(meneer Norris), je huisbaas (juffrouw Schoeder), een toevallige kennis (Sally). In de grote geschiedenis (destijds mijn vak) spelen ze geen rol, maar als je goed over ze schrijft, zoals Isherwood deed, leven ze veel langer dan het gemiddelde proefschrift.
Ik sta diep bij Isherwood in het krijt. Mijn allereerste korte verhaal ‘Het huis bij de Kollwitzplatz’ (Maatstaf, 1982) en mijn eerste roman Käte Jahn (1991) zijn direct op zijn werk geïnspireerd en spelen zich af in de démi-monde van het communisme. Als ik iets over Isherwoods leven had geweten, bijvoorbeeld de toen al verschenen autobiografie Christopher and His Kind had gelezen, was het vermoedelijk allemaal heel anders gelopen.
Ik geloofde Isherwood letterlijk toen hij schreef: ‘I am a camera with its shutter open, quite passive.’ Ik werd spontaan verliefd op het idee van de vreemdeling, de afstandelijke waarnemer die tegen zijn zin betrokken raakt als het noodlot toeslaat. Isherwood werd spontaan verliefd op jongens. In de autobiografie schrijft hij: ‘Berlin meant boys.’ Hij leidde een zeer actief seks- en liefdesleven, soms samen met zijn vriend, de dichter Wystan Auden, maar kon daar in de jaren dertig niet eerlijk - of misschien moet ik zeggen: niet letterlijk - over schrijven. Dus verzon hij een merkwaardig alter ego, een bijna abstracte, aseksuele figuur, zo passief dat hij eigenlijk alleen maar bestaat uit de geestige dingen die hij in conversatie zegt. In ‘On Ruegen Island’, over een strandvakantie met zijn zeer jonge vriendje Otto, splitst hij zich zelfs in tweeën, waardoor het verhaal voor mij volstrekt onbegrijpelijk werd.
Heb ik The Berlin Stories destijds verkeerd begrepen? Zonder enige twijfel. Het lijkt mij een perfect voorbeeld van ‘misreading’, een term die de Amerikaanse criticus Harold Bloom gebruikt om het mechaniek van een literaire traditie te analyseren. Alle schrijvers beginnen met het imiteren van voorgangers, maar ze lezen die voorgangers zonder dat ze het zelf beseffen op een persoonlijke, ‘verkeerde’ manier. Alleen door ‘misreading’ kunnen ze, als ze goed zijn, de invloed van die voorgangers ontstijgen.
Dit lijkt een pleidooi voor het onbevangen lezen van romans, zonder enige kennis van het leven van de auteur. Een pleidooi dus tegen het lezen (en schrijven) van biografieën, maar zo is het niet bedoeld. Dat ik destijds, op een belangrijk moment in mijn leven, onschuldig met Isherwood in de trein zat, was een stom en gelukkig toeval. Sindsdien heb ik alles wat los en vast zit van en over Isherwood gelezen en er veel van opgestoken. Met name instructief is zijn levenslange worsteling met ‘ik’. Het is een cliché dat alle literatuur autobiografisch is, maar voor Isherwood is het driedubbel waar. Hij schreef zijn eerste autobiografie al toen hij pas vierendertig was (Lions and Shadows, 1938), en gebruikte hetzelfde materiaal in de openhartiger roman Down There on a Visit (1962). Zijn andere romans (Prater Violet uit 1945 en A Single Man uit 1964) zijn ook nauw verholen hoofdstukken uit zijn eigen leven. Hij hield bijna zestig jaar lang een zeer gedetailleerd dagboek bij, en deed op het eind de autobiografie nog een keer op grote schaal over (Christopher and His Kind, 1977). In een bijna wanhopige poging om al die verschillende versies van zijn leven uit elkaar te houden, schreef hij in het laatste boek over zichzelf in de derde persoon. Het al eerder genoemde citaat is voluit: ‘For Christopher, Berlin meant boys.’
Ik schrijf nu al jaren uitsluitend fictie en