| |
| |
| |
De kiemkracht van verdwenen documenten
Drie romans over Henry James
Hein Groen
Tussen 2003 en 2006 verschenen er drie romans over de Amerikaans-Britse schrijver Henry James (1843-1916): Author, Author van David Lodge, Felony van Emma Tennant en The Master van Colm Tóibín. Was dat toeval? En zo ja, of nee, wat voor betekenis kan daaraan worden toegekend? Hein Groen gaat op onderzoek uit.
Henry James onderscheidde zich in zijn jeugd al door een bijna priesterlijke toewijding aan de literatuur. Die toewijding zou in de jaren waarin hij door Europa zwierf alleen maar groeien. Het op afstand houden van intieme relaties werd de basis van zijn bestaan. Het beschermen van zijn privacy een eerste levensbehoefte. Wat niet wegnam dat zowel mannen als vrouwen zich tot hem aangetrokken voelden en hij zich tot hen. En dat hij een buitengewoon vol sociaal leven leidde. Hoe moest hij anders aan materiaal voor zijn romans komen?
James koos voor Engeland als thuisland en nam twee jaar voor zijn dood zelfs de Britse nationaliteit aan. Er is nogal eens aan getwijfeld of hij werkelijk de celibatair levende vrijgezel was die hij voorgaf te zijn. Dat maakt het des te opmerkelijker dat de drie hier besproken romans dat niet doen. Zelfs het woord ‘impotentie’ blijft achterwege, op één keer na, in Emma Tennants roman Felony. David Lodge en Colm Tóibín lijken van mening dat James' temperament zich niet in gangbare termen laat uitdrukken. Hoewel Tóibín de enige is die zich met James' voorliefde voor mannen bezighoudt, ontstaat niet de indruk dat dit gebeurt om tegemoet te komen aan een eigentijdse invulling van zijn roman.
Het min of meer gelijktijdig verschijnen van de drie romans wordt iets minder toevallig als je beseft dat in 1998 A Private Life of Henry James van Lyndall Gordon verscheen. Gordons biografie, met als ondertitel Two Women and his Art, wil laten zien in hoeverre James' jonggestorven nicht Minny Temple en de door zelfmoord aan haar einde gekomen Amerikaanse schrijfster Constance Fenimore Woolson (1840-1894) als het ware postuum met hem samenwerk-
| |
| |
Henry James voor de Villa Borghese in Rome, 1899
ten. Romans als The Portrait of A Lady (1881) en The Wings of the Dove (1902) zou James zonder hen niet hebben kunnen schrijven. Wat zijn relatie tot deze vrouwen in Gordons ogen laakbaar maakte was dat hij zich hun onafhankelijke, sensibele geesten toe-eigende voor zijn werk, terwijl hij hen in het werkelijke leven - op de momenten waarop zij hem het meest nodig hadden - liet vallen. In het geval van Fenimore Woolson bijna letterlijk. Zij gooide zich op een januarinacht in 1894 uit het raam van haar Venetiaanse appartement nadat duidelijk was geworden, zo luidt een van de veronderstellingen, dat James haar die winter niet in Venetië zou bezoeken omdat hij het te druk had met zijn toneelcarrière in Londen. Dood door schuld? Zijn schuld? Met die vraag wordt in de drie romans op verschillende manieren omgegaan.
| |
Het beest in de jungle
In de fenomenale vijfdelige James-biografie van Leon Edel wordt deze dood in Venetië in direct verband gebracht met The Wings of the Dove. Edel speculeert dat James in de maanden die op de tragische gebeurtenis volgden waarschijnlijk de regels van de psalmist las die hem de titel voor zijn roman ingaven: ‘Fearfulness and trembling are come upon me, and horror hath overwhelmed me. Oh that I had wings like a dove! For then I would fly away, and be at rest.’ In die woorden komen volgens Edel James' diepste gevoelens tot uitdrukking. The Wings of the Dove is niet alleen een monument voor James' nicht, maar evenzeer voor Fenimore Woolson, die zich, net als James, het liefst in Europa ophield en van wie in de laatste decennia van de negentiende eeuw in Amerika aanzienlijk meer romans werden verkocht dan van James.
Edel heeft uiteraard uitgebreid geschreven over de rol van beide vrouwen in James' leven en werk. Het grootste verschil tussen zijn biografie en die van Gordon is dat zijn toon nergens beschuldigend is. Misschien omdat James het emotionele onvermogen van zijn ongetrouwde alter ego's zelf zo veelvuldig in schuldbewuste termen heeft gethematiseerd. Edel ziet James als een auteur die zijn hele leven met behulp van zijn schrijfkunst in zelftherapie was. Met betrekking tot Fenimore Woolson heeft hij zijn eigen tekortkomingen nergens nadrukkelijker tot onderwerp gemaakt dan in ‘The Beast in the Jungle’, een verhaal dat hij tien jaar na de dood van Fenimore, zoals hij zijn vriendin noemde, schreef. Het
| |
| |
beest in de jungle was zijn metafoor voor het gevoel voorbestemd te zijn voor een uitzonderlijk lot. Voor iets dat zowel wonderbaarlijk als verpletterend verschrikkelijk zou kunnen zijn, waardoor je besprongen wordt als door een beest waarmee je plotseling oog in oog staat. In ‘The Beast of the Jungle’ is dat het besef niet in staat te zijn tot hartstocht, tot echt leven, tot een onbaatzuchtige vorm van houden van. Het ‘beest in de jungle’ is de metafoor waar in de drie romans alles om draait.
De omvang van Edels biografie en James' volumineuze oeuvre in aanmerking genomen, is het niet verwonderlijk dat de beknopte wijze waarop Gordon de stof behandelt de intrigerende materie een stuk overzichtelijker maakt en zo een directe inspiratiebron kan worden. Ook wat betreft de dood van zijn nicht, door wie James als jonge man buitengewoon gefascineerd was, ging hij volgens Gordon niet geheel vrijuit. De levenslustige, intelligente Minny stierf op vierentwintigjarige leeftijd aan tuberculose. Toen twee jaar voor haar dood werd vastgesteld dat haar longen waren aangetast probeerde zij, net als Minny Theale in The Wings of the Dove, haar ziekte zoveel mogelijk te negeren en werd haar verlangen al het mogelijke uit het leven te halen alleen maar groter. James ging in die tijd naar Europa en had haar diepste wens in vervulling kunnen doen gaan door haar mee te nemen. Of hij had haar kunnen laten overkomen toen hij in Rome was, zoals zij min of meer hadden afgesproken bij hun afscheid. Had hij bij nader inzien geen zin om in die stad, waar hij zich meer dan ooit voelde ontwaken, met een ziek familielid opgescheept te zitten? Hoe dan ook, hij reageerde totaal niet op de subtiele aansporingen in haar brieven om zich aan hun afspraak te houden.
James verbrandde zowel de brieven van Temple als die van Constance Fenimore Woolson en vroeg Woolson zijn brieven aan haar ook te verbranden. Waarom deed hij dat? Wat had hij te verbergen? Naar confidenties en intieme momenten in James' leven valt alleen maar te raden. Dus wordt er geraden. Zowel door de drie romanciers als door Edel en Gordon. Vooral in de romans wordt geprobeerd de ruimte in te vullen die door het ontbreken van cruciale documenten is ontstaan. ‘To live over people's lives is nothing unless we live over their perceptions, live over the growth, the change, the varying intensity,’ heeft James zelf geschreven. Edel gebruikt deze uitspraak als motto bij het eerste deel van zijn biografie. Op Tennant na, lijkt die vorm van inleving ook de richtlijn voor de anderen.
| |
Mislukking
Lodge schrijft in het nawoord van Author, Author dat hij al in 1995 de eerste aantekeningen voor een roman over James maakte. Hij heeft Gordons interpretaties verweven met een onderwerp dat hem al veel langer fascineerde: de vriendschap tussen James en George Du Maurier. Du Maurier was tekenaar bij het blad Punch. Veel vrienden van James verbaasden zich over de verknochtheid tussen hem en Du Maurier. James deed in zijn Londense jaren niets liever dan zijn zondagen in de familiekring van de Du Mauriers doorbrengen. Met als vertrouwelijk hoogtepunt de wandelingen op Hampstead Heath die steevast onderbroken werden door een gesprek op een bank die de twee vrienden de ‘Bench of
| |
| |
Confidences’ noemden. Lodge gebruikt die bank om James het verhaal van zijn nicht Minny aan Du Maurier te laten vertellen, en hem zijn twijfels over zijn schrijverschap te laten uitspreken. Aan het einde van de jaren tachtig van de negentiende eeuw maakte James zich in toenemende mate zorgen over de slechte verkoop van zijn romans. Hoewel hij van huis uit niet onbemiddeld was, was het familiekapitaal behoorlijk geslonken. Bovendien had James, om zijn onafhankelijkheid te bewijzen, altijd de ambitie gehad van zijn pen te leven.
Du Mauriers generositeit als vriend wordt door Lodge breed uitgemeten. James' gebrek aan juist die eigenschap - die hij in anderen, vooral ook in Fenimore Woolson, zo waardeerde - wordt door zowel Lodge als Tóibín subtiel zichtbaar gemaakt. Als James tegenover zijn vriend klaagt het gevoel te hebben geen plots meer te kunnen verzinnen, reikt Du Maurier hem er ter plekke een aan. James raadt hem aan er zelf iets mee te doen, temeer daar Du Maurier door een slecht gezichtsvermogen steeds minder goed kan tekenen. Niettemin maakt hij thuis een aantekening van het idee om het eventueel later uit te werken. Tussen 1890 en 1895 is hij voornamelijk in de weer als toneelschrijver door te breken in de hoop daar meer geld mee te kunnen verdienen. Als Du Maurier James' raad opvolgt en zijn vrouw de roman Trilby dicteert, wordt dat zo'n succes in Engeland en Amerika dat het boek aan het einde van de negentiende eeuw de best verkochte roman aller tijden is. Daar heeft James flink moeite mee, zonder dat overigens ooit te laten merken.
Tegen de achtergrond van dat onvoorstelbare succes speelt zich James' dramatische mislukking als toneelschrijver af, met als verschrikkelijk dieptepunt de première van Guy Domville. Aan het einde van de voorstelling roept het publiek de schrijver op het toneel. Zodra James gehoor geeft aan het ‘author, author’ om buigend het applaus in ontvangst te nemen, wordt hij vrijwel onmiddellijk getrakteerd op agressief boegeroep en gefluit. Hij blijft verbijsterd staan zonder te begrijpen wat er gebeurt. Dan wankelt hij geschokt de coulissen in. Het woord ‘afgang’ zal zelden een schrijnender letterlijkheid hebben gekregen dan op die januariavond in 1895. Het beest had weer toegeslagen. De verplettering was van een andere orde dan het jaar daarvoor, toen hij Fenimore Woolsons zelfmoord te verwerken had gekregen. Maar ook deze ervaring hoorde tot de meest traumatische van zijn leven.
| |
Sluiers
Author, Author is de meest Engelse van de drie romans over James. Het is duidelijk dat Lodge zich vooral thuis voelt in de Londense theaterwereld en in Hampstead, bij de huiselijke Du Maurier, en ook in Oxford, waar Fenimore Woolson en James bij Blackwell's Bookstore samen kijken hoeveel romans er van hen op de planken staan voor ze in Het Randolph Hotel gaan eten. In dat soort scènes is hij op zijn best. Ook als hij over typisch Engelse upstairs-downstairs verwikkelingen schrijft. James' humaniteit en zachtaardigheid ten aanzien van zijn personeel vormen het voornaamste tegenwicht voor zijn onmiskenbaar egoïstische trekken. Zodra Lodge zich echter buiten Engeland begeeft, overtuigt hij minder. De manier waarop hij het relaas over Fenimore Woolsons dood inlast door James op
| |
| |
de nacht voor de première van Guy Domville wakker te laten liggen en hem in herinnering kreunend de via dolorosa in Venetië laat afleggen, is bepaald onhandig.
Het grootste bezwaar dat aan Author, Author kleeft is dat de hoofdstukken die aan de mislukte toneelcarrière worden besteed wel erg uitvoerig zijn, hoe goed ze ook zijn geschreven. Maar wat een einde! Lodge spreekt James na een gedetailleerde beschrijving van zijn doodsbed als het ware zelf toe om hem er alsnog van te doordringen dat hij wel degelijk ook op een positieve manier voor iets uitzonderlijks was voorbestemd. Postuum, maar dat zal de schrijver die liever met de doden dan de levenden verkeerde niet deren. Lodge zet alles wat er sinds James' dood met zijn werk is gebeurd op een rij; van de vele films en televisieseries tot en met de soms wat al te diepgravende academische studies. Om te eindigen met de prachtige slotzin: ‘Henry, wherever your are - take a bow.’
Dat laatste zal James voor Tennants roman Felony niet doen. Waar Lodge en Tóibín zowel de egoïstische als de grootmoedige kant van de schrijver laten zien, zowel zijn zwakte als zijn geestkracht, maakt Tennant van James net zo'n literaire schurk als de ‘publishing scoundrel’ uit diens novelle The Aspern Papers uit 1888. Nee, erger nog. In 1887, toen James in een bergdorp bij Florence zes weken op de benedenverdieping van Fenimore Woolsons huis woonde, had hij op een schandalige manier misbruik van haar gemaakt. Bij het schrijven aan zijn novelle had hij haar als model gebruikt voor de nooit beminde ouwe vrijster in het verhaal ‘and on completing the portrait, the artist had thrown the sitter in the street, recorded for posterity but discarded from his life.’
Tennant verweeft haar relaas over de relatie tussen Fenimore Woolson en James met een gefictionaliseerde versie van de historische feiten waar ook James The Aspern Papers op baseerde: het verhaal rond de brieven die Byron en Shelly aan hun eertijdse minnares Claire Clairmont schreven. James verplaatste het verhaal van Florence naar Venetië, en de twee Engelse dichters werden omgebouwd tot de fictieve Amerikaan Jeffrey Aspern. De brieven, waarop vooral door een literatuurvorser op onbeschaamde wijze werd geaasd, komen na de dood van de vroegere minnares van Aspern in het bezit van haar vijftigjarige, ongetrouwde nicht, die met deze bruidschat de literator tot een huwelijk hoopt te verleiden. Als hij voor dat aanzoek vlucht, verbrandt zij de brieven.
James zou met The Aspern Papers zijn vriendin Fenimore haar plaats hebben willen wijzen. Mocht zij al aan een nauwere verbintenis denken, dan zou deze novelle haar wel uit de droom helpen. Constance, zoals Tennant haar noemt om haar niet net als James te defeminiseren, was achtenveertig toen hij haar The Aspern Papers overhandigde, bijna net zo oud als de ongetrouwde nicht in het verhaal. Het boek trof haar als een zweepslag, als de sprong van een beest in de jungle. Constance trok zich na hun ontmoeting in Genève steeds meer terug en pleegde uiteindelijk zelfmoord. Waarna James zich over haar literaire nalatenschap ontfermde en zo de gelegenheid kreeg allerlei ideeën voor zijn eigen werk uit haar aantekeningen te pikken. Zoals het idee voor ‘The Beast in the Jungle’.
Maar als nu juist dat verhaal het meest expliciet het intermenselijke falen van een man zonder hart tot onderwerp heeft, een man die zijn hele leven op het verkeerde
| |
| |
paard heeft gewed door te wachten op het uitzonderlijke waarvoor hij voorbestemd dacht te zijn en zo het echte leven miste? Welk nieuw licht werpt Tennants vermeende ontsluiering op het werk van James als de schrijver zelf de sluier al heeft afgetrokken? Haar aanpak lijkt op het trappen tegen een dood paard, terwijl het bij het portretteren van een schrijver toch om een vorm van reanimatie moet gaan. Bovendien wordt het beeld dat zij van hem schetst op geen enkele manier geschraagd door betrouwbaardere bronnen. Er is geen enkele aanwijzing dat James zijn verveling in gezelschap van Fenimore Woolson niet kon onderdrukken. Het paradoxale effect van Tennants poging de kant van Fenimore Woolson te kiezen, is dat zij van haar een ongelooflijk sneue, saaie, zielepoot maakt. Dit in tegenstelling tot Lodge en Tóibín, die haar charme, warmte en scherpzinnigheid zo benadrukken dat je nieuwsgierig wordt naar haar werk.
Tóibins poging tot reanimatie van James is zonder meer het meest geslaagd. Hij kiest als focus de jaren 1895-1900 en waaiert van daaruit lenig uit naar cruciale scènes in het verleden. Of we nu op de vleugels van James' herinneringen naar New England, Dublin, Rome, Florence of Venetië worden getransporteerd; overal voelt de sfeer even authentiek aan. De lezer wordt overal onmiddellijk naar binnen gezogen. Tóibíns boek is het meest kosmopolitische en doet daardoor het het meest recht aan de reikwijdte van James' oeuvre. Daarenboven ziet hij kans de relaties van James met Temple en Fenimore Woolson zodanig te verbeelden dat we inderdaad te maken lijken te hebben met ‘ties more intimate than sex’ zoals Gordon het heeft verwoord. Dat is dan wel na hun dood, maar dat maakt de
Constance Fenimore Woolson, 1893
beschrijvingen niet minder intrigerend.
Lees bijvoorbeeld hoe James zich na de dood van Fenimore Woolson in haar oude appartement installeert. Hij slaapt in haar bed, voelt haar warmte om zich heen, laaft zich aan haar sfeer, ruikt haar geur, neemt haar jurken in zijn armen om ze samen met haar gondelier tot zinken te brengen op een plek in de lagune die haar dierbaar was. Lees hoe deze scène bij Lodge het toppunt van gruwelijkheid verbeeldt en bij Tennant dat van lugubere hardvochtigheid, maar hoe die bij Tóibín juist van tederheid getuigt, hoe bizar de onderneming ook uitpakt. Ja - het is fictie, want niemand weet hoe James zich werkelijk heeft gevoeld; het blijft gissen. Het blijft ook waarschijnlijk dat hij uit eigenbelang het uitzoeken van Fenimore Woolsons papieren op zich nam om compromitterend materiaal te verbranden. Hij nam bovendien de aantekening
| |
| |
over die tot ‘The Beast in the Jungle’ zou leiden. Niet om Fenimore Woolson te bestelen, lijkt Tóibín te suggereren, maar om haar te gedenken. En om postuum in samenwerking met haar te schrijven.
Tóibíns The Master verdient een diepe buiging. ‘Een goeie biografie’, zei Sem Dresden ooit, ‘laat je denken: die vent kon niet anders dan het leven leiden dat hij heeft geleid.’ Zo zit het ook met deze roman.
| |
Literatuur
Leon Edel, Henry James. A Life (Londen, Hart-Davis 1953-1972) |
Lyndall Gordon, A Private Life of Henry James (Londen, Chatto & Windus 1998) |
David Lodge, Author, Author (Londen, Secker & Warburg 2005) |
Emma Tennant, Felony (Londen, Vintage 2003) |
Colm Tóibín, The Master (New York, Scribner 2005) Nederlandse vertaling: De meester (Breda, De Geus 2005). Uit het Engels vertaald door Anneke Goddijn |
|
|