Finest hour
Gedurende zijn lange professoraat, dat tot 1924 duurde, was Sijmons regelmatig bijna overspannen en kon hij soms maanden achtereen niet werken. Zijn grote plichtsbesef en de hoge eisen die hij aan zichzelf stelde waren daar debet aan. Hij gaf veel college, begeleidde promovendi en vervolgde zijn onderzoek naar middeleeuwse heldensagen, in het bijzonder naar de Kudrun en de Edda. Zelf vond hij aan het eind van zijn leven dat hij te weinig op wetenschappelijk vlak had gepresteerd. Organisatorische en bestuurlijke functies vergden veel van zijn tijd, maar omdat ze uit zijn positie voortvloeiden kon of wilde hij ze niet weigeren. Zo maakte hij jarenlang deel uit van de examencommissies voor de mo-akte Duits en was hij voorzitter van de Vereeniging voor Paedagogisch Onderwijs. Als vanzelfsprekend was hij redactielid en medewerker van taalkundige tijdschriften in Duitsland en Nederland. Met P.J. Blok en J.S. Speyer behoorde hij in 1893 tot de oprichters van het tijdschrift Museum. Maandblad voor philologie en geschiedenis.
Zijn finest hour beleefde hij op 1 mei 1915 toen hij in het gebouw Corps de Garde aan de Oude Boteringestraat het Germanistisch-Romanistisch Instituut opende en kon aankondigen dat de regering een som ineens voor de inrichting van een handbibliotheek beschikbaar had gesteld.
Een tweede belangrijk moment deed zich voor toen hij in 1919 als lid toetrad tot de nationale Onderwijsraad, adviesorgaan van de regering, waarin hij in 1921 de eervolle functie van voorzitter kreeg. In 1903 had hij al zitting genomen in de Staatscommissie tot reorganisatie van het onderwijs, de zogenoemde Ineenschakelingscommissie, die maar liefst zeven jaar nodig had om een eindrapport op te stellen. Hij gaf blijk van progressieve opvattingen over het onderwijs, toen hij met twee andere commissieleden, het Tweede Kamerlid H.L. Drucker en de Utrechtse hoogleraar A.A.W. Hubrecht, een minderheidsrapport uitbracht, waarin zij pleitten voor ruimere toelatingseisen voor de universiteit en in het bijzonder voor toelating van leerlingen die de door de Commissie voorgestelde Latijn-loze afdeling van het lyceum hadden doorlopen.
Pas in de laatste jaren van zijn hoogleraarschap zag Sijmons zijn grootste wens in vervulling gaan, toen mede dankzij zijn inspanningen bij regeling van het Academisch Statuut in 1921 kandidaats- en doctoraalexamens in de moderne talen werden ingesteld.
Sijmons' laatste levensjaren na zijn emeritaat op zeventigjarige leeftijd in 1924 waren niet erg gelukkig. In 1925 overleed zijn vrouw Nancy. Het echtpaar had geen kinderen en deels uit eenzaamheid, deels om zijn werk voor de Onderwijsraad gemakkelijker te kunnen doen, verhuisde hij in 1930 naar een van zijn zusters in Den Haag om twee jaar later weer naar Groningen terug te keren. Daar stierf hij in 1935, na een ziekbed van enkele jaren. De moderne talenafdeling van de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte was inmiddels een bloeiend onderdeel van de Groningse universiteit, met nog steeds veel mo-, maar inmiddels ook doctoraalstudenten.