van de emeritushoogleraar Joop Ellemers. Nuttig, omdat hij de vinger op een aantal zwakke plekken legt, zoals het gemak waarmee sommige biografen begrippen als sublimatie en trauma hanteren. Curieus, omdat de socioloog eigenlijk niet zo'n boodschap aan het genre heeft, zolang biografen er niet in slagen in hun bedrijf ‘enige standaardisatie’ aan te brengen ter wille van de mogelijkheden tot vergelijking en veralgemening.
Te veel biografen, aldus Ellemers, ‘psychologiseren er lustig op los’; te weinig beseft men, ‘dat psychologische interpretaties uiterst moeilijk zijn’. Een wijs woord, dat ons midden in de problematiek stort waarop de tweede bundel licht wil laten schijnen: Biografie & Psychologie. De samenstelling ervan wijkt sterk af van de eerste. Krijgen in de Privé-bundel de ‘sweeping statements’ voldoende tegenwicht door verstandige verhalen uit de praktijk, in de Psychologie-bundel is het evenwicht zoek. Psychologen en letterkundigen berijden in dit boek hun stokpaardjes, terwijl wij biografen aan de kant staan, onze oren tuitend van de apodictische, onderling tegenstrijdige generalisaties over ons werk. Meteen in het inleidende stuk van Jacques Dane en Hans Renders is het al raak. ‘Biografen durven, uit angst versleten te worden voor kwakzalvers, geen psychologische studies te gebruiken’, lezen we daar. Nog geen bladzij verderop klinkt het omgekeerde verwijt: ‘Biografen [...] menen dat het een wetenschappelijke indruk maakt om een handboek psychologie of psychiatrie erbij te halen, uit een behoefte om vanuit “een theorie” te werken.’
En zo gaat het maar door. Terwijl de letterkundige Nico Laan ‘de biografen’ verwijt dat ze met Freud opstaan en naar bed gaan en zich blindstaren op de psychoanalyse, ziet Solange Leibovici juist louter weerstanden tegen diezelfde psychoanalyse - weerstanden die zij routineus verklaart uit onbegrip, achterhaalde voorstellingen, angst, ressentiment en (hoe kan het anders) antisemitisme. De ontwikkelingspsycholoog Gerrit Breeuwsma raakt er niet over uitgepraat hoe tragisch het is dat juist ons allereerste begin, de kindertijd, ook voor onszelf zo in het duister blijft. En J.A. van Belzen, hoogleraar psychologie, legt uit wat een bron is, en dat het voor historici van belang is ‘zich te verdiepen in de tijd en de cultuur van zijn onderzoekssubject(en)’. Je moet er maar op komen.
Valt er dan helemaal niets aardigs over dit boek te zeggen? Toch wel. Lezenswaardig is de bijdrage van de psycholoog Pieter van Strien. Sympathiek in zijn pleidooi voor een psychologiserende biografie is dat hij die niet in plaats van, maar naast andere benaderingen plaatst. Het artikel van Karel Soudijn sluit hierbij aan. In navolging van William Glassman en Marilyn Hadad onderscheidt hij vijf gezichtspunten van waaruit je mensen kunt bestuderen: biologisch, behavioristisch, cognitief, psychodynamisch en humanistisch. Beperk je niet te snel tot één enkele invalshoek, houdt Soudijn ons voor. Benut ze allemaal. Gebruik ze als zoeklichten.
Een passende metafoor. Al naargelang hun onderwerpen, het beschikbare bronnenmateriaal én hun eigen voorkeuren kunnen biografen profiteren van uiteenlopende zoeklichten, hulpmiddelen en inspiratiebronnen. Die kunnen variëren van musicologie tot handschriftkunde en psychoanalyse. Biografen zijn uiteraard, ‘ook zonder psychologische theorie [...] steeds een beetje psycholoog’, aldus Van Strien, zoals zij