hij de Amsterdamse ndsm-werf overnam. De ambtenaren hoopten dat wonderdokter Verolme deze structureel noodlijdende (want niet aan zee gelegen) werf uit het slop zou kunnen halen. Verolme zei nooit nee tegen uitbreiding van zijn imperium, en zo werd de last op zijn schouders steeds zwaarder. Meer overheidsgeld had hij nodig en dat kreeg hij pas toen hij zijn zeggenschap uit handen gaf. Hij moest al zijn aandelen verpanden aan de Nationale Investeringsbank. Verolme was geketend en strompelde voort door het steeds diepere sociaal-economisch moeras dat Nederland in de jaren zeventig werd. Daar vonden katholieken en socialisten elkaar in een conservatief beleid, puur gericht op behoud van het bestaande, en vooral van werkgelegenheid. Zeker na de verkiezingen van 1971. De balans tussen de pvda en de kvp die sinds de oorlog altijd zo'n beetje even groot waren geweest, begon toen door te slaan in het voordeel van de socialisten. Dat nieuwe tijdperk, waarin voor ondernemers minder ruimte bestond, was in 1966 al ingeleid. Toen publiceerde Joop den Uyl, minister van economische zaken in het kabinet-Cals, zijn Nota inzake de groei en structuur van onze economie, waarin niet langer economische groei, maar herstructurering centraal stond. De overheid zou het bedrijfsleven wel even herschikken en het zojuist ontdekte aardgas fungeerde daarbij als aantrekkelijke subsidiepot.
Al was Verolme geen sympathieke man, toch is het verdrietig te leren hoe deze man in dit moeras werd neergetrokken. Zijn onderneming moest samengaan met de oude vijand Rijn Schelde en de combinatie werd rsv. Dekker beschrijft het mooi: ‘Onder het kabinet-Den Uyl dat in 1973 was aangetreden, en later het kabinet-Van Agt-Wiegel, groeide rsv uit tot één groot werkgelegenheidsproject - “een sociale werkplaats op grote schaal” noemde een van de commissarissen het later - waar zachte heelmeesters, met pappen en nathouden en het sparen van de kool en de geit grote, gapende, stinkende wonden maakten.’
In 1983 raakte rsv in surséance en volgden de massaontslagen. Verolme was twee jaar eerder overleden.
In 1984, tijdens het eerste kabinet-Lubbers, werd een parlementaire enquête ingesteld naar die dramatische ondergang. De laatste parlementaire enquête daarvoor dateerde van vlak na de Tweede Wereldoorlog, toen het functioneren van het oorlogskabinet in Londen onder de loep werd genomen. De laatste dáárvoor was in 1886. Die betrof de slechte werkomstandigheden in fabrieken, de zogeheten sociale questie. En zo, kunnen we zeggen, omspanden die eerste en die laatste enquête de opkomst en ondergang van het socialisme als een economische theorie. Een theorie mede bedoeld om het gedrag van eigenwijze wildebrassen als Cornells Verolme te beteugelen.
Ariëtte Dekker, Cornelis Verolme. Opkomst en ondergang van een scheepsbouwer (Amsterdam, Bert Bakker 2005)