| |
| |
| |
Rose Macaulay: de gevaarlijke reis naar de onderwereld
De verhouding tussen biografen en hun onderwerp
Sarah LeFanu
De Engelse schrijfster Rose Macaulay (1881-1958) schreef drieëntwintig romans, een grote hoeveelheid essays en ontelbare brieven, maar wordt nauwelijks nog gelezen. De Britse schrijfster Sarah LeFanu, die onder andere een studie over feminisme en science fiction op haar naam heeft staan, schreef Macaulay's biografie en vertelt hoe ze daarbij te werk is gegaan.
Een van de moeilijkheden die bij het schrijven van biografieën opduikt, is de vraag hoe je de grote hoeveelheid materiaal over leven en werk van je onderwerp de baas blijft, hoe je het overzicht van het patroon van iemands leven vasthoudt terwijl je je tegelijkertijd op specifieke details concentreert. Neem nu het onderwerp van mijn recentste biografie, Rose Macaulay, die in 1881 als late victoriaan werd geboren en in 1958 als bewoner van de postmoderne wereld stierf. Wanneer ik nadacht over haar leven en werk in het Londen van de jaren twintig, moest ik tegelijkertijd een aantal andere zaken in het achterhoofd houden, zoals haar ongewone kinderjaren in Italië, haar intense relatie met haar broers en zusters, haar edwardiaanse jaren als jonge, beginnende schrijfster en, in het volgende decennium, haar opvattingen over de Eerste Wereldoorlog en oorlog in het algemeen.
Het probleem is dat je je niet tegelijkertijd op alles kunt richten. Als je een biografie schrijft, merk je dat op verschillende ogenblikken verschillende aspecten en thema's je bewustzijn beheersen terwijl andere, zo hoop je althans, rustig in het onbewuste liggen te sudderen; het idee is dat je je tijdens het schrijven van het ene concentratiegebied naar het andere beweegt Twee thema's bleven zich in de vier, vijf jaar dat ik met het leven en werk van Rose Macaulay bezig was steeds weer van het sudderplaatje in de afgelegen regionen van mijn geest naar de voorgrond dringen. Het eerste thema is de verhouding tussen liefdesleven en schrijversleven; het tweede thema behelst de vraag hoe een onderwerp door zijn of haar biograaf wordt vormgegeven, of zelfs
| |
| |
gecreëerd. De vraag is hoe deze twee thema's met elkaar samenhangen.
| |
Een ironische blik
Laten we beginnen met het eerste thema, de verhouding tussen liefdesleven en schrijversleven. Kunst kent haar prijs, maar de prijs die wordt betaald, de offers die een schrijver brengt, kunnen onderdeel van het werk worden. In 1918 had Rose Macaulay acht romans en een gedichtenbundel gepubliceerd. Haar roman Non-Combatants and Others was een van de eerste anti-oorlogsromans, en een bijzonder overtuigende bovendien. Ze was een gevestigd auteur en een publiek persoon, maar ze was schuchter en verlegen en woonde nog steeds bij haar moeder. Ze had in 1915 als vrijwilligster bij de Voluntary Aid Detachment gewerkt, een niet erg gelukkige periode, waaraan ze het een en ander ontleende voor de beschrijvingen van gewonde en getraumatiseerde soldaten in Non-Combatants and Others; daarna had ze als oorlogsvrijwilligster op het land gewerkt, wat haar beter beviel. Uiteindelijk nam ze een kantoorbaantje op het ministerie van Oorlog.
Begin 1918 werd Rose van het ministerie van Oorlog overgeplaatst naar het ministerie van Voorlichting, dat kort daarvoor was opgezet door Lord Northcliffe, de eigenaar van The Times. Hij was verantwoordelijk voor alle overheidspropaganda. Vanwege haar kennis van het Italiaans werd ze ondergebracht in de Italiaanse afdeling van het Departement voor propaganda in vijandelijke gebieden, dat onder leiding stond van Gerald O'Donovan, een uitgeweken Ier, schrijver, hervormer en voormalig priester.
Toen Rose hem ontmoette, was Gerald O'Donovan zesenveertig en zij zesendertig. O'Donovan werd voor Rose de liefde van haar leven, en hij beïnvloedde alles wat ze nog zou schrijven, niet alleen de intelligente, zelfbewuste romans van de volgende vijftien jaar, maar ook het werk dat ze schreef nadat hij in 1942 was gestorven en waarin ze op verschillende manieren de subjectieve ervaring van verlies en eenzaamheid en haar ideeën over verandering, aftakeling en dood verwerkte.
Gerald was getrouwd en had drie kinderen. Voor Gerald verliet Rose de kerk die haar door perioden van verdriet en wanhoop had geholpen. Ze verbrak voor hem de intieme band met haar zusters Margaret en Jean, en zag af van een publiek leven met haar partner. Maar ze zou er veel bij winnen. Per slot van rekening was ze een schrijfster en had ze fantasie; de noodzaak haar gevoelens te verbergen maakte een clandestiene verhouding misschien wel zo aantrekkelijk. En wat maakte het nu eigenlijk uit wat de buitenwereld ervan dacht? Haar kinderjaren in Italië, een tijd waarin haar familie had voorzien in alles wat nodig was om haar emoties, haar intellect en haar verbeelding te voeden, hadden ervoor gezorgd dat ze zich niets aantrok van de opvattingen van de buitenwereld. Toen ze volwassen was, had Rose geen enkele behoefte om erbij te horen, sterker nog, haar positie aan de periferie van het normale leven, waarvoor ze zelf had gekozen, bood haar alle mogelijkheden zich te ontplooien en gaf haar als schrijfster de mogelijkheid met een steelse en ironische blik naar de wereld te kijken. Er waren ook praktische voordelen: door een getrouwde minnaar te kiezen, kon Rose genieten van liefde en gezelschap en tegelijkertijd doorgaan met werken en schrijven. Zo ontsnapte ze aan de huiselijke
| |
| |
en emotionele sleur van het huwelijk en het moederschap.
Het eerste decennium van hun verhouding was bijzonder inspirerend voor Rose' literaire werk. Het was een periode waarover ze schijnbaar met veel plezier schreef. ‘Voor zover zoiets mogelijk is, waren de jaren twintig een goed decennium,’ schreef ze later in Life Among the English, dat verscheen in 1942. ‘Vrolijk, sierlijk, intelligent, extravagant, beschaafd. De fotografie maakte een bloeiperiode door, net als zondagse film- en theaterclubs, het surrealisme, stalen meubilair, behoorlijk obscure poëzie, Proust, James Joyce, dansen, schaatsbanen en grote schilderijen aan de muur.’
Aan de vooravond van dit ‘goede decennium’ schotelde Rose in haar tweede gedichtenbundel Three Days uit 1919 haar lezers met karakteristieke zelfspot een zelfportret voor van de vrouw die ze wilde worden.
An earnest, grown-up, working woman,
Writing books and reading news
Thinking thoughts and holding views
Meeting friends and talking sense
Zoals veel volwassenen, vooral degenen die als kind over een bijzonder grote fantasie beschikten, kon ze maar moeilijk geloven dat ze inderdaad een serieuze, volwassen, werkende vrouw was. Niet dat ze zo serieus was, maar een werkende vrouw was ze zeker. In de jaren twintig ontwikkelde ze zich tot een bekende schrijfster, journaliste en iets wat later cultuurcriticus zou heten. Ze observeerde de naoorlogse wereld en onderwierp die aan haar satirische pen. De zeven romans die ze in dit decennium publiceerde, van Potterism, een aanval op de populaire pers, tot Keeping Up Appearances, waarin ze op gedurfde wijze een gespleten persoonlijkheid - de onbetrouwbare verteller bij uitstek - als hoofdpersoon opvoerde, laten allemaal een duizelingwekkende verscheidenheid aan stijl, structuur en toon zien; ze slagen erin tegelijkertijd serieus en grappig te zijn, realistisch en fantastisch, en hun weergave van het schrijnende, het absurde en het pijnlijke is bijzonder overtuigend.
In de romans die in deze tijd verschenen, verwerkte Rose Macaulay de conflicten in haar eigen leven, waarbij ze zowel de verkregen voorrechten als de gebrachte offers analyseerde. In haar roman Dangerous Ages, die in 1921 werd bekroond met de prestigieuze Prix Femina-Vie Heureuse, een prijs die een paar jaar later aan Virginia Woolf werd toegekend voor To the Lighthouse, wordt het leven van drie zusters onder de loep genomen. Neville breekt een opleiding in de gezondheidszorg af om te trouwen en kinderen te krijgen; als haar kinderen groot zijn en ze alsnog een carrière probeert op te bouwen, merkt ze dat het te laat is. Nan, een schrijfster, ziet af van de mogelijkheid van een huwelijk door te kiezen voor haar getrouwde minnaar, en accepteert dat de prijs voor die keuze bestaat uit een leven buiten Engeland. Pamela blijft alleen en bouwt een succesvolle carrière op. Zij heeft het laatste woord in de roman: ‘Ik zie absoluut niet in waar iedereen zich zo druk om maakt.’ Pamela is een type dat vaker in de romans van Rose Macaulay voorkomt: een onafhankelijke vrouw die met een beheerste, ironische blik naar het leven kijkt. Deze fictieve karakters hadden veel weg van het beeld dat Rose van zichzelf schetste in de essays en journalistieke stukken die ze in die tijd schreef.
Schrijven in de eerste persoon enkelvoud
| |
| |
houdt altijd het creëren van een vertellend subject in; door te beweren dat ze een bepaald beeld van zichzelf schetste wil ik niet zeggen dat ze de bedoeling had de lezer te misleiden. Maar toen Rose' affaire met Gerald O'Donovan uitgroeide tot een steeds zorgvuldiger bewaard geheim, werd de figuur van onbetrokken waarnemer en chroniqueur van andermans zwakheden en hartstochten een steeds geschiktere vermomming. In Londen verscheen Rose als alleenstaande vrouw die zich uitsluitend op haar literaire carrière richtte, terwijl zij en Gerald een gedeeld leven leidden tijdens talloze buitenlandse reizen, waarbij ze elkaar ergens in Frankrijk of Italië ontmoetten om vervolgens een aantal dagen of een week met z'n tweeën verder te reizen. Gerald was een nauwlettend lezer van haar werk. Hij was niet alleen haar minnaar, maar zelf ook schrijver: ze werd door hem emotioneel en intellectueel gestimuleerd en gebruikte haar eigen situatie als materiaal voor haar werk.
| |
Een rondzwalkende geest
Later zou Rose een zware prijs betalen voor het geheimhouden van haar verhouding met Gerald en voor het feit dat ze zich, niet alleen tegenover haar lezers maar ook tegenover haar vrienden en kennissen uit de literaire wereld, voordeed als een alleenstaande, onafhankelijke, ironische en onkwetsbare vrouw.
In 1941 werd haar flat in Londen getroffen door een bom. Ze verloor alles wat zich in haar appartement bevond, inclusief de aantekeningen voor een omvangrijk boek over viervoeters en vogels in literatuur en mythologie. Toen ze later in hetzelfde jaar van Storm Jameson de opdracht kreeg een kort
Rose Macaulay, begin jaren twintig
verhaal over de oorlog te schrijven, schreef ze ‘Miss Anstruther's Letters’. Het verhaal begint zo:
Juffrouw Anstruther, wier leven in de nacht van 10 mei 1941 in tweeën was gedeeld, een gebeurtenis waardoor ze zich een geest was gaan voelen, zonder banden en vaste verblijfplaats, twee zaken waarnaar ze inmiddels ook niet meer verlangde, zat in haar eentje in de zit-slaapkamer die ze had gehuurd, een kleine kamer die gevuld was met de groezelige, gebroken en nutteloze voorwerpen die ze had gered uit de uitgebrande ruïne om de hoek. Het was een van de vele uitgebrande ruïnes van die wilde nacht, toen brisantbommen en brandbommen op Londen waren neergere-
| |
| |
gend en er niet genoeg water was geweest; het was een naargeestige tombe zonder dak, een berg as, rotzooi en verbrande, gevallen balken. Waar zich twaalf appartementen hadden bevonden, was nu een lege ruimte. De eerste paar dagen was juffrouw Anstruther omhoog geklommen naar wat haar appartement was geweest, op wat de derde etage was geweest, en had ze, terwijl ze langs loshangende plafonddelen en gebroken draagbalken klauterde, tussen de asresten en de rotzooi rondgescharreld en gespeurd, zonder te vinden wat ze zocht; ze vond alleen maar wat pannen en potten die door een overhangend stuk muur voor totale vernietiging gespaard waren gebleven. Haar marmelade die voor mei was bestemd, had ze ook aangetroffen, en een beetje suiker en wat thee [...].
Juffrouw Anstruther rouwt om een minnaar die pas is overleden. Toen Rose Macaulay het verhaal schreef, lag haar eigen minnaar, Gerald O'Donovan, dood te gaan aan kanker. Als in het verhaal de bom de flat treft, neemt juffrouw Anstruther in paniek alleen maar onbelangrijke zaken mee, en niet wat het belangrijkste voor haar is. Ze verzuimt de brieven van haar minnaar mee te nemen. Als ze terugkeert naar de ruïne van de flat, ontdekt ze dat er van de brieven niet meer over is dan een hoopje as, afgezien van een klein stukje handgeschreven tekst.
Juffrouw Anstruther had de liefdesbrieven van haar minnaar nog niet herlezen vanwege het overstelpende verdriet dat ze voelde na zijn dood. Ze had ze bewaard als troost voor het moment waarop ze ze zou kunnen lezen zonder voortdurend te huilen. Rose Macaulay voorziet de minnaar van juffrouw Anstruther van een handschrift dat op dat van Gerald O'Donovan lijkt, met ‘moeilijk te ontcijferen regels die klein, dicht op elkaar en keurig in het gelid op de pagina staan, met o's en a's die van boven open zijn’, en die nu ‘in een brandende afgrond zijn gevallen en nooit meer ontcijferd zullen worden’. De brieven waren een bevestiging van de liefde tussen juffrouw Anstruther en haar minnaar en vooral van hun ‘geheime reizen die ze gedurende twintig jaar hadden gemaakt’. ‘Miss Anstruthers Letters’ is een klaaglied voor de wereld die Rose Macaulay en Gerald O'Donovan samen hadden geschapen, alleen voor hen tweeën, buiten huwelijk en vrienden om. Maar het is ook een sombere overpeinzing over herinneringen en het relatieve karakter van het verleden. Want het verleden wordt vernietigd door het brieffragment dat overgebleven is, de ‘anderhalve regel in klein handschrift, met o's en a's die van boven open zijn’, een passage die, als juffrouw Anstruther haar leest, ‘op haar beurt een gedeelte van de twintig jaar die erop waren gevolgd, verduisterden en uitwisten’. De woorden die de brand hebben overleefd, zijn fragmenten van twee zinnen: ‘...laat maar. Ik weet dat het je niets kan schelen; als het je wel kon schelen, zou je...’ In dit verhaal worden alle jaren van hartstocht en liefde ‘een vlaag grijze as die ooit vuur was’, en juffrouw Anstruther verandert ‘in een rondzwalkende geest’.
Er waren maar weinig mensen op de hoogte van het geheim van Rose en Gerald. Rosamund Lehmann wist het, en de uitgever Victor Gollancz en zijn vrouw wisten het ook. Maar zoals Rose in de jaren twintig en dertig haar liefde voor Gerald geheim had gehouden, zo moest ze, toen hij gestorven was, het gemis in haar eentje verwerken. Haar geest trok een duister gebied binnen.
| |
| |
De volgende zeven, acht jaar zou ze geen fictie schrijven; in plaats daarvan schreef ze reis- en geschiedenisboeken. Aan het einde van de jaren veertig maakte ze in haar eentje een rondreis door Spanje, en schreef er een boek over dat Fabled Shore heette. Het zit vol met geesten uit het verleden. Ze beschrijft hoe ze luistert naar de fluisterende stemmen van de Romeinen, de Goten en de Carthagers, de kolonisten en de gekoloniseerden, de soldaten, de kooplieden en de boeren. Het is alsof er een geest met haar meereist: alle reizen door Frankrijk en Italië die ze in de jaren twintig en dertig met Gerald heeft gemaakt, echoën door in deze eenzame reis door Spanje.
Toch geeft juist deze duistere en wanhopige periode, waarin ze niet alleen in haar eentje rouwde, maar ook beroofd was van de persoon die haar schrijven had gesanctioneerd, haar laatste boeken hun diepte en hun resonantie. De laatste drie boeken van Rose, The World My Wilderness, Pleasure of Ruins en The Towers of Trebizond, handelen stuk voor stuk over het verdwijnen van zichtbare sporen van het verleden, over ruïnes, over dood en verval, en over de reconstructie van wat verloren is gegaan, door middel van taal en de verbeelding. Haar wanhoop en eenzaamheid vormden een zware last, maar zoals altijd wist ze die last in haar werk te gebruiken. In The World My Wilderness voelt de hoofdpersoon, de zeventienjarige Barbary, zich het meest thuis tussen de ruïnes van het gebombardeerde Londen. In The Towers of Trebizond worden de torens van de Byzantijnse citadel, die al eeuwen geleden tot ruïnes zijn vervallen, in de verbeelding van de verteller herschapen, met behulp van een groen drankje dat afkomstig is van een Griekse magiër die tussen de ruïnes woont. De poging om het verleden te herscheppen loopt echter uit op een mislukking; de torens blijven onbereikbaar.
| |
Berouw en verlossing
Net als bij veel fictie komt ook bij het schrijven van een biografie een reis naar de onderwereld kijken. Want bij een biografie gaat het er toch bij uitstek om iemand terug te halen uit de dood? Het is bekend dat mensen die terugkeren uit de dood door hun verblijf in de onderwereld zijn veranderd; als geesten worden ze voor een deel gevormd door de persoon die hen heeft teruggebracht. In de epiloog van mijn biografie van Rose Macaulay ga ik nader in op bepaalde aspecten van dit verschijnsel:
Het reconstrueren van iemands leven brengt enorme moeilijkheden met zich mee, want hoe overdadig de bewijzen ook zijn die geleverd worden door brieven, dagboeken, notulen en ooggetuigenverslagen, er bestaat altijd het probleem van interpretatie, van de subjectiviteit van getuigen en van de fundamentele inconsistentie van de mens. Stemmingen en emoties zijn onbestendig, en wanneer ze in druk zijn vastgelegd wordt er door het nageslacht vaak een veel groter gewicht aan gehecht dan de auteur ooit heeft bedoeld. In haar boek over E.M. Forster bekritiseerde Rose Macaulay Forsters onsympathieke reactie op een brief van Jane Austen aan haar zuster Cassandra. Jane Austen schreef: ‘Mevrouw Hall moest gisteren het bed houden omdat ze een doodgeboren kindje kreeg, een paar weken voor ze was uitgerekend, ten gevolge van een plotselinge schrik. Ik denk dat ze per ongeluk een blik op haar echtgenoot heeft geworpen.’ Forster veroordeelde de ongevoeligheid van deze uit-
| |
| |
spraak, en zag voor zich hoe Jane en Cassandra zich samen vrolijk maakten over de arme mevrouw Hall. Maar Rose wees erop dat Cassandra wel eens heel anders gereageerd zou kunnen hebben. Misschien heeft ze Jane wel de mantel uitgeveegd vanwege haar onvriendelijke woorden, en misschien had Jane achteraf wel spijt. We zullen het nooit weten. ‘Dat is het ergste als je brieven van de doden publiceert,’ concludeerde Rose. ‘Ze grijnzen en staren naar ons, trekken vreemde gezichten en kijken ons kwaad aan, en drukken voor eeuwig en altijd, in zwarte inkt op papier, stemmingen uit die nauwelijks stemmingen waren, zo gemakkelijk vloeiden ze uit de pen.’
De brieven van Rose Macaulay werden na haar dood gepubliceerd in drie delen, waarvan er twee bestonden uit brieven aan een anglicaanse priester in Amerika met wie ze tijdens de laatste zeven jaar van haar leven correspondeerde en die haar, zo geloofde ze, een weg toonde die terugvoerde naar de kerk waarvan ze al zo lang was vervreemd. Het derde deel bestond uit een selectie van brieven aan haar jongere zus Jean, die een succesvolle loopbaan in de verpleging had, van alle literaire belangstelling was gespeend en nooit aan haar geloof had getwijfeld. De Rose Macaulay van deze brieven was een bijzonder eenzijdige Rose, maar werd wel de standaardversie, vooral toen de eerste biografie uitkwam, geschreven door Constance Babington Smith, die de redactie had verzorgd van de drie delen brieven. Ik ben bijzonder veel verschuldigd aan Constance Babington Smith voor haar gewetensvolle onderzoek tijdens het schrijven van de biografie en voor alle correspondentie die ze naliet, maar de Rose van Constance is heel érg de Rose van Constance: het verhaal van Rose Macaulays leven dat we in haar biografie lezen wordt ingekaderd in een christelijk narratief patroon van onschuld, verleiding, zonde, berouw en verlossing. De geest van Rose ontleent haar vorm aan de geloofsovertuigingen van Constance. Het is een andere geest dan de geest die ik mee terugnam toen ik naar de onderwereld afreisde op zoek naar Rose Macaulay. Dit zijn de fundamentele vragen die biografieën met zich meebrengen: vragen over het eenzijdige karakter van het archiefmateriaal, over de subjectiviteit van interpretatie en de uiteindelijk mysterieuze onkenbaarheid van een ander menselijk wezen. Maar dat is deel van de fascinatie die Margaret Atwood het ‘pendant van de angst’ noemt: niet alleen een fascinatie voor de sterfelijkheid, maar ook voor het weer tot leven brengen. Als je een geest tot leven roept, zend je een deel van jezelf uit waarin de geest, je onderwerp, zich hult.
Rose Macaulay van Sarah LeFanu verscheen in 2003 bij Virago.
Artikel geplaatst met vriendelijke toestemming van Sarah LeFanu.
Uit het Engels vertaald door Rob van Essen
|
|