| |
| |
| |
Het belang van de biografische vergelijking
Gro Harlem Brundtland als voorbeeld
Anneke Ribberink
Tot voor kort was het niet vanzelfsprekend dat vrouwen een opvallende rol vervulden in de publieke sfeer. Toch waren er in de vorige eeuw enkele vrouwen in het Westen die hun hoofd boven het maaiveld uitstaken: Gro Harlem Brundtland was er een van. Wat bewoog haar die stap te wagen en hoe verging het haar in haar politieke loopbaan? De biografische methode nader bekeken.
Wie beweert dat de politiek in de publieke sfeer in hoofdzaak een mannenterrein was en is, trapt een open deur in. Zeker de vrouwelijke politieke leider was in het recente verleden nauwelijks te vinden. Eind twintigste eeuw werd nog geen dertig procent van alle ministerposten in tien belangrijke West-Europese landen bekleed door een vrouw. Dat neemt niet weg dat vanaf de late jaren zestig een versnelde ontwikkeling plaatsvond, die resulteerde in een toename van vrouwen in westerse parlementen en op ministeries. Factoren als verbeterde opleidingskansen, verhoogde welvaart en de opkomst van nieuwe sociale bewegingen hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld. Vooral de tweede feministische golf, die in het Westen plaatsvond vanaf de late jaren zestig tot de late jaren tachtig, was belangrijk. Als geen andere sociale beweging heeft zij de heersende idee van vrouwelijke incompetentie ter discussie gesteld en geëist dat ook vrouwen toegang kregen tot het terrein van de politiek. Er zijn in het Westen in de vorige eeuw zelfs enkele vrouwelijke politieke leiders met internationale allure geweest. Zweden had Alva Myrdal, die internationale faam verwierf als architect van de Zweedse welvaartsstaat en eind jaren zestig minister van Ontwapening was. In 1982 ontving ze de Nobelprijs voor de vrede. Madeleine Albright nam vooraanstaande posities in als ambassadeur van de Verenigde Staten bij de Verenigde Naties (1992-1996) en als de eerste vrouwelijke minister van Buitenlandse Zaken in de Verenigde Staten in de regering-Clinton. Haar naam zal altijd verbonden blijven met de vormgeving van de Noord-Amerikaanse buitenlandse politiek
| |
| |
na het einde van de Koude Oorlog. En ten slotte zijn er twee vrouwelijke Prime Ministers van importantie geweest, te weten Margaret Thatcher (Verenigd Koninkrijk, 1979-1990) en Gro Harlem Brundtland (Noorwegen 1981, 1986-1989, 1990-1996). Welke factoren hebben ervoor gezorgd dat zij hun hoge positie konden bereiken en handhaven? Zijn er gemeenschappelijke kenmerken te ontdekken, hoe verschillend deze vrouwen ook waren? De groepsbiografie, die zich beweegt op het snijvlak van de sociale en politieke wetenschappen en de biografie, is een geëigend middel om dieper in deze materie door te dringen. Politiek gaat immers over maatschappelijke zaken als kiesgedrag, economische conjunctuur en opvattingen over sekseverhoudingen, maar ook over de manier waarop mannen en vrouwen zich handhaven in hun omgeving, hoe ze omhoog komen in een partij - en met behulp van wie - en hoe hun persoonlijk leven zich verhoudt tot hun optreden in de publieke sfeer. Wat maakte deze vrouwen tot wegbereidsters op het terrein van het politieke leiderschap, welke voetangels en klemmen kwamen ze tegen en welke prijs betaalden ze voor hun succes? Over het thema vrouwen en politieke macht bestaan veel vooroordelen, die te maken hebben met het feit dat politiek in de publieke sfeer tot voor kort verklaard mannenterrein was. Een groepsbiografie van vrouwelijke politieke leiders kan duidelijk maken welke heersende opvattingen over vrouwen en hun relatie tot de politiek hout snijden en welke niet. Een goede biografie mijdt het opstellen van ‘algemene wetten’, maar de biografische methode kan inzicht geven in de gemeenschappelijke problematiek in de levens en loopbanen van belangrijke vrouwelijke politici en het verschijnsel van de relatie tussen vrouwen en politieke macht. In dit artikel wordt daartoe een aanzet gegeven aan de hand van een portret van Gro Harlem Brundtland. Vergelijkingen op onderdelen van haar leven en loopbaan met die van de andere drie vrouwen en
vooral van haar collega Margaret Thatcher laten zien dat hier sprake is van een complexe materie.
| |
Voedingsbodem
Iedereen weet dat de Scandinavische landen een emancipatorische traditie kennen en dat dit ten dele verklaart waarom Noorwegen al vroeg een vrouwelijke premier had. Hoewel Noorwegen op het gebied van de emancipatie minder vooruitstrevend was dan Zweden, werd hier in 1913 als een der eerste landen in Europa het algemeen vrouwenkiesrecht toegekend. Bovendien waren Noorse gehuwde vrouwen al in 1927 handelingsbekwaam. Vergelijk dit met Nederland, waar gehuwde vrouwen pas in 1956 handelingsbekwaam werden. Naast een betrekkelijk emancipatorisch verleden kende Noorwegen in het algemeen een egalitaire traditie - er bestond bijvoorbeeld geen aparte landadel met specifieke privileges - en heerste hier, net als in de overige Scandinavische landen, na de Tweede Wereldoorlog langdurig een sociaal-democratisch bewind, wat de tendens naar egalitarisme versterkte.
Naast deze nationale context was voor de voedingsbodem voor de politieke loopbaan van Brundtland ook haar afkomst belangrijk. Brundtland werd in 1939 geboren als oudste van vier kinderen in een vooraanstaand sociaal-democratisch gezin. Haar ouders hadden beiden gestudeerd en haar vader was in de periode 1955-1965 twee
| |
| |
Gro Harlem Brundtland en Kofi Anan, september 2002
maal minister. De kleine Gro werd al op zesjarige leeftijd lid van de sociaal-democratische jeugdbeweging. Het echtpaar Brundtland kreeg twee zoons en twee dochters. Moeder noch vader maakte in de opvoeding van hun kinderen onderscheid tussen jongens en meisjes. Alle kinderen werden gestimuleerd een goede opleiding te volgen en te werken aan een loopbaan. Uit theorievorming en gegevens van politici zelf is bekend dat de stimulans van een of beide ouders vaak van doorslaggevende aard is geweest voor een politieke loopbaan van dochters. Brundtland heeft er in haar autobiografie geen geheim van gemaakt hoe belangrijk zowel haar vader als haar moeder in dit opzicht voor haar zijn geweest: net als haar vader werd zij zowel arts als minister. In haar jeugd heeft Brundtland nauwelijks te maken gehad met discriminatie van vrouwen. Pas in haar studententijd aan het begin van de jaren zestig stuitte ze op het in haar ogen merkwaardige fenomeen dat meisjes soms achtergesteld werden bij jongens. Dit was toen wel meteen aanleiding om feministe te worden, iets dat ze altijd is gebleven. Van 1974-1979 was ze minister van Milieu en vanaf dat moment ging haar politieke loopbaan razendsnel. Dat had niet alleen te maken met haar kwaliteiten als minister, maar ook met haar afkomst en met het netwerk dat ze dankzij haar familie in de partij had kunnen opbouwen. In 1975 werd ze plaatsvervangend leider van de Noorse sociaal-democratische partij, en in 1981 partijleider en premier: de eerste vrouwelijke premier en tevens de jongste premier in Noorwegen ooit. Ze was toen tweeënveertig jaar.
Drie factoren - de emancipatorische en egalitaire traditie van Noorwegen, het lidmaatschap van de sociaal-democratische
| |
| |
partij, de rol van ouders en sociale afkomst - droegen dus bij aan de opbouw van de loopbaan van Brundtland. Dat gold niet in dezelfde mate voor de loopbanen van de drie andere, eerder genoemde vrouwen. Margaret Thatcher werd premier in een land dat niet bepaald bekendstaat om zijn emancipatorische traditie. Bovendien was haar partij, die van de Conservatives, allesbehalve feministisch te noemen. Maar ook voor haar gold dat haar ouders een belangrijke rol speelden bij de opbouw van haar politieke carrière. Bij Madeleine Albright was dit eveneens het geval. Thatcher, die afkomstig was uit een middenstandsmilieu, heeft van haar achtergrond minder kunnen profiteren dan Brundtland; haar achtergrond werkte zelfs tegen haar. Wel heeft ze bij de opbouw van haar loopbaan gebruikgemaakt van een netwerk en de steun van een belangrijke leider in de Tory-party.
| |
Vrouwelijke politieke leider
Als premier heeft Brundtland een aantal vooroordelen over de combinatie ‘politiek en vrouwen’ ter discussie gesteld. Om te beginnen heeft ze de opvatting ondergraven dat vrouwen geen sterke politici en geen krachtige politieke leiders kunnen zijn. Brundtland heeft een zware economische crisis met succes weten te bestrijden en het probleem van relatief hoge werkloosheid met redelijk succes aangepakt. Daarnaast kreeg ze grote bekendheid als voorzitter van een commissie van de Verenigde Naties die in 1987 een rapport, Our Common Future, publiceerde waarin een voorstel werd gedaan om de wereldwijde milieuproblematiek aan te pakken in combinatie met de bestrijding van armoede in de derde wereld. Het document werd in de wandeling bekend als het ‘Brundtlandrapport’.
Verder was ze een echt feministische politiek leider en heeft ze daarmee het vooroordeel bestreden dat vrouwen aan de top per definitie ‘queen bees’ worden, die zich niets meer gelegen laten liggen aan hun seksegenoten. Dit vooroordeel werd echter bevestigd door haar collega Margaret Thatcher, die er in ongeveer dezelfde periode alles aan deed om het te versterken. Brundtland heeft ervoor gezorgd dat het gemakkelijker werd arbeid en zorg te combineren door een langdurig betaald bevallings- en ouderschapsverlof en goede en betaalbare kinderopvangvoorzieningen in te voeren. Ze heeft er ook aan bijgedragen dat een aantal vrouwelijke politici in haar omgeving carrière kon maken; ze haalde de wereldpers omdat haar kabinet in 1986 voor bijna de helft uit vrouwen bestond.
Brundtland heeft bovendien aangetoond dat vrouwelijke politici niet per se slechte moeders zijn, ook al bekende ze herhaaldelijk dat ze te weinig tijd had voor haar man en haar vier kinderen. Haar kinderen lijken goed terecht te zijn gekomen en wekken de indruk een goede band met haar te hebben, met uitzondering van de jongste, die op tragische wijze als jongvolwassene om het leven is gekomen. Albright noemt het moederschap een positieve ervaring, maar zij bereikte de top van haar loopbaan pas toen haar drie dochters al volwassen waren en de combinatie loopbaan en moederschap minder zwaar was. De kinderen van Thatcher en Myrdal echter verweten hun moeders dat die tijdens hun politieke loopbaan te weinig tijd voor hen hadden. Brundtland had het makkelijker dan deze vrouwen omdat haar echtgenoot het leeuwendeel van de zorg voor de kinderen op zich nam.
| |
| |
Eén vooroordeel heeft Brundtland niet kunnen ontkrachten: dat sterke vrouwelijke politieke leiders zich vaak agressief en autoritair gedragen. Vooral tijdens haar eerste termijn, in 1981, kwam ze vaak agressief en emotioneel over in de media. Soms eindigden interviews in de media zelfs in huilbuien. Hier was sprake van een gemaskeerde onzekerheid, waar de media maar al te graag op insprongen. In haar autobiografie gaat ze hier niet op in. Waarschijnlijk vond ze die emotionaliteit te gênant. Het mannelijke model verwacht van de ideale politieke leider immers beheersing en een ‘stiff upperlip’. Later had ze zichzelf beter onder controle en kwam ze evenwichtiger over. Meer en meer werd ze zelfs een lieveling van de media, die haar ‘Gro’ noemden, als een soort koosnaampje. Na de dood van haar jongste zoon kende haar populariteit wrang genoeg geen grenzen meer, ook al bleef men haar van autoritair gedrag beschuldigen. Je kunt je afvragen in hoeverre dit een terecht verwijt is, omdat sterk en gedecideerd optreden bij vrouwen, anders dan bij mannen, vaak als ‘dominant’ overkomt. Veelzeggend is dat zowel Thatcher als Brundtland zichzelf als krachtige, maar niet autoritaire leiders beschrijven. Het was voor vrouwelijke pioniers op het terrein van het politieke leiderschap moeilijk om doortastend op te treden zonder het verwijt te krijgen dat ze zich te weinig empathisch (lees vrouwelijk) gedragen.
De keuze voor al of niet kinderen krijgen, het hanteren van de balans tussen vrouwelijkheid en mannelijkheid, het omgaan met vooroordelen en soms vrouwvijandige media: dit zijn een paar van de gemeenschappelijke problemen waarmee alle belangrijke vrouwelijke politieke leiders te maken krijgen, ook nu nog. Daarom is het niet alleen boeiend, maar ook belangrijk om na te gaan hoe pioniers als Brundtland, Thatcher, Albright en Myrdal in de vorige eeuw deze vraagstukken in hun individuele levens en loopbanen hebben trachten op te lossen.
Met dank aan Mariken Schuur
| |
Literatuur
M. Aerts, ‘In afwachting van de première. Over sekse en het minister-presidentschap in Nederland’, in: Henk te Velde, e.a., Omtrent de minister-president. De positie van de minister-president vanuit historisch perspectief (Den Haag, ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2005) 47-67 |
M. Bosch, ‘Het persoonlijke is politiek: dilemma's van gelijke behandeling in de biografie’, in: H. Renders en G. Voerman (red.), Privè in de politieke biografie (Amsterdam, Boom 2007) 49-66 |
R. Davis, ‘Gro Harlem Brundtland’, in: D. Wilsford, (red.), Political Leaders of Contemporary Western Europe. A Biographical Dictionary (Londen, Mansell Publishing Ltd. 1995) 49-56 |
G. Harlem Brundtland, Madam Prime Minister. A Life in Power and Politics (New York, Farrar Straus and Giroux 2002) |
H. Hoekstra, ‘Klasse, sekse en de macht van Nancy Astor’, Tijdschrift voor Genderstudies, 10, 1 (2007) 24-40 |
R. en S. Henig, Women and political power. Europe since 1945 (Londen/New York, Routledge 2001) |
M. Kautto, e.a. (red.), Nordic Social Policy. Changing Welfare States (Londen, Routledge 1999) |
A. Linders, ‘Cherchez la mère. De rol van de moeder in de ontwikkeling van haar dochter tot prominent politica’, Biografie Bulletin (Voorjaar 2004) 24-30 |
J. Oldersma, ‘Huisvrouw, eerste minister, krijgsheldin: de manmoedige carrière van Margaret
|
| |
| |
Thatcher’, Lover, 17, 3 (september 1990) 144-150 |
A. Ribberink ‘“I don't think of myself as the first woman Prime Minister”: Gender, Identity and Image in Margaret Thatcher's Career’, in: R. Toye, en J. Gottlieb (red.), Making Reputations. Power, Persuasion and the Individual in Modern British Politics (Londen/New York, IB Tauris 2005) 166-179 |
A. Ribberink, ‘Gro Harlem Brundtland: A True Social Democrat’, Social Europe, the journal of the European Left, e-journal uitgegeven door the Global Policy Institute at London Metropolitan University (www.social-europe.com) (Najaar 2006), 72-77 |
P.L. Sykes, ‘Women as National Leaders. Patterns and Prospects’, in: M.A. Genovese (red.), Women as National Leaders (Londen/New Delhi, Sage 1993) 219-229 |
I. de Wilde, ‘Lang leve de familie. Een pleidooi voor de groepsbiografie’, Biografie Bulletin (Voorjaar 2004) 18-23 |
|
|