over haar ziekte sprak. Misschien had ze dat net iets te vaak gedaan, want ze reageerde bozig op bijna elke vraag. Het was moeilijk die afweer te doorbreken, en het hele interview voelde als spitsroeden lopen. Nee, ze voelde zich nooit eenzaam, ja, ze ging waarschijnlijk eerder dood dan ze had gehoopt, maar voorlopig leefde ze nog, dus daar gingen we niet over zeuren. Het was duidelijk dat ik hier niet verder kwam met voorzichtig, tactvol manoeuvreren, en ik liet het idee dat ik haar interviewde los en probeerde verder een gewoon gesprek te voeren, over van alles en nog wat en zie - ik had de goede, losse toon te pakken, we ontspanden allebei, en toen ging het ineens wel goed.
De schaamte krijgt nergens zoveel kans als bij portretterende interviews. In deze gesprekken moet je je onderwerp zo dicht mogelijk zien te benaderen, een hachelijk avontuur waarvan je nooit de goede afloop kunt voorspellen.
Veiliger voelde ik me als ik mensen kon interviewen aan de hand van een bepaald thema. Biografen over hun onderwerp, voorzitters over de kunst van het voorzitten, bekende Nederlanders over hun ontroering, artiesten over de kleedkamer, psychiaters over hun vak, zeevarenden over de zee, filosofen over de filosofie.
Aan de hand van die thema's kun je, langs een interessante omweg, je onderwerp minstens zo goed portretteren als in een vraaggesprek vol persoonlijke vragen. Gegarandeerd nooit klef of sensatiebelust, en zeker zo interessant.
Zo interviewde ik in een serie voor Vrij Nederland over de zee, met als titel ‘Deining’, Nederlands oud-premier Piet de Jong die in de jaren zeventig een confessioneel-liberaal kabinet leidde. Een innemende man met een zeer droge humor, die meeslepend kon vertellen over zijn angstige momenten tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen hij commandant was van een onderzeeboot. ‘Als het spannend wordt, kijkt iedereen naar de commandant’, vertelde hij. ‘Je moet dus net doen of het allemaal heel gewoon is: dieptebommen, schokken, rare geluiden. En je moet vooral nooit gaan schreeuwen. Als het gevaar is geweken, ga je naar beneden, naar je hut. Daar mag je je laten gaan.’
Hij bekende dat hij later 's nachts nog vaak bezig was geweest om onder een dieptebomaanval uit te komen. Daarna waren alle dingen die hij in zijn leven gedaan had, inclusief het premierschap, misschien niet altijd even gemakkelijk, maar heel goed te doen. In de politiek had hij ‘nooit een nacht slaap gemist’.
Soms kom je door een interview over een bewonderd persoon iets te weten, wat je helemaal niet weten wilt. Dat overkwam Michel van der Plas, de biograaf van Godfried Bomans. Voor zijn mooie bundel Vader en moeder interviewde hij Faan, de zoon van de door hem intens bewonderde dichter Martinus Nijhoff.
Het werd een openhartig gesprek, waarin de zoon schrijnende onthullingen deed over zijn vader, de grote dichter. Op een gegeven ogenblik hoort Van der Plas zichzelf de momenten afkappen waarop er nog meer ergs komt. ‘En nog terwijl ik dat doe ben ik me heel wel bewust een journalist van likmevestje te zijn door niet door te vragen; integendeel: door discreter te willen zijn dan hij. Maar ik heb denk ik te veel Martinus in mijn hart’.
Misschien heb ik daarom ook wel niet goed doorgevraagd bij Doris Lessing. Omdat ik mijn heldin wilde blijven koesteren.