| |
| |
| |
Dagboek van een biograaf
De man die zijn biografen vóór wilde zijn
Elsbeth Locher-Scholten en Bob de Graaff
De biografie bloeit. Levensbeschrijvingen van diplomaten en gouverneurs-generaal ontbreken echter nog grotendeels. Johan Paul graaf van Limburg Stirum was zowel het een als het ander, maar was vastbesloten al zijn persoonlijke sporen uit te wissen. Elsbeth Locher-Scholten en Bob de Graaff gingen op onderzoek uit, en vonden meer dan Van Stirum lief zou zijn geweest. Een verslag van de speurtocht van twee biografen en een onderzoeksassistente.
Johan Paul graaf Van Limburg Stirum was niet alleen van 1916 tot 1921 gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, hij was ook meer dan veertig jaar actief als diplomaat. Hij was chef van het kabinet op het ministerie van Buitenlandse Zaken en bekleedde van 1900 tot 1939 posities op Nederlands diplomatieke posten in Rome, Constantinopel, Beijing, Stockholm, Caïro, Berlijn en Londen.
Enkele jaren geleden bereikte de afdeling Geschiedenis van Internationale Betrekkingen van de Universiteit Utrecht een verzoek om Van Limburg Stirums biografie te schrijven. Toevallig hadden wij, beiden medewerkers van die afdeling, al verschillende artikelen aan hem gewijd en daarom leek dat een eenvoudige opdracht; de twee belangrijkste episodes in het leven van Van Limburg Stirum hadden we al grotendeels in kaart gebracht. Er was één probleem: Van Limburg Stirum had bij testament de vernietiging van al zijn persoonlijke brieven verordonneerd. Deze laatste wilsbeschikking was door zijn beste vriend, jhr. A.C.D. de Graeff, van 1926 tot 1931 landvoogd en tussen 1933 en 1937 minister van Buitenlandse Zaken, nauwgezet uitgevoerd. Bovendien had De Graeff alle bij hem ingekomen brieven van Van Stirum vernietigd. In het licht van deze epistolaire suïcide voelden wij ons weliswaar uitgedaagd te bewijzen dat een biografie toch mogelijk was, maar was het duidelijk dat wij niet meer zouden kunnen schrijven dan een werkbiografie. We rekenden daarom op elk één jaar voltijd onderzoek en nog een jaar voor onze onderzoeksassistente,
| |
| |
Marjolijn Lamot. Het bleek anders te lopen.
| |
Emotionele wendingen
De eerste onderzoeksgang was naar het bekende rode boekje waarin geboorte- en sterftejaren, huwelijken en scheidingen, afstamming en nakomelingschap zijn vastgelegd van de bijna zeshonderd families die deel uitmaken van de in 1814 nieuw gecreeerde Nederlandse adelstand. In een meerdelige serie over de familie Van Limburg Stirum stond niet meer dan wat wij al wisten. De familie had ook een Iconografie met fraaie familieportretten laten publiceren. ‘Onze’ Van Limburg Stirum bleek afkomstig te zijn uit een geslacht van burgemeesters. Zijn beide grootvaders hadden dit ambt bekleed in respectievelijk Zutphen en in Oldebroek.
De kale gegevens wierpen licht op de levens die erachter schuilgingen. We kregen een vermoeden van de emotionele wendingen die de ouders van John van Limburg Stirum hadden gekend. Johns vader had op vierjarige leeftijd zijn moeder verloren en was opgevoed door een stiefmoeder. Johns moeder was op haar achttiende getrouwd met een zes jaar oudere militair officier. Anders dan hij was zij niet van adel; ze kwam uit de zeer vermogende Zwolse familie Nobel. John, hun tweede kind, geboren in 1873 in Zwolle, had een getroebleerde jeugd, zo leerden ons de overlijdensdata van de andere kinderen. Drie jaar na John werd een zusje geboren, maar dat stierf na een maand. Een jaar later werd een derde zoon geboren, en weer een jaar later, in 1878, scheidden Johns ouders. Zij hertrouwden beiden: zijn moeder na één, zijn vader na twee jaar. Een raadsel bleef waarom Johns oudere broer op bijna achttienjarige leeftijd in Breda overleed. Er rezen meer vragen: waarom ging John niet in zijn woonplaats Arnhem, maar in Zutphen naar het gymnasium? Had hij moeite met zijn stiefvader? Uit interviews met familieleden bleek dat hijzelf tegenover hen in alle talen had gezwegen over zijn jeugd. Was die geslotenheid kenmerkend voor zijn tijd en stand of viel er iets te verbergen?
Vragen, vragen en nog eens vragen. Toen we op het familiebuiten Huize IJsselvliedt bij Wezep een groot deel van zijn bibliotheek terugvonden, begon de oud-diplomaat en ex-landvoogd als mens te leven.
| |
Cijferlijsten en testamenten
Uit allerlei hoeken en gaten kwamen verrassende antwoorden op vragen over de familieverhoudingen: uit het archief van het kasteel Eerde in Zwolle, uit diverse gemeentearchieven, het kadaster en notariële bescheiden. De zwager van Johns moeder, S.J. baron Van Pallandt van Eerde, bleek de steunpilaar van de familie te zijn geweest. Hij was getuige geweest bij beide huwelijken van Johns moeder, beëdigd zaakwaar nemer voor Johns vader na de scheiding en beheerder van het familiekapitaal. Dankzij zijn zorgzaamheid konden de trouwakte van Johns ouders en de notariële akte van hun huwelijkse voorwaarden, en de neerslag van de moeizame deling van het bezit bij de scheiding in 1878 worden getraceerd. Ook over de welstand van Johns familie kwamen we meer te weten. De Nobels bleken geparenteerd te zijn aan de vermogende Veluwse Sandbergs. Zijn moeder beschikte dus over veel geld en kon zich een scheiding permitteren. Haar rijkdom bleek niet alleen uit notariële akten, maar ook uit
| |
| |
de paleisachtige woningen in Zwolle, waarin John zijn eerste jaren doorbracht. Johns schrijnende jeugdervaringen kwamen steeds meer bloot te liggen. Zijn vader verdween na de scheiding uit het blikveld. Hij bleek een manische verhuizer, die achtereenvolgens in Engeland, België en Duitsland woonde en vervolgens in Den Haag, waar hij jaarlijks van woning wisselde. In opeenvolgende testamenten onterfde hij zijn drie zoons uit zijn eerste huwelijk. Zij kregen pas na de dood van hun moeder weer een plaats in zijn laatste wilsbeschikking. Een van de weinige feiten die wij te horen kregen was dat John zijn vader nooit meer had willen zien. Dat werd bevestigd door de trouwakten van de zoons: hij ontbrak op hun bruiloften.
De testamenten gaven ook inzicht in Johns eigen vermogenspositie. Diplomaten moesten in die tijd dik toeleggen op hun functies, en we hadden een uitspraak gevonden van Hendrik Colijn dat Van Limburg Stirum in Indië een ton had bijgelegd. Hij bleek het te kunnen lijden: hij behoorde tot de financiële top-honderd van Nederland, waardoor hij, als hij gewild had, vóór 1918 het lidmaatschap van de Eerste Kamer had kunnen opeisen. Hij wilde het niet; het parlementaire bedrijf stond hem tegen.
Marjolijn Lamot reisde intussen door heel Nederland, op zoek naar brokstukken van de familiegeschiedenis. Het archief van het gymnasium in Zutphen bevatte Van Stirums cijferlijsten en zijn schitterende examenuitslag. Ook in Leiden was onze ‘held’, of zo men wil ‘slachtoffer’, geen onzichtbare student. Met de al genoemde De Graeff en Frans Beelaerts van Blokland, de latere minister van Buitenlandse Zaken en vice-president van de Raad van State, vormde hij een succestrio te midden van hun jaargenoten. In hun corpscarrière deden zij niet voor elkaar onder, al streek Van Stirum als praeses collegii en praeses van de lustrum- of maskeradecommissie met de hoogste eer. Het archief, de almanakken van het Leids Studenten Corps en de twee landelijke studententijdschriften die Nederland indertijd rijk was, bleken een Fundgrube voor de reconstructie van Johns studentenloopbaan.
Terwijl Elsbeth en Marjolijn dit deel van Johns leven voor hun rekening namen, verkende Bob de Haagse wereld rond 1900 en de Nederlandse buitenlandse politiek. Hij bezocht Istanbul om met eigen ogen het Palais de Hollande, waarin het Nederlandse gezantschap gehuisvest was geweest, te aanschouwen. Elsbeth zou later de vestigingsplaats van het gezantschap te Stockholm opzoeken. Al die buitenlandse standplaatsen brachten hun eigen moeilijkheden met zich mee. De couleur locale moest worden weergegeven met behulp van eigentijdse beschrijvingen; het Nederlandse belang bij de diplomatieke posten moest in kaart worden gebracht en de lopende dossiers moesten worden geïntroduceerd.
In de ‘boekerij’ van huize IJsselvliedt ontdekten we dat Van Limburg Stirum weliswaar een biografie van zichzelf had getracht te voorkomen, maar dat hij niet afkerig was van levensbeschrijvingen als lectuur. Zijn bibliotheek getuigde ook van de belangstelling van het echtpaar voor de theologie van de jaren dertig en hun liefde voor tuinen. Bovendien werd duidelijk dat zij telkens de taal in het land van accreditatie hadden proberen te leren.
Voor het ambtelijk functioneren van Van Limburg Stirum waren de archieven van de ministeries van Koloniën en van Buitenlandse Zaken een goede bron. In het Natio- | |
| |
naal Archief had hij zijn ‘Indische collectie’ ondergebracht. Vooral zijn politieke berichtgeving vanuit de buitenlandse standplaatsen bood inzicht in zijn visie op de wereld. Hoe hoger hij klom - in 1902 was hij op negenentwintigjarige leeftijd chef van het kabinet van het ministerie, de hoogste ambtelijke positie bij Buitenlandse Zaken - hoe vaker hij voorkwam in de departementale stukken.
| |
Te paard de Olympus op
De Stichting IJsselvliedt, waarin Van Limburg Stirum zijn landgoed IJsselvliedt had ondergebracht, bezat een fotoalbum uit de jaren in Constantinopel met foto's van een sportende en reizende John en Nini van Sminia, met wie hij in 1896 was gehuwd. Er waren kiekjes van een tocht te paard de Olympus op en van een bezoek aan Athene. De gastenboeken uit Indië, het door de Van Stirums in 1912 gebouwde huis 't Roode Koper op de Veluwe en later IJsselvliedt, en de dinerboeken uit Den Haag, Berlijn en Londen getuigden van een opgewekt sociaal leven en een vaste vriendenkring. Die kring zou ons later leiden naar de weekboekjes en brieven van de zendingsconsul C.W.Th. baron van Boetzelaer van Asperen van Dubbeldam, voor ons opgespoord door diens kleinzoon. Daarin stonden beschrijvingen over bezoeken aan de Van Stirums op het paleis te Buitenzorg, hun gastvrijheid en hun geloofsbeleving. Nini had in hun Indische jaren twee dikke blauwe mappen met krantenknipsels samengesteld. Die gaven niet alleen een beeld van hun dagelijkse doen en laten, maar ook van de eerst juichende en later kritische reacties van de koloniale gemeenschap op Van Stirums landvoogdelijk beleid. Zij lieten ook de vele filantropische initiatieven zien die zij als gouverneur-generaalse had genomen. Dat verklaart wellicht mede waarom de Indonesische bestuurselite in 1920 verzocht om verlenging van Van Stirums ambtstermijn, iets wat geen enkele landvoogd voor of na hem is overkomen.
De zoon van de executeur-testamentair van Nini van Limburg Stirum-van Sminia, jhr. L. van Sminia, bleek in het bezit van het dagboek van een Indische reis van een nichtje dat in 1919 de Van Stirums bezocht. Het leverde boeiende gegevens op over hun beider optreden.
Nieuwe inzichten bood ook het archief van G.A. Hazeu, dat bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden berust. Ook mochten we de correspondentie van verschillende vrienden van de Van Stirums inzien.
Familieleden - de oudste van de oudst nog levende generatie - vertelden ons over Van Stirums provocerend taalgebruik, dat ook in zijn brieven aan Beelaerts aan het licht komt. We hoorden over zijn afkeer van de plebejische Hitler, en de visie van de familie op de kinderloosheid van oom John en tante Nini. Daarover werd volgens de stijl en stand van die tijd niet gesproken, maar uit de verhalen werd duidelijk dat Nini erg op kinderen was gesteld. Over hun huwelijk was de familie minder mededeelzaam.
| |
Spoorzoeken
Al snel leerden we dat biografen er goed aan doen om wijd en zijd te vertellen waar ze mee bezig zijn. Onze enthousiaste verhalen tijdens recepties en verjaardagen leverden soms belangrijke brieven op. Een verre neef bleek in het archief van zijn vader brieven te hebben gevonden van Van Limburg
| |
| |
Stirum uit de oorlogstijd, een periode die duister was gebleven. Een nichtje vertelde over de archieven van de kastelen Twickel en Schoonheten. Vooral het eerste bleek van belang, want de toenmalige eigenaresse, M.A.M.A. (Mieschen) barones van Heekeren-Gräfin von Aldenburg Bentinck, was een goede vriendin van de Van Stirums geweest. Het toeval wilde dat een collega-onderzoeker bezig was met een biografie over waterstaatsingenieur en Wederopbouw-minister J.A. Ringers, die in 1916 op dezelfde boot als het landvoogdelijk echtpaar naar Indië was gereisd en daarvan een dagboek had bijgehouden. Zo lazen we over ochtendgymnastiek die werd verzorgd door Van Stirums adjudant, over limonade die bij recepties werd geschonken en ‘ranzige boter’. Geen wereldschokkend nieuws, maar het gaf wel een mooi beeld van de tocht en de positie van de Van Stirums aan boord.
Na haar verblijf in Indië, waar haar broze gezondheid was ondermijnd door malaria, werden de ziektegeschiedenissen van Nini een constante in de correspondentie van de Van Stirums met Beelaerts. Geregeld verliet hij zijn diplomatieke post om met haar te kuren. Ministeriële boosheid over zijn absentie (zelfs de ministerraad sprak erover) liet hem koud.
| |
Snelle en felle oordelen
Aan de hand van alle brieven en archiefstukken werd het mogelijk Van Stirums ambtelijk functioneren in de Nederlandse koloniale en buitenlandse politiek te analyseren en zijn rol en betekenis op waarde te schatten. In koloniale zaken bleek hij minder progressief te zijn geweest dan vaak is gedacht, en zijn diplomatieke opvattingen getuigden van minder helderziendheid dan veelal is aangenomen. Hij was bovendien vrij machteloos doordat de bewindslieden op beide beleidsterreinen én de internationale positie van het kleine Nederland hem weinig ruimte lieten. Hij opereerde binnen smalle marges; een geringe afwijking van de koloniale norm of de maatstaf van de neutraliteit gold als een aardverschuiving in de ogen van voorzichtiger en meer behoudzuchtige naturen.
Dankzij ons onderzoek kregen we ook kijk op de ‘emotionology’ van zijn tijd, stand en persoon. In de eerste plaats viel Van Stirums sterke nationale besef op. Omwille van het Nederlands belang was hij voorstander van een actief neutraliteits- en zelfstandigheidsbeleid in de buitenlandse politiek. Zijn gesmade Indië fara da se-politiek was gericht op Nederlands belang: ontwikkeling en een toekomstige zelfstandigheid van de kolonie waren de enige manier om een goede band met de bevolking van de Indonesische archipel te behouden. Als gouverneur-generaal en als diplomaat zag hij zichzelf dan ook als 's lands dienaar. Noblesse oblige stond bij hem hoog in het vaandel. Hij was bereid daar zijn vermogen voor in te zetten, al was dat nooit onvoorwaardelijk en kon hij op onverwachte momenten zijn eigenbelang voorop stellen.
Beheersing was een tweede karakteristiek. Zielenroerselen kwamen bij hem niet gemakkelijk naar buiten. Maar bewogenheid was een derde kenmerk van zijn emotionele habitus. Hij kon zeer ongeduldig zijn. Zijn vriend De Graeff adviseerde hem vóór zijn aankomst in Indië tot tweemaal toe: ‘Doe vooral kalm aan in het begin. Wil niet aanstonds wereldhervormer zijn, doch zie den loop van zaken eerst wat aan.’ Herhaaldelijk moest hij zijn snelle en felle oordelen
| |
| |
over situaties en mensen herroepen.
Soms zocht hij de grenzen van het betamelijke. Zo zei hij tijdens een feestelijk diner ter ere van gezantschapskanselier en literator J. van Oudshoorn in 1930, dat Berlijn wat hem betreft in de lucht kon vliegen. Zijn emoties vlamden op in zijn afkeer van koloniaal onrecht en vertaalden zich in vlot geschreven diplomatieke rapportages.
| |
Een groot geheim
Het raadsel van het overlijden van Van Stirums broer werd ook opgelost. Een tijdlang waren we niet verder gekomen dan de mededeling in de kma-almanak dat diens medestudenten op 18 maart 1888 deelgenoot waren geweest van een ‘dramatische gebeurtenis’. Het kma-archief bood geen antwoord, de krant van Breda evenmin; de akte van overlijden vermeldde geen doodsoorzaak en zijn nog levende familieleden wisten van niets. Het politieregister gaf uitsluitsel. In de map uitgaande brieven vonden we een brief aan de officier van justitie waarin werd vermeld: ‘Gisteren heeft de k.m.a.-student O.L. graaf van Limburg Stirum zich op het closet met een pistool van het leven beroofd. De reden is onbekend.’ Dat dit geheim bleef paste bij de tijd en stand, maar juist daarom zal het een des te grotere schaduw hebben geworpen over John van Stirums bestaan.
Deze ontdekking toont dat geschiedschrijving nooit ‘af’ is. Een biografie kan al de dag na publicatie worden ingehaald door nieuwe inzichten. Dat stemt tot bescheidenheid. Niettemin prijzen we ons gelukkig met de rijkdom aan gegevens die bewaard is gebleven. Van Limburg Stirum heeft geprobeerd door de vernietiging van zijn papieren de historici en biografen vóór te zijn. Het loonde de moeite hem ‘in te halen’.
| |
Literatuur
G. Aders e.a., Die Grafen Van Limburg Stirum. Einleitung und abschliessender Band der Geschichte der Grafen Van Limburg Sitrum und ihren direkten Vorfahren (Amsterdam/Assen, Van Gorcum 1976) |
Bob de Graaff, ‘Van Limburg Stirum, diplomaat in bange dagen te Berlijn (1927-1937). Een onderbelichte figuur’, in D.A. Hellema, C. Wiebes en B. Zeeman, Buitenlandse Zaken. Vierde Jaarboek voor de geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse politiek in de twintigste eeuw ('s-Gravenhage, sdu Uitgevers 1998) |
C.J. van Limburg Stirum, Iconografie van het geslacht Van Limburg Stirum (Zutphen, Walburg Instituut 1994) |
Elsbeth Locher-Scholten, Ethiek in fragmenten. Vijf studies over koloniaal denken en doen in de Indonesische archipel 1877-1942 (Utrecht, Hes Publishers 1981) |
Nederland's Adelsboek, jaargang 87 (1998) L ('s-Gravenhage, Centraal Bureau voor Genealogie 1998) |
J.J. Oversteegen, De schrijversbiografie. Een onmo gelijk genre (Utrecht, Rijskuniversiteit 1987) passim |
Carol Z. Stearns en Peter N. Stearns eds., Emotion and Social Change. Towards a New Pychohistory (New York/Londen, Holmes and Meier 1988) |
Noot van de redactie: op 1 november verscheen J.P. Graaf van Limburg Stirum 1873-1948, tegendraads landvoogd en diplomaat door Elsbeth Locher-Scholten en Bob de Graaff bij uitgeverij Waanders te Zwolle.
|
|