| |
| |
| |
Het heilig moment
De hagiografie als biografisch genre
Albert van der Zeijden
Nederland heeft er weer een heilige bij. Op 3 juni 2007 werd op het Sint-Pietersplein door paus Benedictus de heiligverklaring uitgesproken van pater Karel Houben. Een mooie aanleiding om in te gaan op het fenomeen van de hagiografie oftewel het heiligenleven. In hoeverre is het heiligenleven een serieus te nemen biografisch genre?
Als een biografie in een recensie wordt omschreven als een hagiografie, is dat meestal negatief bedoeld. De biograaf heeft zich in dat geval te veel laten meeslepen door het leven van zijn of haar held, met als resultaat een boek waarin een verheerlijkend beeld van de hoofdpersoon wordt geschetst: de held is getransformeerd tot een heilige.
De hagiografie is echter ook een respectabel eigenstandig genre en heiligenlevens mogen zich de laatste tijd in een toenemende belangstelling verheugen. Er verschijnen populaire en rijk geïllustreerde overzichtswerken, zoals Sanctus. Meer dan 500 heiligen herkennen van Jo Claes. Daarop volgden de boekwerken Geneesheiligen in de Lage Landen en Beschermheiligen in de Lage Landen die hij in respectievelijk 2005 en 2006 samen met andere auteurs publiceerde. Van de Leidse mediëvist Ludo Jongen verscheen in 1998 Heiligenlevens in Nederland en Vlaanderen (Amsterdam 1998), en in 2005 het lijvige Heilig in de Lage Landen. Herschreven levens. Naar aanleiding van de heiligverklaring van pater Houben werd onlangs een vlot geschreven overzichtswerkje uitgegeven van de gemeentearchivaris van Sittard-Geleen, Peer Boselie: Helende handen, een leven in context. Een geschiedenis van Pater Karel Houben in zijn en onze tijd. Dat er weer een markt is voor heiligen blijkt uit de activiteiten van de Limburgse vvv, die druk doende is met ‘de promotie en productontwikkeling rondom de heiligverklaring van de Zalige Pater Karel’.
Wat opvalt in de recente vloed van compilaties van populaire heiligenlevens is hun vlotte toon. Ze worden gepresenteerd als kleurrijke en wonderlijke verhalen, met andere woorden: meer als een onderhoudend genre dan als serieus te nemen levensverha-
| |
| |
Pater Houben
len. Vooral Jongen kiest voor deze benadering: hij heeft de heiligenlevens herschreven tot fantasievolle korte verhalen in de stijl van Belcampo. Boselie koos voor een meer historische benadering, maar hij wil dan ook de heilige pater Karel beschrijven in de context van zijn tijd. Toch is zijn boek een heiligenleven in de traditionele zin van het woord, in die zin dat hij op een te goedgelovige manier de vele wonderen beschrijft die pater Karel volgens getuigen zou hebben verricht. Als gebedsgenezer was de ‘heilige met de helende handen’ een voorloper van Jomanda.
Ondanks de vele verdiensten mag Helende handen - de auteur zal het er mee eens zijn - geen voldragen wetenschappelijke biografie worden genoemd. Maar is het eigenlijk wel mogelijk om een kritische, wetenschappelijke biografie van een heilige te schrijven?
| |
Exemplarisch
De eerste hagiografieën werden al geschreven in de tweede eeuw na Christus. Middeleeuwse hagiografieën waren vrome en stichtelijke verhalen volgens een vaste opbouw. Het doel was exemplarisch: de christelijke deugden van de beschreven heiligen strekten de lezer tot voorbeeld.
In de zeventiende eeuw ontstond een modernere, meer systematische en kritische benadering van het heiligenleven. Hiervoor waren de bollandisten verantwoordelijk; een genootschap van geleerde Jezuieten, bekend van hun monumentale Acta Sanctorum. Binnen deze traditie wordt de hagiografie volgens René Aigrain omschreven als ‘l'étude scientifique des saints’. In de praktijk betekent dit, om de Modern Catholic Encyclopedia te citeren, dat de hagiograaf ‘the conventional scholarly methods for writing biographies’ hanteert.
Op het eerste gezicht is het begin van de eenentwintigste eeuw niet de ideale tijd voor een opleving van de hagiografie, opgevat als een inlevend verhaal van het leven van een heilig persoon. Wij willen ontmythologiserende biografieën lezen: we willen alles weten van de schokkende, zo nodig ranzige details die achter de schone façade schuilgaan. De receptie van het leven van de middeleeuwse Frankische vorst én heilige Karloman, de zoon van Karel Martel, is daarvan een aardig voorbeeld. Hagiografen beschouwen zijn intreding in een klooster als een teken van zijn heiligheid. Moderne historici echter zien aan Karlomans plotse- | |
| |
linge afstand van zijn positie ten faveure van zijn broer allerlei machtsspelletjes binnen de familiekring ten grondslag liggen. De moderne biografie prikt mythes door en is daarom altijd ‘ontheiligend’ van opzet. Dat leidt tot de vraag of je gelovig moet zijn om überhaupt een hagiografie te kunnen schrijven.
| |
Ecologische veldwerker avant la lettre
Critici gaan altijd op zoek naar de politieke bijbedoelingen van de schrijver/biograaf. Het lijkt dan ook een veeg teken dat de Limburgse kerkhistoricus Antoine Jacobs zijn recente biografie over de Sittardse pastoor-deken Louis Tijssen begint met de opmerking dat het boek tot stand is gekomen op verzoek van twee achtereenvolgende bisschoppen van Roermond, mgr. Gijsen en de huidige bisschop van Roermond Frans Wiertz. Dit allemaal in het kader van het heiligverklaringproces van genoemde Louis Tijssen, die in 1929, zoals dat heet, in ‘een geur van heiligheid’ stierf. Dat Gijsen hiermee een politieke bijbedoeling had staat vast - Jacobs vermeldt het zelf in zijn boek. Volgens Jacobs paste de heiligverklaring van de diepgelovige én gezagsgetrouwe zielzorger Tijssen uitstekend in diens restauratieve kerkpolitiek.
Toch zegt Jacobs in zijn inleiding dat hij in zijn biografie het leven van zijn held wil ontdoen van alle hagiografische verhaaltjes die over deze vermeende heilige de ronde doen. Het boek werd bovendien in 2001 als proefschrift verdedigd en diende dus aan alle wetenschappelijke eisen te voldoen.
Er is een tweede boek dat laat zien dat een wetenschappelijke benadering ook op een traditioneel middeleeuws heiligenleven kan worden toegepast: Een man uit het dal van Spoleto. Franciscus tussen zijn tijdgenoten door de in 2000 overleden Hélène Nolthenius. Dat boek is ook om literaire redenen van belang; het stond ooit op de shortlist van de ako literatuurprijs.
In de boeken van Nolthenius en Jacobs staan twee heel verschillende heiligen centraal: in het ene een middeleeuwer die de grondlegger zou worden van de Franciscaner Minderbroeders en in het andere een moderne held die bekendstond om zijn devote leven.
Wie Nolthenius' autobiografie kent, weet dat de heilige Franciscus in hoge mate haar leven bepaald heeft. In een interview met Huub Oosterhuis vertelde ze dat ze op haar dertiende de sterk geromantiseerde Franciscus-hagiografie van de Deen Jørgensen had gelezen en toen volledig gewonnen was voor de middeleeuwen en het rooms-katholicisme. ‘Ik was gewoon kapot van Franciscus.’ In Een man uit het dal van Spoleto blijft het boek van Jørgensen ongenoemd, maar het ligt voor de hand dat Nolthenius' boek, dat oorspronkelijk verscheen in 1988 en vele herdrukken beleefde, ook een terugblik is op haar jeugdliefde. Het heeft een verrassende opbouw. Het begint met een op middeleeuwse wijze geschreven kroniek over Franciscus' tijd. In het tweede deel volgt op gefragmenteerde wijze een reeks van getuigenverslagen van mensen die Franciscus hebben meegemaakt. Pas in deel drie komt Nolthenius zelf aan het woord en geeft ze, gebaseerd op gedegen bronnenstudie, haar visie op Franciscus. Nolthenius' grootste probleem was natuurlijk dat alle bronnen over Franciscus stichtelijk gekleurd zijn. Om door te dringen tot de mens achter de heilige moest ze door nauwkeurig te lezen heenkijken door de conventies die de middeleeuwse hagio- | |
| |
grafieën kenmerken. Over Franciscus' eerste middeleeuwse biograaf, Thomas van Celano, vertelt ze dat deze schreef volgens de hagiografische modellen van Martinus van Tours en Benedictus en Bernardus van Clairvaux, inclusief de middeleeuwse neiging tot ‘vermirakeling van natuurlijke gebeurtenissen’.
In haar conclusie schrijft Nolthenius dat ze had kunnen kiezen uit drie benaderingswijzen: de traditionele hagiografische, de historische waarin de held wordt geplaatst in de context van zijn tijd en een anachronistische benadering van Franciscus vanuit ónze tijd (Sint Franciscus als ecologische veldwerker avant la lettre, de patroonheilige van werelddierendag). Als historicus koos zij voor de tweede optie: ze behandelt Franciscus als een kind van zijn tijd, een tijd die bol stond van religieuze opwekkingsbewegingen en van een nieuwe, meer emotionele beleving van het geloof.
Wat blijft er in deze benadering over van Franciscus als heilige? Niet meer maar ook niet minder dan iemand die in zijn mateloosheid nog steeds bewondering afdwingt. Want dat Nolthenius Franciscus steeds is blijven bewonderen, is na lezing van haar biografie wel duidelijk. Hoewel ze koos voor een historisch gerichte benadering schrijft ze dat ze de geïnspireerde verhalen van Franciscus' tijdgenoten nodig had gehad, net zo goed als haar hedendaagse beelden en verworvenheden. Het beeld dat zij van Franciscus schetst, is opgebouwd uit deze drie beelden tezamen.
| |
Kattenkwaad
Jacobs past in zijn boek over Tijssen eenzelfde methode toe als Nolthenius. Natuurlijk kon Jacobs beschikken over heel wat meer ‘neutrale’ bronnen, bijvoorbeeld over de maatschappelijke context van Tijssens leven. Maar ook hij moest zich voor een deel verlaten op de verhalen die over zijn held de ronde deden en een plaats kregen in de getuigenverslagen die in het kader van Tijssens heiligverklaringproces zijn verzameld. Net als Nolthenius probeert Jacobs zijn held te plaatsen in de context van zijn tijd. Als Tijssen gaat studeren op het seminarie in Rolduc geeft Jacobs eerst een uitvoerig exposé van de geschiedenis van Rolduc. Als Tijssen wordt benoemd tot pastoor, eerst in Susteren, later in Sittard, beschrijft Jacobs eerst de socioreligieuze context waarin Tijssen moest functioneren. Als Jacobs schrijft over Tijssens grote inzet voor de Heilig Hart-devotie in zijn parochie, dan plaatst hij die in de context van de algehele devotionalisering van Tijssens tijd. Volgens Jacobs volgde Tijssen slechts de modellen zoals die hem werden aangereikt. In dat opzicht was hij niet meer dan een doorsnee zielzorger. Ook in zijn bevordering van het rozenkransgebed was Tijssen niet uniek. Niets menselijks was hem vreemd, stelt Jacobs: in zijn jeugd haalde hij net als andere jongens van zijn leeftijd kattenkwaad uit, tijdens zijn seminarietijd mocht hij graag een kaartje leggen met zijn medestudenten en als docent op het seminarie had hij moeite om orde te houden. Dat alles maakt Tijssen niet alleen menselijker, maar ook minder heilig. Er is slechts één ding dat Tijssen onderscheidt van zijn tijdgenoten: de ongewone intensiteit waarmee hij zijn devotionele leven vorm gaf. Steeds weer keert het terug in Jacobs' boek: Tijssen was ‘een bidziel’, altijd in de weer met zijn brevier en zijn rozenkrans. Zijn vroomheid en godsvrucht waren ‘een heilige waardig’. Wat misschien nog belangrij- | |
| |
ker is, is dat Tijssen
door zijn omgeving werd beschouwd als een heilige. Dat sluit aan bij de kerkelijke definitie van heiligheid, waarin een persoon pas heilig wordt in de publieke verering die hem of haar ten deel valt. Cruciaal voor een heiligverklaring is dat de heilige vereerd wordt, zelfs nog geruime tijd na zijn of haar dood. Je bent, met andere woorden, pas heilig ‘in the eye of the beholder’.
| |
Publieke verering
Wat maakt iemand tot een heilige? De rooms-katholieke kerk zelf heeft er uitgesproken opvattingen over. Iemands heiligheid moet bewezen worden in een kerkelijk proces, dat vele jaren in beslag kan nemen. Belangrijk onderdeel van een heiligverklaringproces is dat de theologale deugden (geloof, hoop en liefde tot God en de naasten) én de kardinale deugden (voorzichtigheid, rechtvaardigheid, sterkte en matigheid) worden bewezen. Dat zijn de thema's die Jacobs impliciet in zijn boek behandelt. Heel belangrijk voor hem zijn Tijssens vrijgevigheid, zijn zorgzaamheid en zijn bijzonder devotionele leven - alles theologale en kardinale deugden. De vele pagina's die Jacobs besteedt aan Tijssens devotie voor uiteenlopende heiligen uit het verleden voldoen aan de eis dat heiligen zelf ook grote heiligenvereerders moeten zijn. Hetzelfde geldt voor de eenvoud die Tijssen tentoonspreidde. Zelfs het kattenkwaad uit zijn jeugd past in de traditionele hagiografie, waarin heiligen altijd worden beschreven als doorsnee jongens en meisjes, die op een gegeven moment tot inkeer komen en een keerpunt beleven dat hen op weg brengt naar het heilige. Tijssens geestelijke vervolmaking culmineert volgens Jacobs in het geestelijke testament dat hij na zijn dood achterliet: daarin komt zijn volledige onthechting van dit leven tot uitdrukking en het vormt voor Jacobs ‘de bekroning van zijn leven’. Toen het na Tijssens uitvaartmis vanaf de preekstoel werd voorgelezen ‘maakten de eenvoudige maar diep gelovige woorden van de overledene diepe indruk op de aanwezigen’. In de ogen van de omgeving was een heilige heengegaan. Dat blijkt ook uit het feit dat duizenden gelovigen langs Tijssens praalbed trokken. Met de publieke verering, de voorwaarde voor een kerkelijke bevestiging in een heiligverklaringproces, zit het dus wel goed.
| |
Geloven
Het zou onterecht zijn Jacobs te verwijten dat hij in plaats van een proefschrift een theologisch traktaat heeft geschreven. Net als Nolthenius schreef hij een biografie die voldoet aan alle regels van de historische methode. Toch is Jacobs, net als Nolthenius, op zoek naar het heilige moment in het leven van zijn held. We mogen echter niet vergeten dat een hagiografie niet zo heel veel verschilt van andere biografische genres. Ook in een literaire biografie wordt een leven beschreven in relatie tot iets bijzonders: de literaire creatie of een andere bijzondere kunstzinnige uiting. Ook literaire biografen zijn op zoek naar het ‘heilige’ moment in de door hen beschreven levens. In die zin is elke biografie een hagiografie. Zowel Nolthenius als Jacobs schreven wetenschappelijke studies van een heilig leven, hagiografieën in de zin van René Aigrain. Zoals in een literaire biografie de literaire schepping centraal behoort te staan, hoort in een hagiografie de heiligheid van de gebiografeerde op een gewe- | |
| |
tensvolle manier verkend te worden. In methode en opzet volgt de hagiografie inderdaad ‘de conventionele wetenschappelijke methoden’. Alleen doel, inhoud en thematiek verschillen van die van andere biografische genres: de heiligheid staat in de hagiografie voorop.
Resteert nog de vraag: moet je zelf gelovig zijn om een hagiografie te kunnen schrijven? Uiteraard kan een niet-gelovige een biografie schrijven van een als heilig bekendstaand persoon. Je neemt dan een antropologisch standpunt in, waarbij wordt nagegaan hoe tijdgenoten en nageslacht deze persoon als een heilige zagen en welke factoren daarbij een rol speelden. Heiligheid is dan een sociologisch of historisch fenomeen. Maar voor het schrijven van een authentieke rooms-katholieke hagiografie dient de biograaf in ieder geval te geloven in de principiële mogelijkheid van heiligheid in het aangezicht van God. Ook daarin verschilt een hagiograaf niet van een literair biograaf: wie niet in literatuur gelooft, kan geen literaire biografie schrijven.
Zonder geloof daarom geen hagiografie. De echte hagiograaf kan het niet stellen zonder de inspirerende verhalen van gelovigen.
| |
Literatuur
René Aigrain, L'hagiographie. Ses sources - Ses méthodes - Son histoire. Reproduction inchangée de l'édition originale de 1953. Avec un Complément bibliographique par R. Godding (Leuven 2000) |
F.S. Barcellona, ‘Les études hagiographiques au 20e siècle: bilan et perspectives’, in: Revue d'histoire ecclesiastique 95 (2000) 17-33 |
Antoine Jacobs, Louis Tijssen (1856-1929). Biografie van een Limburgse zielzorger (Nijmegen, Valkhof Pers 2001) |
Hélène Nolthenius, Een man uit het dal van Spoleto. Franciscus tussen zijn tijdgenoten (Amsterdam, Querido 1988) |
Guy Philippart, ‘Saints here and below: towards a definition of the hagiographical field’, in: Studia liturgica 34 (2004) nr. 1, 26-51 |
|
|