Cri de Coeur
Jos Perry neemt Theun de Vries als auteur van biografieën onder de loep. Perry laat zien hoe De Vries' vroege werk nog helemaal in lijn met de strenge marxistische leer was, terwijl hij later steeds losser ging schrijven. Gé Vaartjes verkent aan de hand van Top Naeff of het literaire werk van een gebiografeerde iets kan zeggen over diens gevoelens en gedachten. Vaartjes vindt van wel, maar bepleit uiterste behoedzaamheid. Naeff reisde bijvoorbeeld naar Engeland, en in een van haar romans wordt kleurrijk beschreven hoe de hoofdpersoon voor het eerst de Engelse kust ziet. Het is verlokkelijk voor een biograaf om zo'n passage autobiografisch op te vatten, maar Vaartjes zegt streng dat ze in een biografie hoogstens van nut kunnen zijn om een passage te verlevendigen. Dat is een van de verleidingen die een biograaf moet kunnen weerstaan. Mineke Bosch, net als Jos Perry werkzaam aan de Universiteit Maastricht, pleit ook voor voorzichtigheid in haar bijdrage ‘Psychoanalyse, gender en de biografie’. Het is een wat moeizame titel voor een ware cri de coeur, die neerkomt op het volgende: Biografen van Nederland, hoedt u voor psychologische verklaringen, want u kunt u niet losmaken van uw vooroordelen. De meeste biografen, net als de meeste mensen, meten met twee maten. Schopt een vrouw het ver in de politiek, dan heeft frustratie haar fanatiek gemaakt. Doet een man hetzelfde, dan is hij standvastig en ambitieus. Bosch laat aan de hand van de biografie van Gesina van der Molen door Gert van Klinken zien hoe zoiets in zijn werk gaat en stelt dat veel biografen een ‘naïeve opvatting van gender’ hebben.
Er is natuurlijk op zich niets mis met behoedzaamheid. Zelfs als je denkt dat je alleen de feiten opsomt, moet je precies weten wat je doet, want ook zo'n ordening draagt een interpretatie in zich. Er moet een selectie worden gemaakt; wat vertel je, wat laat je achterwege, en in welke volgorde presenteer je de feiten? Het zou mooi zijn als biografen proberen zich bewust te worden van hun eigen interpretaties. Maar tegelijkertijd blijven biografen kinderen van hun tijd, daar valt niet aan te ontkomen. Dat is het tragische lot van geschiedschrijvers; nooit kunnen zij zich helemaal bevrijden uit de kleinzieligheid van hun eigen generatie. Maar Mineke Bosch heeft gelijk: je kunt het allicht proberen. Haar betoog is een pleidooi tegen luiheid van geest.
Zo zijn de essays in deze bundel slechts verbonden door de dunne rode draad van de biografie, en door die bewuste meidag in Maastricht. Het is maar goed dat de meeste auteurs zo eigengereid zijn. Daardoor is deze bundel geen lofzang op regionale geschiedschrijving geworden, maar een aardig allegaartje met een paar goede, prikkelende bijdragen.
Rob Bindels en Ben van Melick (red.) Oude levens, nieuwe kwesties (Roermond, Huis voor de Kunsten Limburg 2007)