Mozes. Hij liet het zich aanleunen, leek die identificatie zelfs gerechtvaardigd te vinden. A.W.F. Idenburg, een prominent partijgenoot en goede vriend van Kuyper: ‘Omdat hij eraan gewend is om Gods werk als het zijne, en zijn werk als Gods werk te beschouwen.’ De historicus Jan Romein, die hem ‘de klokkenist der kleine luyden’ noemde, formuleerde het later zo: ‘Kuyper en de weinigen, die zijn als hij, hébben geen overtuiging: de overtuiging heeft hén. Kuyper was een bezetene, “ziende op het gebod, blind voor de uitkomst”.’
Die blinde overtuiging dat hij een heilige missie te vervullen had en zijn ijdelheid maakten dat hij feilloos een publiek kon bespelen. Daarbij combineerde Kuyper de retoriek van de dominee met een bijna rooms aandoend gevoel voor theater. Nederland moest gered worden uit de klauwen van ongeloof en revolutie. Een hele opdracht, wat Kuyper graag benadrukte door parallellen te trekken met bij zijn gehoor overbekende verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament en uit de vaderlandse geschiedenis. De strijd- en oorlogsmetaforen waren niet van de lucht.
Hoezeer de bijbel ook waarschuwde tegen hovaardigheid, bescheidenheid was niet Kuypers stetkst ontwikkelde eigenschap. Hij presteerde het zelfs om een aan hem gewijde biografie zelf te recenseren. In zijn eigen krant, De Standaard, schreef hij over het boek Leven en werk van Dr. A. Kuyper: ‘Wat bovenal beteekenis aan dit werk geeft, is, dat de geachte schrijver van meet af aan als geestverwant optrad, daardoor op zoo veelszins aangrijpende wijze het streven en het bedoelen van Dr. Kuyper gevoeld, ingezien en verstaan heeft, en het thans beter dan iemand tot dusver in schets bracht en toelichtte.’
Kuyper kon op het moment van de bespreking terugkijken op een onvoorstelbaar druk leven. Hij had een goddelijke opdracht te vervullen en dat besef sloeg, zoals biograaf Koch constateert, gemakkelijk om in de gedachte alles aan te kunnen vatten, alles aan te móeten vatten ook. Soms werd hem dat te veel, maar met een zeer strikte dagindeling voorkwam hij een fatale inzinking en legde hij de basis voor zijn ongekende productiviteit. Werkelijk alles gebeurde op uur en tijd. De dochter die vader 's avonds een kopje thee kwam aanbieden, kon het antwoord krijgen: ‘Nog vier minuten.’ En dan moest er ook precies vier minuten gewacht worden. Als het om de dagelijkse lichaamsbeweging ging, was Kuyper al even punctueel. Twee uur moest er gewandeld worden. Lukte het 's middags maar om een uur en twintig minuten te wandelen, dan werd er 's avonds nog veertig minuten gewandeld.
Die ijzeren discipline en plichtsbetrachting stelde hem in staat zich in slechts één leven te ontpoppen als predikant, kerkhistoricus, theoloog, journalist, politicus, ideoloog, kerkreformator en universiteitsstichter. En, constateert Koch, altijd ging het Kuyper om de overwinning, om de triomf in de naam van Christus. Verlies kon hij niet verdragen.
Weerstanden waren onvermijdelijk. Toen Kuyper in 1901 een kabinet ging leiden, hield menigeen zijn hart vast. Ook de jonge koningin Wilhelmina vertrouwde hem niet. Ze noemde Kuyper ‘een bedrieger’, een gevaarlijke demagoog, ijdel, heerszuchtig en laf.
Zelfs een bewonderaar als partijkopstuk Idenburg veroorloofde zich af en toe kritiek op de grote antirevolutionaire leider. ‘Kuyper is een uitverkoren vat,’ concludeerde