek is de oerbron van ideeën en dus vestigt een politicus die publiceert op deze manier zijn imago.’ Philippe-Jean Catinchi in Le Monde van 24 mei 1997 ziet niet in wat deze publicaties aan het genre van de politieke biografie bijdragen: ‘De ontvangst in de pers van deze titels is zowel flitsend als uitvoerig en draagt veel bij aan hun [Franse politici - N.P.] bekendheid. De vraag is hoe lang dit doorgaat, want hun bijdrage aan het biografische genre is gering. Deze werken dragen niet zozeer bij aan een intellectuele traditie, maar bevestigen vooral het imago van de auteur.’
De filosoof Bernard-Henri Lévy neemt in zijn artikel voor de The New York Times dit genre serieuzer: ‘Ik ken geen enkele Franse politicus van belang die nooit heeft overwogen een boek te schrijven en te publiceren met ideologische en vaak ook literaire ambities, als een belangrijke rite de passage in zijn of haar carrière.’ Dit duidt op een ritueel dat een verandering in status van een individu markeert, in dit geval politieke status.
De literaire ambities van Franse politici lokt een groot aantal vragen uit. Welke politici zetten zich aan het schrijven van een boek? En sinds wanneer schrijven politici? Wie biograferen ze? In hoeverre stellen deze biografieën in wetenschappelijk opzicht iets voor? Schrijven politici zelf en/of krijgen ze hulp van ghostwriters en documentalisten? Hoe worden deze boeken ontvangen? Zoeken politici inspiratie voor het leiderschap dat ze ambiëren?
Het is niet eenvoudig om op dergelijke vragen een antwoord te formuleren. Er is geen overzicht voorhanden van biografieën die door Franse politici zijn geschreven. Een zoekactie op internet langs de catalogus van de Bibliothèque Nationale de France en het archief van Le Monde, leverde een voorlopige lijst op. Een tweede probleem betreft de definitie: wanneer is er sprake van een politieke biografie? Behoort de levensbeschrijving van Verlichtingsintellectueel en -politicus Condorcet door Elisabeth en Robert Badinter tot dit genre? Is het boek van Edgar Faure over Turgot een biografie of een essay? Kan de studie van De Gaulles militaire geschriften door Pierre Messmer als een politieke biografie worden beschouwd? Een bijkomend probleem is dat niet alle biografen op het moment van publicatie daadwerkelijk politieke functies vervulden. Jean-Noël Jeanneney publiceerde zijn proefschrift François de Wendel en République: l'argent et le pouvoir (1914-1940) in 1976 en maakte aanvankelijk carrière als historicus; zijn eerste politieke functie volgde in 1991.
Kortom, er zitten nogal wat haken en ogen aan definities en afbakeningen. Aangezien het hier om een verkennend artikel gaat zijn de selectiecriteria soepel gehanteerd: de auteur dient in zijn of haar leven een offi- | |
| |
ciële politieke functie te hebben vervuld, ongeacht op welk niveau. De biografie moet het leven van een exemplarische politicus of een intellectuele persoonlijkheid beschrijven die een maatschappelijke rol heeft vervuld of zich heeft geëngageerd.
| |
Fundamentele bezigheid
Het verschijnsel van de schrijvende Franse politicus gaat minstens terug tot het project van de Encyclopédie in de achttiende eeuw en de Franse revolutie van 1789.
Tal van schrijvers hoopten op een politieke functie en sommigen slaagden in hun ambitie. François René de Chateaubriand droomde van een politieke carrière en Henri Beyle (Stendhal) zag de zijne aan zijn neus voorbijgaan omdat Napoleon de slag bij Waterloo verloor. Daarentegen werd avonturier en schrijver André Malraux onder president De Gaulle minister van Cultuur (1959-1969), simpelweg omdat, zo wordt beweerd, hij een van De Gaulles favoriete schrijvers was.
De Gaulle is een van de bekendste schrijvende politici die Frankrijk heeft voortgebracht. Zijn Mémoires de Guerre verschenen in de jaren vijftig. De boeken waren zowel een politieke als literaire gebeurtenis van belang. Ze zijn later opgenomen in de Pléiade-reeks, het literaire pantheon van Frankrijk. Een andere archetypische schrijvende politicus is Napoleon, die zijn herinneringen in ballingschap op St. Helena schreef.
Naast het schrijven van dergelijke autobiografische werken bestaat er een poëtische traditie. Tijdens zijn gevangenschap in Engeland doodde Charles d'Orléans (1394-1465) de tijd met het schrijven van hoofse gedichten. Ze worden nog altijd gelezen. Ook de Anthologie de la poésie française (1974) van wijlen president Pompidou is enkele malen herdrukt.
Vaker uiten politici zich in proza. Zoals François Léotard, voormalig minister van Cultuur en Defensie. Hij stapte in 2001 uit de politiek. Daarna schreef hij een boek over zijn overleden broer (À mon frère qui n'est pas mort, 2003) en diverse romans. Zijn laatste pennenvrucht, Le Silence, verscheen in 2006 en kreeg onder meer aandacht in de boekenbijlage van Le Monde. ‘Schrijven is voor mij een fundamentele bezigheid. Het maakt deel uit van mijn dagelijkse leven. Het wonder van Matignon [de ambtswoning van de Franse premier - N.P.] heet overleven. Schrijven heeft mij daarbij geholpen,’ zo drukte voormalig premier De Villepin zich uit in een interview met Le Monde, vlak voor het einde van zijn ambtstermijn.
Vanaf de jaren negentig van de twintigste eeuw schrijven Franse politici en masse ook non-fictie, vooral biografiëen van illustere voorgangers. Van oudsher was het genre van de politieke biografie in Frankrijk voorbehouden aan literatoren en historici. In de loop van de twintigste eeuw kwam hier de klad in. Kwantitatieve en structuralistische geschiedschrijving (de Annales-school) overheerste. Franse historici maakten school met hun aandacht voor de longue durée in de geschiedenis en de sociaal-economische onderbouw van de maatschappij. Cultuur en politiek werden naar het tweede plan verwezen. Pas in het laatste kwart van de twintigste eeuw kwam er weer meer aandacht voor evenementiële geschiedenis en het biografische genre. Hiervan getuigen titels als Le dimanche de Bouvines (Georges Duby, 1973), Saint Louis (Jacques le Goff, 1996) en de driedelige serie van
| |
| |
Emmanuel Le Roy Ladurie over de familie Platter (1996-2006). Parallel aan deze ontwikkeling doken Franse politici op dit genre. Rond 1990 knoopten ze aan bij een traditie waarvoor Edgar Faure in 1961 (met een levensbeschrijving van Turgot) de bakens had uitgezet. Een ander, contemporain, model vormde het boek over Napoleon iii door Philippe Séguin (1990).
| |
Masculien
Schrijvende politici zijn van alle rangen en standen. Er is geen onderscheid aan te brengen in politieke richtingen als socialisten, liberalen of radicalen. Ministers en staatssecretarissen, burgemeesters en afgevaardigden, allen hebben ze zich op de politieke biografie gestort. Verschillende van de politici die zich tot het biografische genre hebben bekend, zijn afgestudeerd in Letteren of Geschiedenis. Opmerkelijk is dat geen van de vijf eerste presidenten van de Vijfde Republiek (Charles de Gaulle, Georges Pompidou, Valérie Giscard d'Estaing, François Mitterrand en Jacques Chirac) een politieke biografie heeft geschreven. Voor zover ze hebben geschreven gaan hun boeken over het exemplarische Frankrijk; niet over exemplarische Fransen. De uitzondering vormt de zesde president, Nicolas Sarkozy. Deze moderne mediapoliticus heeft zich, toen hij nog minister was, aan het biografische genre gewaagd.
Opvallend is verder dat vrouwelijke politici het genre nauwelijks hebben omarmd. Een uitzondering is Alice Saunier-Seïté. Saunier was lid van de Parti Radical (later opgegaan in centrumpartij udf (Union Démocratique Fédérale)) en maakte eerst carrière als hoogleraar geografie en universitair bestuurder. Ze vervolgde haar loopbaan als staatssecretaris en minister in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Ze heeft een aantal biografieën op haar naam staan, waaronder één over de zestiende-eeuwse kardinaal François de Tournon - die ook wel is beschouwd als de Richelieu van koning François i. Een andere biografie van haar hand gaat over graaf Boissy d'Anglas (1765-1826), een intellectueel en politicus, die zich tegen het absolutisme keerde en voor de rechten van protestanten streed.
Niet alleen schrijven vrouwelijke politici nauwelijks biografieën, maar ook kiezen politici zelden vrouwen als onderwerp van een levensbeschrijving. De verwijzing van voormalig premier Edouard Balladur naar Jeanne d'Arc (Jeanne d'Arc et la France ou le mythe du sauveur, 2003) uitgezonderd, hebben politici exemplarische vrouwen als Catharine de Médicis, Marie Antoinette of, recenter, Simone Veil, genegeerd.
Wie worden dan wel gebiografeerd door de heren politici? Hun smaak is overwegend klassiek: koningen, keizers en sterke republikeinse mannen genieten hun voorkeur. Zoals de Valois-monarch François i en de Bourbon-koningen Henri iv, Lodewijk xviii of burgerkoning Louis-Philippe; de twee keizers, Napoleon Bonaparte en Napoleon iii; republikeinse politici zoals Clemenceau en De Gaulle; daarnaast geëngageerde intellectuelen: Condorcet, Montaigne en Montesquieu; of ministers als Turgot, Talleyrand en Mandel. Sporadisch is er ook aandacht voor beroemde buitenlanders zoals Mandela, Bakoenin, Marx en Lorenzo i de Medici (‘il Magnifico’). Af en toe komt een wetenschapper aan bod, zoals Galileï.
| |
| |
| |
Model
Als er zoiets als een oerversie van de contemporaine Franse politieke biografie bestaat, dan is het La Disgrâce de Turgot (1961). Deze levensbeschrijving is van de hand van Edgar Faure, een vooraanstaand politicus die carrière maakte in de Vierde Republiek (1946-1958). Faure bekleedde diverse ministersposten en het premierschap. In 1958, met de implosie van de Vierde Republiek en de machtsgreep van Charles de Gaulle, belandde Faure op de reservebank. Voor een vijftigjarige politicus moeilijk te verkroppen, temeer daar hij aanvankelijk werd genegeerd door de Gaulle. Faure werd geassocieerd met de door De Gaulle verafschuwde parlementaire republiek. Pas in 1966 kwam Faure weer voor een ministerspost in aanmerking. In de tussenliggende jaren, een klassieke ‘traversée du désert’, nam hij de pen ter hand.
Zijn belangstelling voor Turgot vloeide voort uit het feit dat de beroemde achttiende-eeuwse econoom en minister van Lodewijk xvi ook vroegtijdig voor zijn diensten werd bedankt. Turgot was pleitbezorger van economische liberalisering avant la lettre. Maar met zijn voorstellen om onder meer de privileges van de adel in te perken en de staatsfinanciën te saneren, ondermijnde hij binnen de kortste keren zijn positie en in 1776 werd hij ontslagen. Dit onrecht projecteerde Faure op zichzelf. Het verleidde hem onder meer tot de uitspraak: ‘Twee mannen hadden de Franse Revolutie kunnen verhinderen. Turgot, maar die was reeds gestorven, en ik. Maar ik was nog niet geboren.’ Daarnaast komen in zijn studie brandende politieke kwesties uit de jaren vijftig aan de orde, zoals de dekolonisatie: ‘Hoe kunnen wij het onbegrip van tijdgenoten van Lodewijk xvi voor Turgots waarschuwingen voor de problemen van zijn tijd [...] veroordelen, als we zelf niet makkelijk begrijpen wat hij [Turgot - N.P.], tweehonderd jaar geleden schreef over een probleem van onze tijd (de onafhankelijkheid van de kolonies)?’
De biograaf van Faure, Raymond Krakovitch, benadrukte dat Faure met zijn werk ook een vorm van politiek bedreef. Hij verwoordde dit in Edgar Faure. Le virtuose de la politique: ‘Dit belangrijke werk heeft de auteur niet van de politiek verwijderd; we veroorloven ons op te merken dat een beetje geschiedenis van de politiek afleidt, maar dat veel geschiedenis er ook naar terugvoert.’
In de loop van de jaren tachtig en negentig kreeg Faure navolging. Politici stortten zich vooral op nationale iconen. Het is uitzonderlijk dat een buitenlandse politicus wordt gebiografeerd, en al helemaal indien deze nog in leven is. De socialist Jack Lang schreef in 2005 een biografie van Nelson Mandela. Maar de meeste levensbeschrijvingen gaan gewoon over helden van Franse bodem. Er zijn vier categorieën te onderscheiden: biografieën over koningen, keizers en republikeinse voormannen en ten slotte levensbeschrijvingen van beroemde Fransen wier machtsbasis buiten Parijs lag.
| |
Koningen
Een aantal Franse koningen kunnen in de Vijfde Republiek op warme belangstelling van zowel linkse als rechtse politici rekenen. In 1997 publiceerde Jack Lang een biografie van de zestiende-eeuwse koning François i. Waarom deze koning? Lang was destijds burgemeester van Blois. Het be- | |
| |
roemde kasteel in deze Loirestad is door François i aan het begin van de zestiende eeuw verfraaid met onder meer een kunstig opengewerkte wenteltrap. Hiermee introduceerde hij de Italiaanse Renaissance in Frankrijk. Door juist deze cultuurkoning te biograferen kon Lang zijn kennis van een belangrijke periode in de westerse kunst etaleren. Tegelijkertijd legitimeerde hij handig zijn eigen beleid als voormalig minister van Cultuur - ook al was hij geen minister meer. Met zijn keuzes voor François i en Mandela toont Lang dat hij graag zijn eigen imago koestert van populaire vernieuwer, in de cultuur en in de politiek.
Een andere soeverein, Henri iv (1572-1610), is tegenwoordig een van de populairste koningen uit de Franse geschiedenis. De vert galant, zoals zijn bijnaam luidt, wordt als een van de vaders des vaderlands beschouwd en is de enige vorst die ook door de revolutionairen van 1789 werd geaccepteerd. Henri iv was een Hugenoot die zich omwille van de Franse zaak tot het katholicisme bekeerde (‘Parijs is een mis waard’). Hij is vooral bekend van het Edict van Nantes (1598). Deze bepaling stelde Franse protestanten in staat in een aantal steden hun geloof te belijden. Het helpt natuurlijk dat Henri's leven doortrokken was van dramatiek: hij overleefde de Bartholomeusnacht (de slachting onder protestanten in 1572) maar werd uiteindelijk vermoord door een fanatieke eenling, Ravaillac. Deze exemplarische koning is in 1994 door centrumpoliticus François Bayrou gebiografeerd.
Meer dan in het geval van Lang heeft Bayrou's gebiografeerde actuele politieke waarde. Hij heeft zich het devies van de koning eigengemaakt: ‘lo que a de ser no puede faltar’ wat, vrij vertaald, betekent ‘wat gebeuren moet, gebeurt ook’. Voordat hij de politiek instapte studeerde boerenzoon Bayrou klassieke talen. Van 1993-1997 was hij minister van Onderwijs en in 1998 nam hij het voorzitterschap van de centrumpartij udf op zich.
Bayrou baarde tijdens de presidentsverkiezingen van 2007 opzien door in de eerste ronde met ruim 18 procent als derde kandidaat te eindigen en vervolgens een nieuwe centrumformatie te starten. Hij presenteert zich als de enige echte vernieuwer van de Franse politiek. Zoals Henri iv in zijn tijd de gevestigde politiek-religieuze orde doorbrak, zo ziet Bayrou zichzelf als degene die een einde maakt aan de door veel Fransen als verlammend ervaren dominantie van links en rechts.
Zowel François i als Henri iv zijn monarchen die als zodanig door de Republiek worden uitgesloten. Toch behoren zij, met Lodewijk ix (1214-1270), tot de populairste figuren uit de Franse geschiedenis, omdat ze symbool staan voor culturele en religieuze tolerantie.
| |
Keizers
Naast de koningen vinden we de combinatie van heldenverering en reflectie op leiderschap terug rond de twee keizers die Frankrijk heeft gekend: Napoleon i en Napoleon iii. Hier laten de centrumpolitici en socialisten verstek gaan. De bewonderaars van de Bonapartes treffen we alleen aan bij centrumrechts, de ump (Union pour un Mouvement Populaire) en diens voorganger rpr (Rassemblement pour la République).
De grote Bonaparte is het idool van politicus Dominique de Villepin, gedurende 2005-2007 premier onder president Jac- | |
| |
ques Chirac. De Villepin ging bij de Jezuieten naar school, studeerde Letteren en stroomde vervolgens via de elitekweekvijver van de École Nationale d'Administration (ena) door naar politieke functies. Van 1995 tot 2002 was hij secretaris van het Élysée en maakte hij naam als degene die de lastige klusjes voor Chirac opknapte. De beloning volgde in 2002 met ministerschappen van Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken en, uiteindelijk, het premierschap.
In zijn eerste Napoleon-biografie, Les Cent-Jours ou l'esprit de sacrifice, maakte de Villepin duidelijk wat hem voor ogen stond: ‘Waarom verzwijgen dat deze speurtocht is geïnspireerd door het wezen van de macht? De geschiedenis herhaalt zich niet, maar herinnert zich wel. De meesten van ons zijn hovelingen die zich verdringen in de gangen van de macht. Slechts enkele personen onderscheiden zich. Zij doen de politiek eer aan en doen ons geloven in Frankrijk.’
Op geëxalteerde wijze beschrijft De Villepin de ondergang van Napoleon. Hoezeer de Villepin zich identificeert met zijn held blijkt uit de beroemde zin die de keizer tegen zijn generale staf zou hebben uitgesproken aan de vooravond van de slag bij Austerlitz: ‘Politiek is in laatste instantie een moderne tragedie.’ Zijn lyrische geschiedenis van de laatste honderd dagen van Napoleon is volgens hem ook een ‘wondermiddel tegen politieke desillusies’. De Villepin had een vooruitziende blik, want het laatste jaar van zijn premierschap verliep rampzalig. Verschillende affaires maakten in 2006 dat De Villepin zijn presidentiële ambities kon vergeten. Zijn partijgenoot en aartsrivaal Nicolas Sarkozy streek vervolgens neer op het pluche van het Élysée. De voormalige premier schreef onlangs een tweede biografie van Napoleon. Le soleil noir de la puissance gaat over diens opkomst en roem in de jaren 1796-1807. Ironisch is het gegeven dat president Sarkozy door de linkse en libertaire pers wordt afgeschilderd als een nieuwe Napoleon. Het satirische weekblad Le Canard Enchaîné drukte op 11 juli 2007 een cartoon af van De Villepin, werkend aan zijn nieuwe biografie, met ‘Sarkoléon’ of ‘Sarkonaparte’ als kwelduivel in zijn gedachten. Het bijschrift luidde dat De Villepin beter andere Franse helden uit de geschiedenis had kunnen kiezen, zoals de Galliër Vercingétorix of de joodse kapitein Alfred Dreyfus.
De Villepin voltooit zijn volgende boek over Napoléon. ‘Had ik maar voor Vercingétorix gekozen... of voor Dreyfus!’ Cartoon van cabu in Le Canard Enchaîné.
De Villepin is overigens niet de eerste centrumrechtse politicus die zich aan Napoleon waagt. In 1990 publiceerde ump-politicus Philippe Séguin Louis Napoléon le Grand. In zijn voorwoord steekt Séguin zijn bewondering niet onder stoelen of
| |
| |
banken: ‘De auteur verhult zijn gevoelens niet. Hij kan zijn voorliefde goed verklaren. Hij heeft getracht de wilskracht van zijn onderwerp te begrijpen, dat wat hem bewoog. En hij gelooft in zijn oprechtheid. Hij is van mening dat deze persoon een slechte pers heeft gehad. Deze persoon wilde eerlijk, oprecht en moedig Frankrijk dienen, bereidde zich daarop voor en heeft zijn taak volbracht met persoonlijke kracht en moraal. Dit dwingt respect en bewondering af.’
Na zijn Napoleon iii-excursie maakte Séguin, die een opleiding in Letteren en Geschiedenis had gevolgd, een mooie politieke carrière. Van 1993 tot 1997 was hij voorzitter van de Assemblée Nationale en vervolgens twee jaar voorzitter van de neogaullistische rpr (voorganger van de ump). Zijn passie voor Napoleon iii bleek al uit de titel van zijn biografie: Séguin noemde hem ‘le Grand’, terwijl Napoleon iii de geschiedenis is ingegaan als een minder geslaagde kopie van zijn oom. De schrijver Victor Hugo, fel tegenstander van de keizer, noemde hem smalend ‘le petit Napoléon’.
Evenals bij De Villepin gaat het bij Séguin niet om verdieping van historische kennis maar om zijn eigen plaats in de politiek, aldus Thomas Ferenczi in een artikel voor Le Monde van 2 november 1990: ‘Iedereen weet dat Philippe Séguin geen professioneel historicus is: als hij ervoor kiest de postuum in discrediet gebrachte Napoleon iii te rehabiliteren, is dat niet alleen om een fout in de geschiedenis te repareren. Hij definieert hiermee ook zijn eigen politieke engagement en refereert aan een lijn die loopt van de tweede Bonaparte tot Charles de Gaulle.’
Séguin trekt in zijn biografie parallellen tussen Louis Napoléon en Charles de Gaulle. Illustratief is de passage waarin Séguin ideologische en economische overeenkomsten signaleert en stilstaat bij de rol van de Franse staat: ‘Een eeuw na dato treft men eenzelfde kritiek aan op de industriële samenleving, het liberale kapitalisme en het socialisme; eenzelfde mystiek inzake de economische rol van de staat die steun voor vrijhandel niet uitsluit; eenzelfde nadruk op sociale vooruitgang en eenzelfde wil om aan de confrontatie tussen werkgevers en werknemers een eind te maken.’
Oom en neef Napoleon waren niet alleen staatsmannen maar ook, zij het met wisselend succes, veldheren. Incidenteel staan militairen ook in de belangstelling van hedendaagse Franse politici. In 1998 publiceerde Hervé de Charette, destijds minister van Buitenlandse Zaken, een biografie van Lyauty. Deze militair van adellijke komaf, verlicht conservatief en Dreyfusard, had carrière gemaakt in de Afrikaanse koloniën. Het leverde hem de bijnaam Lyauty l'Africain op. Voor De Charette, zelf nazaat van de Chevalier de Charette de La Contrie die een rol speelde bij de contrarevolutie in de Vendée in 1793, een inspirerende persoonlijkheid. Lyauty is voor De Charette een exemplarische figuur in de geschiedenis van de Frans-Arabische betrekkingen. Daarnaast heeft deze generaal voor de minister ook een zekere actualiteitswaarde: Frankrijk beschouwt Afrika nog altijd als zijn achtertuin.
| |
Republikeinse politici
Belangstelling voor de Bonapartes en militairen is er vooral op de politieke rechterflank. Republikeinse politici worden echter door diverse stromingen geclaimd. Eén po- | |
| |
liticus is door zowel links als rechts gebiografeerd: Georges Mandel. In 1991 publiceerde de socialist Jean-Noël Jeanneney, Georges Mandel. L'homme qu'on attendait. Drie jaar later kwam de centrumrechtse Nicolas Sarkozy met Georges Mandel, le moine de la politique. Waarom hebben beiden Mandel omarmd?
Georges Mandel (1885-1944) begon zijn politieke carrière als medewerker van Georges Clemenceau, de ‘tijger’ die Frankrijk door de Eerste Wereldoorlog sleepte. Als minister in de jaren dertig viel Mandel op door zijn doortastendheid en autoriteit. Hij keerde zich tegen de akkoorden van München en pleitte voor een sterk Frankrijk. Deze joodse politicus wordt beschouwd als degene die het lot van Frankrijk had kunnen doen keren mits hij - en niet Pétain - in juni 1940 tot premier was benoemd. Mandel moest van een wapenstilstand, die door Pétain werd voorgesteld, niets hebben. Hij stelde zelf voor de strijd tegen de Duitsers vanuit Frans Noord-Afrika voort te zetten. Mandel werd echter door het regime van Vichy geïnterneerd en in 1944 door de paramilitaire Milice vermoord. Hij wordt beschouwd als een veelbelovend politicus die zijn rug recht hield in dramatische historische omstandigheden. Kortom, een modelrepublikein.
Jeanneney onderstreept vooral deze voorbeeldfunctie van Mandel voor de Franse politiek. Sarkozy gaat in zijn biografie verder en zet Mandel in voor zijn persoonlijke machtsaspiraties. Toen Georges Mandel, le moine de la politique in 1994 verscheen was Sarkozy minister in het kabinet-Édouard Balladur. De jonge politicus, van joods-Hongaarse komaf, werd beschouwd als een talent. Op zijn achtentwintigste werd Sarkozy burgemeester van de chique Parijse voorstad Neuilly. Zelf beschouwde hij zich als een buitenbeentje en selfmade man. Hij had op eigen kracht carrière gemaakt en was niet afkomstig uit de kweekvijver van de Franse elite, de ena. Sarkozy was een van de favorieten van Jacques Chirac, voorzitter van de rpr, burgemeester van Parijs en beoogd presidentskandidaat.
Met zijn biografie wilde Sarkozy in de eerste plaats zijn geloofsbrieven aan de Republiek (der Letteren) afgeven. Daarnaast had Sarkozy met Mandel ‘oprecht’ zijn eigen ‘machtswens’ gemanifesteerd. Anders dan Jeanneney identificeert Sarkozy zich met Mandel als de outsider, de joodse politicus, de republikein die achteraf gelijk heeft gekregen.
| |
Regionale verbondenheid
Niet alleen koningen, keizers en republikeinen spelen in de Franse politieke cultuur een grote rol. Hetzelfde geldt voor het spanningsveld tussen centralisme en regionalisme. Voor Franse politici is binding met de achterban, stad of regio die zij vertegenwoordigen, heel belangrijk. Politici benadrukken voortdurend hun verbondenheid met hun regio en hun kiezers. Een lokale machtsbasis - in de vorm van een burgemeesterschap of parlementszetel - fungeert niet zelden als opstapje naar ministeriële functies in Parijs. Niet voor niets is de van oorsprong middeleeuwse term ‘fief’, waarmee een Heerlijkheid werd aangeduid, ingesleten in het politieke vocabulaire. Hiermee wordt een regio of stad bedoeld die van oudsher in handen is van een partij of politicus. Hoe belangrijk deze politieke en culturele verbondenheid is tussen de provincie en Parijs, blijkt uit de voorkeuren voor te biograferen personen.
| |
| |
Dat François Bayrou en Alain Juppé respectievelijk voor Henri iv en Montesquieu kozen, had te maken met hun regionale verbondenheid. Hetzelfde geldt voor ump-politicus Jean-Pierre Soisson. Hij vervulde in de jaren zeventig diverse staatssecretarisschappen en was gedurende 1988-1991 minister van Werkgelegenheid. Deze functies combineerde hij met het burgemeesterschap van Auxerre in de Bourgogne. Soisson had naast deze politieke functies klaarblijkelijk tijd over om zich te specialiseren in biografieën over de hertogen van Bourgogne: Karel de Stoute, de vijftiende-eeuwse hertog van Bourgondië en de veertiende-eeuwse Margaretha van Bourgondië (de eerste echtgenote van koning Lodewijk x).
Op zijn beurt publiceerde udf-politicus Dominique Baudis dikke pillen over de graven van Toulouse. Baudis is een oud-journalist die onder andere de Libanese burgeroorlog versloeg. Na een journalistieke loopbaan koos hij voor de politiek. Hij werd Kamerlid en volgde in 1983 zijn vader op als burgemeester van Toulouse. Tegenwoordig is hij directeur van het Institut du Monde Arabe. Door hem gebiografeerde helden zijn Raimond le Cathare en Raymond d'Orient. Raimond le Cathare (Raymond vi) is overgeleverd als een pacifistisch en tolerant heerser die zich in de dertiende eeuw verzette tegen de vervolging van de katharen. Twee eeuwen daarvoor was Raymond d'Orient een van de goede Franse katholieken die op verzoek van de paus het Heilige Land bevrijdde van de mohammedanen.
Voor politici die hun nationale carrière zijn begonnen in de provincie, dient een regionale held uit het verleden als gids voor het heden. Tegelijkertijd onderstrepen ze hun verbondenheid met dit regionale verleden en deze regionale cultuur: zowel het Hertogdom Bourgondië als het Graafschap van Toulouse waren in de middeleeuwen zelfstandige rijkjes. Uiteindelijk zouden ze worden opgeslokt door ‘Parijs’. De staat is in de provincie bepaald geen positieve referentie. Het is dan ook niet toevallig dat biografieën van hogere rijksambtenaren die het centralisme vertegenwoordigen, zoals Sully, Louvois of Vergennes, aan vakhistorici worden overgelaten.
| |
Schaduwschrijvers en ‘copy paste’
Schrijven Franse politici hun biografieën zelf? Of leunen ze op ghostwriters en documentalisten? Op het eerste gezicht lijkt het onmogelijk een politieke topbaan te combineren met uitgebreide lectuur, diepgravend onderzoek en de tijdrovende bezigheid die schrijven nu eenmaal is. In Le Monde (23 januari 1998) toonde criticus Philippe-Jean Catinchi zich sceptisch: ‘We moeten wel wantrouwend zijn tegenover deze historische werken van politici. Het is moeilijk voorstelbaar dat politici over de tijd, energie, nauwgezetheid en de vereiste methodes beschikken.’ In hetzelfde jaar erkende Xavier de Bartillat, directeur van uitgeverij Plon: ‘Wanneer een politicus zich over een historische figuur buigt, ontbreekt het hem in het algemeen aan twee dingen: de tijd om zelf het nodige onderzoek te doen en ook kennis van dit specifieke werk, “de manier” [waarop je een biografie schrijft - N.P.].’ Maar de meeste politici beschikken over ruime secretariële ondersteuning en contacten om snel informatie aangeleverd te krijgen. In zijn biografie van Karel de Stoute leunde Soisson op de inzichten van vakhistoricus en specialist van
| |
| |
de geschiedenis van Bourgondië, Jean-Marie Cauchis.
Bovendien zijn Franse politici doorgaans uitstekend opgeleid en zijn het geoefende schrijvers. Ze kunnen putten uit een rijke cultuur waarvan de nationaal-historische canon het fundament vormt. Volgens de biograaf van Faure, Krakovitch, schreef Edgar Faure zijn Disgrâce de Turgot zelf. Hetzelfde geldt voor Michel Poniatowski en zijn biografieën over Talleyrand. Volgens L'association Les Amis de Talleyrand was het onderzoek van Poniatowski ‘serieus werk’. Hij maakte gebruik van assistenten, maar de biografieën schreef hij zelf. Ook De Villepin heeft zijn Napoleon-biografieën zelf geschreven. Le Monde twijfelt daar niet aan, gelet op de stijl; de werken zijn flamboyant geschreven, ze drukken een minachting voor notabelen uit en zijn doordrenkt van de bonapartistische attitude dat een man met visie en wilskracht het lot van Frankrijk kan bepalen.
De vraag is in hoeverre een ghostwriter zich zo'n stijl eigen kan maken. Een onbeantwoordbare vraag, want voor ghostwriters zijn de namen van hun opdrachtgevers beroepsgeheim. In Frankrijk is het beroep van de écrivain privé ofwel nègre zeer respectabel. Vaak zijn zij zelf ook gelauwerde schrijvers, zoals Patrick Rambaud of Érik Orsenna.
Van tijd tot tijd laait de discussie op rond een biografie als blijkt dat de betreffende politicus wel heel opzichtig ‘copy paste’ heeft toegepast. Jack Lang werd ervan beschuldigd dat hij zijn boek over François Ier uit 1997 had ontleend aan een nog niet vertaald Engelstalig werk van R.J. Knecht. Deze schreef in 1975 Francis i and Absolute Monarchy en in 1996 French Renaissance Monarchy: Francis i and Henry ii. Knecht verklaarde overigens dat er van plagiaat geen sprake was.
Daarnaast lijken Sarkozy's Mandel uit 1994 en een uit 1969 daterend proefschrift van Bertrand Favreau op onderdelen verdacht veel op elkaar. Sarkozy ontkende dat hij Favreau heeft geciteerd. Maar de twijfel is, met de publicatie van Favreau's proefschrift onder de titel Georges Mandel ou la passion de la République 1885-1944, pas in 1996 weggenomen.
| |
Receptie
Toen de politieke biografie geschreven door politici medio jaren negentig doorbrak, bleek dat critici van de serieuze dagen weekbladpers dergelijke werken beschouwden als ‘persoonlijke berichten in codetaal’. In hun ogen gaat het niet zozeer om een ‘politiek programma’ als wel om het ‘ideaalbeeld dat de politicus presenteert van zijn engagement’, zoals Philippe-Jean Catinchi in Le Monde van 24 mei 1997 schreef.
Frankrijk is een van historisch besef doordrenkte samenleving. Zowel critici als publiek zijn verzot op geschiedenis. Of de auteur een professional is of een amateur doet er eigenlijk niet veel toe, mits er kwaliteit wordt geboden. Recensenten beschouwden de biografieën van Saunier-Sëités als gepruts. Daarentegen konden de werken van Lang op instemming rekenen.
Een van de weinige politici die ook historicus is, is Jean-Noël Jeanneney. Hij promoveerde in 1976 op een biografie van François de Wendel en République: l'argent et le pouvoir (1914-1940). De Wendel was een bekende zakenman en politicus. Jeanneney was ook een van de eerste historici die in het artikel ‘Vive la biographie’ (Histoire,
| |
| |
1979) een pleidooi hield voor de biografie in een tijd dat het genre in de Franse geschiedeniswetenschap nog niet algemeen aanvaard was. Jeanneney illustreert de verknooptheid van academische en politieke functies. Hij was hoogleraar aan het Institut d'Études Politiques, directeur van de Bibliothèque François Mitterrand en naast biograaf ook pionier op het gebied van mediageschiedenis. Zijn Mandel-biografie werd zelfs in de Nederlandse pers besproken: nrc Handelsblad (18 januari 1992) noemde het een ‘briljant geschreven politieke psychoanalyse’.
Tegenover zoveel lof voor vakhistoricus Jeanneney niets dan hoon voor amateur-historicus Séguin. Critici namen zijn idolate boek over Napoleon iii niet serieus. Nog in 2004 schreef Jean Garrigues in Le Monde van 16 april 2004 over een ‘omstreden rehabilitatie’. Séguins werk kon een vergelijking met de Napoleon iii-biografie van Pierre Milza niet doorstaan. Milza staat bekend als een eminent kenner van het fascisme en bonapartisme. Hij kreeg door Garrigues alle lof toegezwaaid.
Schrijft een Frans politicus een biografie, dan verwachten critici geen nieuwe feiten of inzichten gebaseerd op jarenlange wetenschappelijke arbeid. Een overzichtsgeschiedenis op basis van voorhanden zijnde biografieën en secundaire literatuur is ook goed.
| |
Publiciteit
Bereiken deze politieke biografieën een groot publiek, vliegen ze de winkel uit? Moeilijk te zeggen. Séguins Napoleon le grand werd verguisd, maar in 1997 verscheen er wel een pocketuitgave. Faures biografie van Turgot is opgenomen in de aansprekende serie ‘Trente journées qui ont fait la France’ van Gallimard. Ook Faures werk over de Schotse bankier die het papiergeld introduceerde in Frankrijk in de eerste helft van de achttiende eeuw maar vervolgens failliet ging (La Banqueroute de Law), verscheen in deze serie.
De enige biografie waarvan onomstotelijk vaststaat dat deze uitstekend werd verkocht, is Bayrou's portret van Henri iv. Een ‘indrukwekkend kassucces’ aldus Le Monde van 24 februari 1995. Ook in academische kringen werd het boek goed ontvangen. Door het Angelsaksische Frankrijkstudies-platform www.h-france.net werd zijn biografie tot de ‘academic works’ gerekend. Bayrou verkocht ruim 300.000 exemplaren van zijn vrije koning. Met de royalty's maakte hij een droom waar: hij begon een paardenfokkerij in de Béarnais.
Soms is een biografie van zo'n kwaliteit dat deze ook internationaal doorbreekt. Dat gebeurde met de levensbeschrijving van markies de Condorcet, die in 1988 door Elisabeth en Robert Badinter werd geschreven. Robert Badinter was minister van Justitie onder Mitterrand en schafte in 1981 de doodstraf af. Het werk over De Condorcet werd in Frankrijk geroemd: ‘Wat een mooi, sober en doorwrocht werk’ schreef Bertrand Poirot Delpech in Le Monde van 4 maart 1988. Eindelijk een ‘historisch werk, geen essay zoals Edgar Faures Disgrâce de Turgot’. De Badinters werden uitgenodigd in het vooraanstaande literaire televisieprogramma Apostrophes van Bernard Pivot. En er volgden vertalingen; in 1993 verscheen het boek in het Nederlands onder de titel Markies de Condorcet.
Dat een biografie een uitstekende publiciteitstrekker is, bewijst de ontvangst van Sarkozy's Mandel. Het boek werd ook op
| |
| |
de Franse televisie besproken. In februari 1994 maakte Sarkozy zijn opwachting in het boekenprogramma Ex Libris. De confrontatie op televisie met schrijvers die stevige kritiek uitten, maakte duidelijk dat Sarkozy geen academicus of schrijver was, maar een politicus die zich Mandel toeeigende voor politiek gewin. Sarkozy maalde er niet om: hij had er weer een televisieoptreden bij. Op basis van deze biografie realiseerde Claude Goretta in 1997 een televisiespeelfilm, Le Dernier Été.
Sommige biografieën leiden dus tot een interessante spin-off in andere media. Meer dan andere politici trekt Sarkozy de aandacht van de media met eigen boeken of werken over hem. De rentrée littéraire van 2007 werd bepaald door een roman die theaterschrijfster Yasmina Reza over Sarkozy tijdens de présidentielles 2007 had geschreven. Het boek, L'aube le soir ou la nuit, geeft een kijkje in de keuken van Sarkozy's verkiezingscampagne. Het werd uitgebreid besproken, zowel in de Franse als in de internationale pers en het was een regelrechte bestseller.
| |
Status en imago
Niet toevallig brak de politieke biografie geschreven door politici, door in een periode waarin de vedettencultus in de Franse politiek een nieuwe impuls kreeg. Heldenverering, identiteitsvorming en intellectuele zelfbevrediging spelen daarbij een rol. Franse politici zoeken inspiratie voor het leiderschap dat ze ambiëren. Het is een overwegend door mannelijke politici bedreven genre over mannelijke politici. Koningen, keizers en voorbeeldige republikeinen zijn de favoriete onderwerpen. Dergelijke biografieën zijn meer dan alleen egostrelende publicaties.
In de eerste plaats is het in Frankrijk belangrijk de culturele veren te laten zien en de ‘klassieken’ te beheersen. In de tweede plaats versterken ze de politiek-culturele identiteit en brengen ze de verbondenheid met regio en achterban tot uitdrukking. Dit is in Frankrijk, waar de dichotomie Parijs versus de provincie een ingrediënt van de politieke cultuur is, belangrijk. Ten derde herbergen deze historische biografieën niet zelden een actuele programmatische component en dienen ze politieke belangen. Persoonlijkheden uit het verleden worden ingezet ter ondersteuning van de eigen ideeën en het zelfbeeld. Daarnaast markeren ze een ‘rite de passage’, een verandering in de politieke status van individuele politici. Door te schrijven maken zij kenbaar tot de wereld van de Franse politiek te behoren.
Ten slotte zijn deze biografieën uitstekende podia voor media-aandacht. Hiertoe zetten Franse politici overigens niet alleen biografieën in, maar ook poëzie, romans en boeken die derden over hen publiceren. Als geen ander heeft Sarkozy maximale exposure weten te genereren met dergelijke werken. Meer dan andere hedendaagse Franse politici zet hij deze publicaties in voor de versterking van zijn eigen imago.
De politieke biografie door Franse politici is een hybride genre waarin heden en verleden, beelden van historische persoonlijkheden en het imago van hedendaagse politici elkaar kruisen; een typisch Frans genre met specifieke codes en regels.
|
|