| |
| |
| |
Biografen in fictie
Maar het zou een begin zijn
Openingszinnen van biografieën
Frans Meulenberg
Romans zijn een bron van kennis en scherpen ons vermogen om nuances te onderscheiden, een eigenschap die essentieel is voor biografen. Maar hoe worden biografen zelf verbeeld in romans? Welke problemen komen ze tegen? Hoe gaan ze om met morele dilemma's als ‘respect’ voor de gebiografeerde? Deze en andere vragen komen aan de orde in de nieuwe serie ‘Biografen in fictie’ door Frans Meulenberg. In deze eerste aflevering gaat hij in op de vraag waarom Angelsaksische biografen vaker dan hun Nederlandse collega's voor weersbeschrijvingen kiezen.
Een man ziet in een kroeg een aantrekkelijke vrouw staan. Zij kaatst zijn blik terug met een vederlichte glimlach, meent hij. Kordaat stapt hij op haar af, maar bij elke stap groeit zijn twijfel. De ijzeren bewapening van zijn zelfverzekerdheid lijkt in hoog tempo te roesten. Betonrot. Wat zal hij zeggen? Wil hij origineel zijn? Kan hij dat? Behalve de inhoud van de boodschap is ook de toonzetting belangrijk. In zijn hoofd razen allerlei varianten, totdat hij naast haar staat en er niet meer aan ontkomt. De openingszin moet uitgesproken worden...
Het probleem van de openingszin in deze voor iedereen herkenbare situatie is een veelbeschreven fenomeen in populaire weekbladen. Ervaren biografen ‘de eerste zin’ ook als een probleem? Hun mogelijke antwoorden zullen heterogeen zijn, want deze schijnbaar eenvoudige vraag roept allerlei nare vervolgvragen op: Welke zin is nou de eerste? De openingszin van de ‘echte’ biografie? Of van het voorwoord of de verantwoording? Misschien zelfs de zin die de biograaf het eerst in zijn of haar hoofd had? Een artikel hierover, laat staan een studie, ken ik niet. De enige die, voor zover ik weet, enige aandacht aan dit onderwerp heeft besteed, is Paula Backscheider in het boek Reflections on Biography.
Het is natuurlijk maar een detailprobleem, de verzorging van de openingszin. Anderzijds is het focussen op deelvragen of onderdelen van een biografie relevant, omdat ook als het over details gaat, ervaringen van
| |
| |
biografen en inzichten van beschouwers bijdragen aan een dieper inzicht in de biografische methode. Zo bekeek Hans Renders vorig jaar tijdens een lezing een dergelijk deelaspect: de verantwoordingen in ongeveer honderdtwintig Nederlandse biografieën. Zijn oogmerk was een bijdrage te leveren aan de theorievorming over de biografie, en een nader inzicht te verwerven in de biografische methode. Zijn analyse van de gehanteerde methoden - gemeten aan criteria als ‘ambitie’, ‘type biografie’, ‘bronnen’ en ‘verantwoording’ - stemde hem niet vrolijk. Heterogeniteit troef, maar te weinig inzicht in de eigen werkwijze. Waar Renders slechts keek naar de verantwoording in biografieën, gaat het mij om een nog kleiner aspect, de openingszin. Alvorens met een vergrootglas te kijken naar openingszinnen van Nederlandse biografieën, ga ik in eerste instantie te rade bij de volwassen stiefbroer van de biograaf: de romanschrijver.
| |
Het belang van het begin
In fictie - literatuur en film - wordt het probleem van de openingszin meestal gepresenteerd in het kader van de writer's block. Het bekendste voorbeeld is de roman The Shining van Stephen King, vooral vanwege de gelijknamige verfilming door Stanley Kubrick. Jack Torrance (in de film gespeeld door Jack Nicholson) waakt over een leegstaand hotel in de bergen van Colorado. Zijn vrouw en zoontje heeft hij meegenomen. Hij meent de tijd te vinden om eindelijk het boek af te ronden dat hij al zo lang wil schrijven. Zijn vrouw Wendy ziet hem ijverig typen, maar zij heeft niet in de gaten dat Jack in zijn isolement helemaal doordraait. Pas heel laat merkt zij op dat het lijvige manuscript alsmaar herhalingen bevat van één zin: ‘All work and no play makes Jack a dull boy’. De situatie loopt griezelig uit de hand, en in de meest beangstigende scène versplintert Jack met een bijl de deur waarachter Wendy zich verschuilt, schreeuwend: ‘Wendy! Darling! Light of my life! I'm not gonna hurt you. You didn't let me finish my sentence. I said, I'm not gonna hurt ya. I'm just gonna bash your brains in. I'm gonna bash 'em right the fuck in!’ Wendy maakte het hem onmogelijk verder te geraken dan die enkele zin, dát is zijn fundamentele verwijt aan haar. Is een beginregel of een openingsalinea echt zo belangrijk? In literaire kringen is het bestuderen van openingszin of openingsalinea niet ongewoon. Neem het jaloersmakend mooie boek The Art of Fiction van David Lodge. Daarin analyseert hij de openingsalinea's van beroemde romans in vijftig stukken, gerangschikt onder vijftig thema's (van ‘onbetrouwbare verteller’ tot ‘allegorie’). Feilloos maakt Lodge duidelijk dat openingszinnen veelzeggend zijn voor toon, inzet, karakter, stijl en intentie van een roman. Ook Lodge vraagt zich af wanneer een roman begint. Ongetwijfeld in het hoofd, maar voor de lezer begint de
roman eenvoudigweg bij de eerste zin, die, uiteraard, niet noodzakelijkerwijs de eerste zin hoeft te zijn die de auteur schreef. De openingszin blijkt voor romanschrijvers vaak een lastige horde. Want het is niet alleen de eerste kennismaking van de lezer met die roman, in de praktijk plegen recensenten de openingszinnen maar al te graag te citeren. Naar het waarom blijft het gissen. Een zekere luiheid zal bij sommigen een rol spelen, maar zeker ook de aanname - aansluitend bij de visie van Lodge - dat de openingsregels de kwintessens van een roman
| |
| |
bevatten, al blijkt dat vaak pas bij tweede lezing. Een eerste zin wordt zodoende vaak programmatische waarde toegedicht, en dat maakt de horde nog wat hoger. Schrijvers zijn, hoewel getraind, geen atleten.
Weinig openingszinnen zijn zo ironisch en grotesk en roepen zoveel vraagtekens op als de opening van de roman Lunar Park van Bret Easton Ellis. Hij opent met deze zin, geplaatst tussen aanhalingstekens: ‘Je geeft een voortreffelijke imitatie van jezelf’, om vervolgens doodleuk te schrijven: ‘Dit is de eerste zin van Lunar Park.’ De lezer fronst de wenkbrauwen, en blijft fronsen. Want daarna citeert Easton Ellis de beginregel van zijn debuutroman, en geeft daar een toelichting bij. Zonder schroom haalt hij vervolgens ook de openingsregels aan van zijn tweede, derde en vierde roman, telkens weer voorzien van een soort commentaar. Het is duizelingwekkende leesstof omdat het thema - de identiteit en de stem van schrijver en romanpersonage - in alsmaar nieuwe spiegelbeelden verschijnt, afgeblust met ironie. De lange, eerste alinea eindigt met de woorden: ‘Maar het zou een begin zijn’. Je moet maar durven... Wie echter de ironielaag verwijdert, vindt in deze pagina's ook een minicursus ‘Hoe open je een roman?’
| |
Het weersyndroom
Over openingszinnen van romans bestaat redelijk wat secundaire literatuur; over openingszinnen in biografieën echter weinig. Verrassend weinig zelfs. In Reflections on Biography beschouwt Paula Backscheider openingszinnen en -alinea's als een belangrijke graadmeter voor de stijl, en binnen die stijl, voor de stem van de biografie. Stijl lijkt het stiefkindje van de biografie. In vijfhonderd boekbesprekingen van biografieën vond zij bij ongeveer tien procent iets over de stijl of de techniek van de biograaf. Natuurlijk, zegt Backscheider, de meest onzichtbare personen in biografieën zijn de biografen. Maar zij zijn wel degenen met de meeste macht. Met instemming citeert zij uit een brief van Virginia Woolf, die de voortdurende stilistische worsteling van de biograaf schetst: ‘Het probleem is wie je wilt laten spreken, hem of jezelf - en hoe je deze stemmen met elkaar combineert.’ Stijl is de vingerafdruk van de biograaf (de metafoor is van mij, niet van Backscheider). Hoe moet een biografie klinken? Wat is de toon en het timbre van de stem ervan? Een eenduidig antwoord geven is lastig, want een poëtica van de biografie is nog volop in ontwikkeling.
Backscheider richt vervolgens het vizier op openingspagina's van Angelsaksische biografieën. Een ‘onwaarschijnlijk aantal’ opent met een beschrijving van... het weer. Sommige biografen weten zich gesteund door een verifieerbare bron, maar de meeste doen een gokje door de gangbare weersomstandigheden te noemen van de tijd en plaats waarin de gebiografeerde werd geboren. Backscheider klinkt bijna cynisch: ‘Hebben duizenden psychologen naar iemands plaats in een gezin gekeken terwijl ze het weer van de geboortedag als graadmeter voor succes hadden moeten bestuderen?’ Het weer als voorspellende factor voor succes - een biografie schrijven gaat zo verdacht veel op sterrenwichelarij lijken.
Backscheider geeft geen verklaring voor de veelvuldige weersbeschrijvingen. Hier biedt David Lodge een helpende hand, want er zijn ook romans die openen met een schets van de weersomstandigheden. Het hoofdstuk ‘Weather’ gaat uit van de
| |
| |
eerste regels van Jane Austens roman Emma. Wij weten allemaal, schrijft hij, dat het weer onze stemming beïnvloedt. De romanschrijver gebruikt de weersbeschrijving als een middel om een effect te bewerkstelligen waarbij menselijke emoties geprojecteerd worden op natuurverschijnselen. Romanschrijvers verkeren in de gelukzalige omstandigheid dat zij het weer mogen verzinnen. Een voorrecht dat menig biograaf zich blijkbaar niet wil ontzeggen. Terug naar Backscheider. Wanneer ze openingszinnen onder het vergrootglas legt, onderscheidt zij vier categorieën. De anekdote en de ‘impressive identification of the subject’ vormen driekwart van alle openingszinnen. Tot de derde categorie horen filosofische overpeinzingen. Slechts een enkele biografie valt binnen haar vierde categorie: de gedurfde of creatieve openingszin.
| |
De Hollandse opening
Angelsaksische biografen betonen zich in hun openingszinnen weerbeschrijvers, anekdotenleveranciers of huiskamerfilosofen. Tijd om Nederlandse biografen te belichten. Ik volsta met de opbrengst van een korte trektocht langs de eigen boekenkast, en maak een onderscheid tussen beginzinnen van het eerste hoofdstuk van een biografie (kader 1) en het openingswoord van een voorwoord, proloog of verantwoording (kader 2). De proloog behelst in de regel een soort rechtvaardiging voor keuze en uitwerking, waarbij een enkele biograaf zich bedient van een heuse verzuchting. Men ‘hoort’ als het ware de diepe zucht van Joke Linders in de woorden ‘Alles is Annie M.G. Schmidt inmiddels toegedicht.’
Het eerste wat opvalt - ik herhaal, de opsommingen hebben een louter illustratief karakter - is het ontbreken van weersbeschrijvingen. Naar de reden is het gissen. Hebben Nederlandse biografen te weinig fantasie? Zijn ze zo eerlijk door, bij gebrek aan een deugdelijke bron, de weersomstandigheden niet te schetsen? Of, meer pragmatisch gedacht, is het weer oninteressant om te vermelden omdat het altijd wisselvallig weer is in Nederland? De meeste beginzinnen concentreren zich op de geboorte of het overlijden van de gebiografeerde. De toon is nuchter. ‘Hollandsch’ bijna. Opmerkelijk zijn drie openingszinnen. Renders durft het aan een persoonlijkheidsschets te geven, maar glijdt daarbij op Lombroso-achtige wijze uit: ‘Zijn persoonlijk weerspiegelt zich in zijn lichaamsbouw’ (over Jan Hanlo). Origineel en nuttig is de opening van Léon Hanssen over Menno ter Braak: ‘Is hij ooit wel kind geweest?’ Dat is een goede zin omdat in die vraag een aantal zaken bij elkaar komen: de motivatie van de biograaf, het gangbare ‘beeld’ van de geportretteerde én het doel van de biografie (zijnde een antwoord geven op die vraag). Origineel en gedurfd is Henk van Gelder, die over Carmiggelt schrijft: ‘Kronkel was kwaad.’ Zo zet een biograaf de lezer op scherp.
De Openingszin der Openingszinnen heb ik nog niet vermeld. Die staat in geen van beide lijsten, enkel omdat het een openingszin is van een fictieve biografie. Het is het begin van Godfried Bomans' Memoires of gedenkschriften van Minister Pieter Bas, geschreven volgens de uitgangspunten van de klassieke retorica en evenzeer een pastiche daarop. Dit standaardwerk over de grote staatsman opent met: ‘U allen, die dit boek in handen neemt, groet ik recht hartelijk.’
| |
| |
Kader 1: openingszinnen van Nederlandse biografieën
‘James Boswell werd op 29 oktober 1740 in Edinburgh geboren als eerste zoon van lord Alexander Boswell, die zijn titel ontleende aan zijn positie als rechter van het Hooggerechtshof.’
Jan Pieter van der Sterre over James Boswell
‘Met een wandelstok en op sneeuwlaarzen schuifelt Willem Johan Kolff, tweeënnegentig jaar oud, de East Room binnen van het Residence Mayflower Hotel.’
Herman Broers over Willem J. Kolff
‘Op de eerste dag van zijn leven, te weten op 7 mei 1700, werd Gerard van Swieten gedoopt door een pater-jezuïet in de Leidse schuilkerk van deze orde, gelegen tussen de Schoolstraat en de Pieterskerkgracht.’
J.K. van der Horst over Gerard van Swieten
‘Op 2 december 1909 kwam er weer licht en leven in de pastorie van Kapelle.’
Annejet van der Zijl over Annie M.G. Schmidt
‘Kronkel was kwaad.’
Henk van Gelder over Simon Carmiggelt
‘Op 7 mei 1882 werd om tien uur 's morgens Alfonsus Josephus De Ridder geboren uit het huwelijk van Christinus De Ridder en Adella Van Elst.’
Jan van Hattum over Willem Elsschot
‘Het overlijden van Geert(jan) Lubberhuizen op 18 juli 1984 was voorpaginanieuws.’
Wim Wennekes over Geert Lubberhuizen
‘Het was een warme zondag op 10 juni 1951, toen in het Binnengasthuis Ziekenhuis in het hart van Amsterdam de dichter en essayist Max de Jong op drieëndertigjarige leeftijd overleed.’
Nico Keuning over Max de Jong
‘In NRC Handelsblad van woensdag 15 april 1998 uit Beatrijs Ritsema haar afschuw over de naoorlogse nieuwbouw, gekenmerkt door lage plafonds die de bewoners doen wennen aan de gedachte dat zij ooit in een doodskist zullen wonen.’
Johan Anthierens over Jacques Brel
| |
| |
Kader 2: Openingszinnen van voorwoorden van Nederlandse biografieën
‘In 1979 verscheen de herdruk van Het vuur brandde voort, de autobiografie die Henriette Roland Holst dertig jaar daarvoor had gepubliceerd.’
Elsbeth Etty over Henriette Roland Holst
‘In 1992 schreef ik voor het literaire tijdschrift Bzzletin een korte levensschets van Paul Rodenko, waarbij ik me vooral baseerde op diens uitspraken in interviews en mededelingen van zijn familie.’
Koen Hilberdink over Paul Rodenko
‘Dit boek gaat over een schrijver van wie volgens haarzelf nog staat te bezien of ze er wel eentje is.’
Annie van den Oever over F. Harmsen van Beek
‘Hoe kon een volslagen nieuwkomer, zoon van een Duits-joodse immigrant, binnen de Nederlandse overheid een bliksemcarrière maken die hem in de meidagen van 1940, nadat de regering naar Londen was uitgeweken, de positie van sterke man binnen het Nederlandse bestuur bezorgde?’
Arie van der Zwan over H.M. Hirschfeld
‘Om de lezer verwarring te besparen, lijkt het me verstandig de vijf personages die in dit boek dezelfde naam dragen al meteen aan het begin te introduceren.’
Mels de Jong over A.M. de Jong
‘Nico van Suchtelen liet niet alleen een omvangrijk geestelijk erfgoed na, gevat in twaalf delen Verzamelde Werken, maar ook een uitgebreid nageslacht.’
Esther Blom over Nico van Suchtelen
‘Alles is Annie M.G. Schmidt intussen toegedicht.’
Joke Linders over Annie M.G. Schmidt
‘De negentiende eeuw wordt vaak voorgesteld als een tijd waarin de mannen, vrouwen en kinderen der gezeten burgerij 's avonds in gesloten gezinsverband bijeenzijn in schemerige, volgepakte huiskamers, zwijgend, of verzen reciterend van Nicolaas Beets, Tollen en Ten Kate.’
Dik van der Meulen over Eduard Douwes Dekker
‘In het uiterste noorden van Polen loopt de oude weg van Wegorzewo naar Kalingrad.’
Roelof van Gelder over Naporra
| |
| |
| |
Roep om durf
Een biograaf moet onzichtbaar zijn, stelt Backscheider. Aan die eis voldoen Nederlandse biografen. Althans, een overtreding van die regel trof ik in Nederlandse biografieën nog niet aan, maar ongetwijfeld bestaan er voorbeelden van. Voor een dergelijke grondfout kan volstaan worden met een verwijzing naar een Engelse bron. Een bijzondere benadering voor een biografie vond de particulier secretaresse (gedurende wel 4,5 jaar) van Winston Churchill: ‘Ik ben geboren in Engeland, in het oude stadje Bury St. Edmunds, in Suffolk, waar in een ver verleden de edelen onderhandelden voor ze Koning Jan de Magna Charta lieten ondertekenen. Elizabeth Nel, geboren Layton.’ Kan een biograaf zichzelf luider overschreeuwen?
Nederlandse biografen betonen zich nuchtere vaklui, niet zwichtend voor de eigen fantasie, maar vaak ook het creatieve of gedurfde begin vermijdend. Ik betreur dat. Welbeschouwd zouden misschien júist biografen over wat meer lef moeten beschikken. Het oppakken van een biografie vereist moed. Eenzelfde moed als wanneer je een onbekende maar buitengewoon aantrekkelijke vrouw ziet, en besluit op haar af te stevenen, je intussen steeds wanhopiger afvragend: ‘Mijn hemel, hoe zal ik beginnen?’
| |
Literatuur
Paula R. Backscheider, Reflections on Biography (Oxford, Oxford Press 1999) |
Godfried Bomans, Memoires of gedenkschriften van Minister Pieter Bas (Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum 1964) |
Bret Easton Ellis, Lunar Park (Amsterdam, Ambo|Anthos 2005) |
Henk van Gelder, Carmiggelt - het levensverhaal (Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar 2000) |
Léon Hanssen, Want alle verlies is winst. Menno ter Braak 1902-1940 (Amsterdam, Balans 2000) |
Elizabeth Layton-Nel, Churchill - Een volmaakte portretstudie van Churchill door zijn secretaresse (Baarn, Het Wereldvenster 1959) |
Joke Linders, Doe nooit wat je moeder zegt: Annie M.G. Schmidt, de geschiedenis van haar schrijverschap (Amsterdam, Querido 1999) |
David Lodge, The Art of Fiction (Harmondsworth, Viking 1992) |
Hans Renders, Lezing op het congres Biografie Internationaal, 30 september 2005, Maison Descartes. Organisatie Werkgroep Biografie Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Biografie Instituut en Maison Descartes |
Hans Renders, Zo meen ik dat jij ook bent. Biografie van Jan Hanlo (Amsterdam, De Arbeiderspers 1998) |
|
|