kennen, maar hij had geen connectie met jongere schrijvers en niet met bevlogen romantici. In Antwerpen leerde hij de voorgangers van de Vlaamse beweging kennen. Met de schrijver Jan Frans Willems sloot hij een levenslange vriendschap. In 1828 debuteerde hij.
Tien jaar later brak de Belgische Revolutie uit, en dit betekende dat de aanwezigheid van Hollanders niet langer gewenst was. Potgieter keerde met tante en haar handelspartner eind 1830 terug naar Amsterdam, en werd gezonden naar Zweden om de bezittingen van een Hollandse familie te inspecteren. Hij verbleef daar bijna twee jaar en leerde er de Zweedse literatuur kennen. In deze jaren voltrok zich zijn ontwikkeling als schrijver en denker. Hij begon er hoe langer hoe meer van overtuigd te raken dat de Nederlandse literatuur en de literatuurkritiek in een impasse verkeerden. Een goede literatuurkritiek zou de literatuur omhoog kunnen helpen en haar dezelfde plaats kunnen geven als ze in de glorierijke zeventiende eeuw gehad had.
Vanaf 1834 staan alle activiteiten van Potgieter in dit teken. Hij leidt dan in feite een dubbelleven. Overdag is hij een plichtgetrouwe handelsagent die zich langzaam maar zeker tot grote welstand opwerkt. In de avond schrijft hij onvermoeibaar kritieken, essays, proza en poëzie. Hij sluit zich aan bij een club jonge vrienden met dezelfde idealen en zij richten het tijdschrift De Muzen op. Dit is het eerste tijdschrift in Nederland waarin de kritiek op een professionele manier beoefend wordt.
Opnieuw is er dan tragiek in het leven van Potgieter. De leidsman van De Muzen was de theologiestudent Aernout Drost. Potgieter raakte zeer op hem gesteld en hij bewonderde de gedreven jongen. Drost bleek aan tering te lijden, en stierf toen het zesde nummer van De Muzen nog moest uitkomen. Potgieter was als verlamd. Doorgaan met het tijdschrift kon hij niet. Wel verzorgde hij samen met een andere vriend, Reinier Bakhuizen van den Brink, de uitgave van Drosts onvoltooide Schetsen en verhalen. Daarbij maakten ze Drost moderner en romantischer dan hij eigenlijk was. De uitgave begint met de woorden: ‘Vroeg sterven behoort tot de idealen van een dichterlijk leven.’ Dat doet denken aan wat Willem Kloos een halve eeuw later over Jacques Perk zou schrijven: ‘Wien de Goden liefhebben, nemen zij jong tot zich.’
Zelf gaf Potgieter het opvallende prozawerk Het Noorden (1836-1840) uit, een humoristische, los gestructureerde roman in de geest van Jean Paul en Lawrence Sterne. Potgieter heeft de naam een moeilijk, hermetisch schrijver te zijn. De intellectualistische en maniëristische stijl van zijn essays en kritieken, die wat de gedachtewereld betreft beïnvloed zijn door Charles Augustin Sainte-Beuve, maakt hem moeilijk toegankelijk. Dat geldt ook voor zijn latere poëzie. Zo is het lange gedicht ‘Florence, den xiv den mei 1265-1865’ een uiterst kunstig geconstrueerd eerbetoon aan Dante, vol cultuurhistorische uitweidingen en interpretaties van Dantes betekenis voor het negentiende-eeuwse nationalisme. Veel toegankelijker zijn de Liedekens van Bontekoe uit 1840, volksgedichten in zeventiende-eeuwse trant. Drie van zijn essays waren het invloedrijkst. Zijn Kopijeerlust des dagelijkschen levens (1841) werd een gevleugeld woord voor de realistische stroming die omstreeks 1840 in de literatuur ging overheersen. In Jan, Jannetje en hun jongste kind, gepubliceerd in 1842, stelde hij in een allegorie de slappe burgermansgeest van