Kuyper. Na hun breuk blijft Lohman in hun onderlinge correspondentie ondanks alles een nette man. Kuyper niet. Dik van der Meulen, de biograaf van Multatuli, die mijn boek redigeerde, vroeg zich bij het lezen van de passages over de twee protestants-christelijke voormannen af hoe het mogelijk was dat Lohman tien, vijftien jaar na hun breuk, nog vriendschappelijk contact met hem zocht.’
Koch haalde veel van zijn Kuyper-beeld uit de correspondentie van de anti-revolutionaire leider. Anders dan schrijvers of andere kunstenaars tonen politici vaak wat minder makkelijk hun gevoelens in brieven en geschriften. Koch trof het met Kuyper, maar ook de andere drie biografen vinden het niet moeilijk om de mens achter hun held vandaan te toveren. Bleich stuitte op veel materiaal. Ze hield bovendien veel interviews met mensen die Den Uyl hebben meegemaakt. Hagen heeft bronnen te over: de vierdelige, vaak behoorlijk persoonlijke gedenkschriften van Troelstra, dertig jaar aan krantenartikelen van de hand van de sociaal-democratische leider en een enorme brievenverzameling. ‘Ik heb alles chronologisch gerangschikt. Vaak kan ik van dag tot dag reconstrueren wat Troelstra gedaan heeft. Op sommige momenten, zoals rond de revolutie-oproep van 1918, van uur tot uur.’ De anderen hebben bewondering voor de minutieuze methode van Hagen. Bleich en Koch hebben zich bewust meer op de grote lijn gericht. Koch vreest dat het overvolle leven van Kuyper anders niet in beeld te brengen was geweest, zeker niet in de vijf jaar die hij er over deed.
Het gesprek komt op de gewenste omvang van een biografie. Vier delen Drees met nog een toegift over een Hofmans-crisis is wel erg veel van het goede, luidt de algemene opinie. Koch heeft het ondanks een wonderbaarlijk actieve en veelzijdige hoofdpersoon redelijk binnen de perken weten te houden met vijfhonderdtachtig bladzijden. De Den Uyl-biografie van Anet Bleich, die waarschijnlijk komend najaar verschijnt, moet ook een eenvoudig te tillen uitgave worden. ‘Een kwestie van selecteren’, vindt de schrijfster. Piet Hagen twijfelt nog. ‘Ik ben begonnen met de gedachte dat ik een boek van vijf-, zeshonderd bladzijden zou gaan maken. Maar inmiddels denk ik dat het er ook richting de duizend kunnen gaan worden. Ik ben er nog niet uit. Wat meespeelt, is dat ik de eerste in de vijfenzeventig jaar na Troelstra's dood ben die alles gelezen heeft. En de kans is groot dat ik ook de laatste ben. Dat maakt het moeilijker om niets te doen met minder belangrijke, maar toch wetenswaardige vondsten en inzichten.’
Hoewel het zich op de zaterdagmiddag waarop ik ze spreek niet laat voorvoelen, vreest Hagen voor het voortbestaan van het clubje van politieke biografen. ‘Het is nu aan het verlopen. Jeroen is klaar met Kuyper, Anet bijna met Den Uyl.’