| |
| |
| |
Een Tübings zwaard
Ferdinand Christian Baur, de grondlegger van de Tübingse School
Adriaan Soeting
In de negentiende eeuw vond binnen de Nederlandse protestantse kerken een revolutie plaats. Predikanten twijfelden aan hun roeping en hun ambt. Enkelen, waaronder Conrad Busken Huet, verlieten de kerk. De onrust werd mede veroorzaakt door een groep theologen in het Zuidduitse universiteitsstadje Tübingen. De grondlegger van deze ‘Tübingse School’ was Ferdinand Christian Baur. Omdat Baur de inzichten en carrières van een groot aantal Nederlandse predikanten heeft bepaald, is hij van belang voor veel biografen die zich op de negentiende eeuw richten.
Vorig jaar verscheen een uitstekende biografie van Busken Huet door Olf Praamstra. Praamstra's boek is niet alleen van groot belang voor neerlandici, maar ook voor iedereen die zich interesseert voor de geschiedenis van de protestante theologie in Nederland. Praamstra vertelt hoe Busken Huet via de Leidse hoogleraar J.H. Scholten omstreeks het midden van de negentiende eeuw werd beïnvloed door de Tübingse school - een groep theologen die zich om een van de hoogleraren van het Tübingse Stift, Ferdinand Christian Baur, had gevormd. De invloed van de Tübingse school op Nederlandse theologen was groot en had tot gevolg dat enkelen, inclusief Busken Huet, uit het ambt traden.
Wie Busken Huet was, weten we inmiddels, dankzij Praamstra. Maar wie was Ferdinand Christian Baur, die het denken en soms de levensloop van een groot aantal Nederlandse predikanten in de negentiende eeuw heeft bepaald?
Ferdinand Christian Baur werd geboren in de pastorie van Schmiden, een dorpje dat inmiddels is opgeslokt door de stad Stuttgart. Zijn vader werd in het jaar 1800 benoemd tot directeur van het Evangelisch Seminarie in Blaubeuren, vlakbij Ulm. Dat seminarie was een Latijnse school, met dien verstande dat het voornamelijk voorbereidde op de theologische studie aan het Stift te Tübingen. De leerlingen werden naast Latijn ook onderwezen in Grieks en Hebreeuws. Toen Ferdinand Christian er op zijn dertiende leerling werd, had hij al eni- | |
| |
ge kennis van die drie talen; zijn vader had hem daarin onderwezen toen hij nog leerling was van de lagere school.
De jonge Baur groeide op in een roerige tijd, maar uit niets blijkt dat hij daardoor ook maar enigermate werd aangedaan. Hij ging naar het seminarie in het jaar dat Napoleon Duitsland binnentrok, de Oostenrijkers versloeg bij Ulm en de Pruisen bij Jena. Indirect zou dat consequenties hebben voor het seminarie. Napoleon vormde een aantal nieuwe staten en Würtemberg werd een koninkrijk. De nieuwe koning, Friedrich (1806-1816), was slechts een vazalvorst van de Franse keizer, maar hij had wel invloed op het maatschappelijk bestel. Koning Friedrich bemoeide zich persoonlijk met het onderwijs. Klassen van het seminarie van Blaubeuren bijvoorbeeld werden samengevoegd met die te Maulbron, ten noordoosten van Ludwigshafen. Zo moest Ferdinand Christian al op z'n vijftiende het ouderlijk huis te Blaubeuren verlaten. Twee jaar later verhuisde hij naar Tübingen, waar hij als student werd ingeschreven in het Stift.
Het Stift was gevestigd in een oud Augustijner klooster. De studenten moesten zich de eerste jaren wijden aan Grieks en Hebreeuws, maar hun voornaamste vak was filosofie. De colleges werden nog in het Latijn gegeven. De studenten waren gehuisvest in het Stiftsgebouw. Daar bevond zich een aantal studie- en slaapkamers voor zes tot tien studenten elk. Tussen twee studiezaaltjes was telkens een kabinet voor de ‘repetitoren’, afgestudeerden die de studenten bij hun studie moesten begeleiden. Weer kreeg Ferdinand Christian met de politiek te maken: de conservatieve koning Friedrich schafte alle privileges en rechten van de universiteit af. Dat was in het jaar 1811, toen Ferdinand Christian juist aan zijn studie theologie was begonnen.
Nog tijdens zijn studie vond, in 1813, de Volkerenslag te Leipzig plaats, waarbij Napoleon werd verslagen. Hoe afgelegen en geïsoleerd Tübingen lag, toch werden ook daar de gevolgen van de oorlog zichtbaar: doortrekkende legers veroorzaakten een uitbraak van tyfus. Ferdinand Christian werd echter gespaard. Een jaar later sloot hij zijn studie af met een promotie en probeerde ergens een plek te vinden, wat hem niet goed lukte. Hij werd hulpprediker in verschillende gemeenten, steeds voor korte tijd, hij was een tijdje huisleraar, en na twee jaar werd hij benoemd tot repetitor aan het Stift te Tübingen. Uit niets blijkt dat de jonge repetitor meeleefde met de idealen van de toenmalige Burschenschaften, de studentencorpsen, die de Duitse eenheid nastreefden. De strijd tegen Napoleon had de hoop gewekt op ‘Einheit und Freiheit’, maar het Congres van Wenen (1814-1815) had aan alle verwachtingen een einde gemaakt. In oktober 1817, het driehonderdste gedenkjaar van de kerkhervorming, hadden Burschenschaften zich en masse naar de Wartburg begeven, het kasteel waar Luther had gewerkt aan zijn bijbelvertaling. Ze waren opgetrokken onder het zingen van liederen als ‘Frisch auf! Frisch auf zur Burschenfahrt, Ihr Jungen und ihr Alten. Wir wollen hier nach unsrer Art den grossen Festtag halten!’ Bij de Wartburg werden symbolen van de oude tijd, een staartpruik en een korporaalstaf, verbrand en nog een aantal conservatieve geschriften, maar de Burschenfahrt haalde verder weinig uit. Voor Ferdinand Christian was het verlies van zijn vader in 1817 van meer belang. Hij had zijn moeder reeds twee jaar eerder verloren. Ferdinand Christian was
| |
| |
de oudste van zes kinderen en hij moest nu voor het onderhoud van zijn broers en zusters zorgen. Als repetitor was dat niet mogelijk. De kerkelijke autoriteiten toonden begrip voor zijn situatie en benoemden hem tot ‘professor’ in de Oude Talen en Oude Geschiedenis aan zijn oude seminarie te Blaubeuren - docenten Oude Talen worden in Duitsland nog altijd met ‘professor’ aangesproken. In hetzelfde jaar waarin hij docent werd aan het seminarie, werd David Friedrich Strauss (1808-1874), die nog veel van zich zou doen spreken, daar als student ingeschreven.
Het bleef een rumoerige tijd. In 1819 reisde Karl-Ludwig Sand, student theologie te Jena, naar Mannheim en vermoordde de conservatieve schrijver August van Kotzebue in diens woning. Kotzebue had in Das Litterarische Wochenblatt constant de liberalen aangevallen wegens hun roep om een grondwet en hun verlangen naar vrijheid van meningsuiting. De moord had grote gevolgen voor de universiteiten. Op instigatie van Metternich, de sterke man van Oostenrijk, kwamen de voornaamste Duitse regeringen in Karlsbad bijeen. Daar werden conservatieve besluiten genomen: de universiteiten werden onder regeringstoezicht gesteld, de Burschenschaften werden verboden en er zou een strenge censuur worden uitgeoefend.
| |
Harmoniemodel
In 1821 trad Ferdinand Christian in het huwelijk met Emilie Becher, de dochter van de hofarts te Stuttgart. Het echtpaar kreeg
Het evangelische Stift in Tübingen rond 1830
| |
| |
vijf kinderen. De oudste, Emilie Caroline, geboren in 1823, zou later in het huwelijk treden met een van haar vaders studenten, Eduard Zeller. Zeller zou een grote rol spelen bij de vorming van de Tübingse School. In 1826 werd Baur benoemd tot hoogleraar aan het Stift te Tübingen, aanvankelijk alleen voor historische vakken. Zijn benoeming was niet eenvoudig geweest; de faculteit twijfelde aan zijn rechtzinnigheid. Mogelijk gaf een door 124 studenten ondertekende petitie te zijnen gunste de doorslag. Zijn inaugurele rede hield hij als toen gebruikelijk in het Latijn. Hij zou als hoogleraar nog drie boeken in die taal publiceren, maar daarna was het met het Latijn als schrijftaal gedaan.
In Tübingen zou Baur baanbrekend werk verrichten. Hij werkte ongelooflijk lang en hard. Zeller vertelde later dat Professor Baur 's zomer en 's winters om vier uur opstond. 's Winters werkte hij dan in een onverwarmde kamer, uit consideratie met de dienstmeisjes, zelfs wanneer in heel koude nachten de inkt bevroren was. Zijn middag- of avondwandeling was de enige onderbreking in de dagen vol academische arbeid. In de 36 jaar van zijn hoogleraarschap heeft hij bijzonder veel geschreven; zijn werk omvat in totaal meer dan 16.000 bladzijden - een gedeelte daarvan is postuum uitgegeven door zijn broer en zijn schoonzoon. Dat komt erop neer dat hij gemiddeld jaarlijks een boek van zo'n vierhonderd bladzijden moet hebben gepubliceerd. Nu zit het belang niet in de omvang van iemands werk. En ook dit moet gezegd: Baur heeft veel geschreven, dat later niet bleek te kloppen. Het grote belang van Baur ligt in enkele nieuwe opvattingen waardoor na hem de wetenschap ten aanzien van het Nieuwe Testament een andere wending heeft genomen. Vóór Baur werd het Nieuwe Testament beschouwd als een heilig boek, dat alleen met de eerbied van een gelovige gelezen mocht worden en dat eigenlijk te verheven was voor gewoon historisch onderzoek. Baur bestudeerde het Nieuwe Testament met een historisch-kritische methode, zoals elk ander boek uit de Oudheid werd bestudeerd. Hij zag ook in dat bij de historische bestudering van het oudste christendom het uitgangspunt genomen moest worden in de brieven van Paulus. Dat waren de oudste en meest authentieke documenten. Zijn eerste studie die grote bekendheid zou verkrijgen was het artikel ‘Die Christuspartei in der korinthischen Gemeinde, der Gegensatz des petrinischen und paulinischen Christenthums in der ältesten Kirche. Der Apostel Petrus in Rom’, in het Tübinger Zeitschrift für Theologie in 1831. In Paulus' Eerste brief aan de gemeente te Korinthe is sprake van een
tegenstelling tussen verschillende partijen. Die tegenstelling is ook duidelijk bespeurbaar in Paulus' brief aan de gemeenten te Galatië, in Klein-Azië. Baur meende dat het in feite ging om een felle strijd tussen twee partijen, de partij van Petrus en die van Paulus. De eerste was nog volop Joods, die van Paulus brak met de verouderde Joodse wetten. Baur bediende zich daarbij van zeer anti-Judaïstische taal, zoals gebruikelijk in zijn tijd, overigens evenzeer daarvóór als daarna. Hij schreef over het ‘engherzigen Judenchristentum der Urapostel’, vooral van Petrus, en het ‘gesetzfreien, universalistischen Evangelie des Paulus’. Alleen Paulus zou Jezus goed hebben begrepen. Baur beschouwde het laatste Bijbelboek, het boek Openbaring van Johannes, als een ‘Denkmal des starren Ebionitismus der Urapostel’ - Ebionieten,
| |
| |
zo noemden de Joodse volgelingen van Jezus zich. Op zijn beurt werd Baur door een van zijn tegenstanders, G.H.A. Ewald, hoogleraar te Göttingen, als volgt getypeerd: ‘Hij is een van de literaire Joden, de tegenwoordige pest van ons arm Duitsland!’
Baur besefte dat iedere beoefening van wetenschap geschiedt vanuit een bepaalde achtergrond. Baur zelf bouwde zijn constructie van de vroege geschiedenis van de kerk op volgens de filosofie van G.W.F. Hegel. Hegel stelde, kort gezegd, dat de geschiedenis zich ontwikkelde volgens een bepaald schema, these - antithese - synthese. In het begin van de jaren dertig werd de filosofie van Hegel populair onder de jonge repetitoren van het Stift, onder wie Baurs oudleerling te Blaubeuren, David Friedrich Strauss. Baur zelf paste Hegels schema toe in zijn beschrijving van de oudste christenheid: Jezus bracht het evangelie, de nieuwe leer, de these. Toen brak de felle tegenstelling uit tussen Paulus en de oerapostelen, de antithese. In een latere generatie kwam de verzoening tot stand onder de dreiging van verschillende ketterse stromingen als de gnostiek en zo ontstond, als synthese de vroegkatholieke kerk waaruit de westerse christenheid zou ontluiken.
Die constructie zou Baur echter eerst in latere studies uitwerken. In het begin was alles nog niet zo duidelijk voor hem. Dat bleek bij een bezoek dat Zeller aan hem bracht aan het begin van diens studie theologie. Dergelijke theevisites bij de professor waren gebruikelijk en min of meer verplicht - ook in Nederland. De bezoeken bij Baur waren echter geen sinecure voor de studenten, want de professor was kennelijk nog zo verdiept in zijn studie dat de bezoekers zelf het gesprek gaande moesten houden. Zeller had zich goed voorbereid en kwam met een vraag op de proppen. Hij noemde een probleem dat later vele pennen in beweging zou brengen, maar dat Baur na zijn achtjarig professoraat nog niet had onderkend. Het was in het wintersemester 1834-'35. Zeller wees de professor op het probleem dat de Brief aan de Galaten niet klopte met berichten uit het boek Handelingen der Apostelen. In Handelingen 15 wordt een vergadering van de apostelen beschreven, het zogenaamde Apostel Convent, dat gehouden werd naar aanleiding van het feit dat Paulus op zijn zendingsreizen leerde dat mensen die lid werden van een christelijke gemeenten, de Joodse wet niet meer hoefden te houden. Op dit Convent werd besloten dat de verplichting tot besnijdenis en het houden van de voedselwetten niet golden voor niet-Joden, maar dat christenen wel degelijk vier dingen in acht moesten nemen. Zij moesten zich onthouden van vlees dat aan afgoden was geofferd - wat in Griekenland meestal het geval was bij vlees dat in de vleeshal werd verkocht - van het nuttigen van verstikt vlees (vlees van niet levend geslachte dieren) en van bloed, en natuurlijk van ontucht en hoererij. In de brief aan de Galaten beweerde Paulus echter dat de apostelen hem niets hadden opgelegd, alleen dat hij de armen niet mocht vergeten. Zeller legde, als gezegd, dit probleem aan zijn professor voor en Baur greep naar zijn Griekse Nieuwe Testament. Hij had nooit bij het probleem stilgestaan. Maar hij moest Zeller gelijk geven. Er
was hier sprake van tegenspraak. De professor wist tegelijk de oplossing. Het boek Handelingen was later geschreven vanuit een behoefte aan verzoening, en het harmoniemodel van Handelingen heeft de geschiedenis geweld
| |
| |
gedaan in een poging om tot synthese te komen.
| |
Bom
Het probleem rond de brief aan de Galaten is geestig verwoord in een gedicht van ds. P.A. de Genestet, ‘Machteld en Leonard’, uit 1859. De Genestet refereert daarbij aan een boekje van Busken Huet, Vragen en Antwoorden. Brieven over de Bijbel uit 1858. In deze Brieven, die in kerkelijk Nederland een storm van protesten ontketende, legt een zekere Reinout moeilijke kwesties in de Bijbel uit aan zijn zuster, maar wel in heel modernistische zin. De Genestet zinspeelt op deze Brieven in zijn gedicht. Machteld en haar minnaar, de student theologie Leonard, wandelen 's avonds in een laantje.
Keuvlend doolt bij 't vallend duister
't Jonge paar door 't jonge groen;
Bloemen, knoppen, nachtegalen
Droomen in de lentedalen -
Zouden niet de hartjes gloên?
Waarover praten zij daar in dat romantisch laantje? Over de huwelijksreis?
Neen, o Goôn! - maar zij bespreken,
Bij het geuren der seringen...
De echtheid van de Handelingen
Der Apostelen! - minder niet.
Tot schrik van de vrome Leonard twijfelt Machteld blijkbaar aan die echtheid:
Twijfelde ik aan uwe liefde -
Zegt nu 't meisje - Dierbaarste, ooit?
Doch hoe eerder gij moogt praten,
'k Rijm den Brief aan de Galaten
Met die Handelingen nooit!
Leonard vermoedt nu, dat zijn rivaal de student Reinout, Machtelds zinnen heeft veroverd.
Reinout..., maar hier trapt de Eerwaarde
Juist den Duivel op zijn staart:
Eensklaps toch schiet uit de boomen,
Storend dees verliefde droomen,
Reinout, met een Tubings zwaard.
Sta! Verleider van de onschuld! - roept hij
De echtheid van de Handelingen
Aan mijn Machteld op te dringen!
Ken uw misdaad, ken ze - of sneef!
Zwaardgekruis. - Ons Proponentje
Tuimelt in zijn bloed ter aard,
Reinout juicht als overwinnaar;
Machteld is een beter minnaar,
Is een Leidsch professor waard!
In datzelfde jaar 1835 verscheen een boek dat in de theologenwereld insloeg als een bom: Das Leben Jesu, kritisch bearbeitet, geschreven door David Friedrich Strauss. Strauss ontkende de historiciteit van Jezus van Nazareth niet, maar hij beschouwde hem als een Joodse rabbijn. De Christus-voorstelling van het Nieuwe Testament zag hij als een mythische verdichting, een product van Joodse en vroegchristelijke Messiaanse voorstellingen. Strauss wilde niets weten van bovennatuurlijke zaken en geloofde dus ook niet aan de wonderen die zo veelvuldig voorkomen in het Nieuwe Testament. Strauss' boek wekte grote verontwaardiging. Baur echter hield zich terzijde. Ook toen Strauss als repetitor werd geschorst en later zelfs van de universiteit
| |
| |
werd verwijderd, deed Baur niets.
Hoewel Baur zich distantieerde van zijn oud-leerling Strauss, werd hij toch met hem in verband gebracht. Baurs boeken werden na 1835 met des te meer wantrouwen bekeken. Intussen publiceerde hij de ene studie na de andere. Aan het einde van de jaren dertig van de negentiende eeuw kwam een groepje van zijn oudleerlingen, inmiddels repetitoren geworden, enkele malen per week samen. Zeller kwam daar, en Fr. Th. Vischer, de boezemvriend van Strauss, Albert Schwegler en anderen. Zij bespraken de filosofie van Hegel en de visies van Baur. Met dit groepje ontstond de Tübingse School. De grondlegger en de patroon van de school was Baur, maar de organisator was Zeller. Hij stichtte in 1842 het blad Theologische Jahrbücher, waarin de Meester en zijn leerlingen de resultaten van hun onderzoek konden ventileren. Albert Schwegler richtte een parallelle uitgave op, de Jahrbücher der Gegenwart, dat politieke onderwerpen behandelde. De prijs was hoog: aan Schwegler werd de benoeming tot repetitor aan het Stift onthouden. In 1846 werd bij de benoeming van Zeller tot hoogleraar aan het Stift de benodigde koninklijke goedkeuring geweigerd. Hij werd het jaar daarop benoemd tot hoogleraar in Bern. Later zou hij, als hoogleraar in Berlijn, van alle Tübingers het meest gehuldigd worden.
Op 15 juli 1860 kreeg Baur zijn eerste hartinfarct. In het nieuwe semester was hij niet meer in staat college te geven. Tijdens een samenkomst van de universiteit, op 29 november, kreeg hij zijn tweede hartinfarct. Hij overleed op 2 december 1860.
Baur is heftig bestreden. Vooral in Engeland bestond veel kritiek op hem en zijn volgelingen, maar het was een Engelsman, Horton Harris, die over de Tübingse School schreef als ‘the most important theological event in the whole history of theology from the Reformation to the present day’. Baurs boek Die Epochen der kirchlichen Geschichtschreibung uit 1852 is nog altijd van groot belang voor de studie van de kerkgeschiedenis. Voor de nieuwtestamentische wetenschap blijft Baur de grote man, die voor het eerst het Nieuwe Testament en zijn onderdelen beschouwde als resultaten van de ontwikkeling van de kerkgeschiedenis en die de grondslag legde voor de historisch-kritische methode.
| |
Literatuur
Horton Harris, The Tübingen School (Oxford, Clarendon Press 1975) |
Stephen Neill en Tom Wright, The Interpretation of the New Testament 1861-1986 (Oxford, New York, Oxford University Press 1988) |
Olf Praamstra, Busken Huet. Een biografie (Amsterdam, sun 2007) |
Eduard Zeller, Erinnerungen eines Neunzigjährigen (Stuttgart, Uhland 1908) |
Dit artikel verscheen eerder in een uitgebreidere versie in Tübingen, Heidelberg en Freiburg. Literaire Steden (Amsterdam, Bas Lubberhuizen 2007)
|
|