| |
| |
| |
Feiten spreken niet, zij zwijgen
Over de biografie van Adriaan Morriën
Frans Meulenberg
Zijn leven lang is Rob Molin al gefascineerd door de dichter, recensent, redacteur, vertaler en bloemlezer Adriaan Morriën. Deze fascinatie resulteerde in een vuistdikke biografie, waarin duidelijk wordt dat bewondering niet het voornaamste motief moet zijn om een biografie over iemand te willen schrijven. Voor analyse en interpretatie van de feiten is enige afstand nodig.
Het thema ouderdom bracht mij tien jaar geleden in contact met Adriaan Morriën. Het congres van het Nederlands Huisartsen Genootschap was in 1997 gewijd aan ‘de oudere patiënt’. Als key-note spreker was Adriaan Morriën uitgenodigd, omdat hij in zijn werk en in interviews heel duidelijk ‘bezig was’ met het thema veroudering. Zo zei hij in een interview: ‘Ouderdom is voor mij niet alleen een groot en schrijnend avontuur, maar ook een laatste leerschool en de bekroning van een levenshouding. Die houding bestaat voor een belangrijk deel uit hunkeren en afzien. In ons verlangen zijn we mateloos en gulzig, de werkelijkheid zorgt er wel voor dat er beknibbeld wordt.
In de bomvolle rai in Amsterdam zat ik op de congresdag naast hem op de eerste rij. Hij was gespannen. ‘Breng mij na de lezing maar meteen naar huis’, zei hij zacht, ‘ik heb het hier wel gezien!’ De organisatoren hadden er vooraf nadrukkelijk op gehamerd dat hij maximaal twintig minuten spreektijd kreeg. De voorzitter gaf hem het woord en langzaam stond Morriën op. Hij liep even traag als beheerst langs het toneel de trap op en evenwijdig aan zijn eerdere gang wandelde hij in hetzelfde bedaagde tempo naar het spreekgestoelte. Langzaam viste hij de tekst uit zijn colbert, vouwde de blaadjes uit en streek ze liefdevol glad. ‘Heb ik genoeg licht?’, vroeg hij naar boven kijkend. Hij tuurde naar het papier. Mompelend: ‘Nu nog mijn bril...’ Inmiddels waren enkele minuten verstreken. Hij vond de bril, zette hem op, schraapte zijn keel en begon zijn toespraak. Meteen was de zaal muisstil, geïmponeerd door de rust die hij uitstraalde en de nonchalance waarmee hij tijd vermorste. Ingeklemd tussen twee gedichten, las hij ongepubliceerde dagboek- | |
| |
fragmenten voor. Fragiel, teder, nuchter. Met veel stiltes. Stiltes die de witregels voor de spreker zijn. ‘Geniet van het leven, want je bent maar één keer oud!’, drukte hij de zaal op het hart. En even later: ‘Was ik nog maar dertig! Wat zou ik dan een schandalig leven leiden!’
Na het laatste woord kreeg hij een staande ovatie. Minutenlang. Beduusd stond hij in een wat slobberig colbert onder het warme toneellicht. De veter van zijn linkerschoen zat los. Hij vouwde de handen ineen en stak ze in een juichend gebaar boven het hoofd, als van een zegevierend sportman. Een emotioneel moment. Morriën liep terug naar de toneeltrap waar ik hem, zoals afgesproken, ondersteunde. Het eerste wat hij fluisterde: ‘En nu een pilsje, Frans...’ Wij liepen naar de vip-room, het kleinste kamertje in de rai. Het duurde even voordat ik weer bij hem terugkeerde met de woorden: ‘Adriaan, dit heet nu vooruitgang: een pilsje is hier midden in Amsterdam niet te krijgen; er is uitsluitend champagne!’
Ik toonde hem de fles.
‘Dan beginnen wij daarmee’.
Uren later bracht ik hem naar huis - in de catacomben van de rai was inmiddels lauw bier aangetroffen - samen met zijn huisarts Joke. Ik kreeg de tekst van zijn lezing, enkele getypte vellen met handmatige correcties. Ontmoet of gesproken heb ik hem daarna niet meer.
| |
Schrijver om brood
Rob Molin ontmoette Morriën tijdens een signeersessie in 1965. Dat was het startpunt voor een levenslange fascinatie voor de schrijver met als tastbare tussenstations een dissertatie, de bezorging van het verzameld kritisch proza en nu een vuistdikke biografie, met negentig pagina's voetnoten, onder de titel Lieve rebel.
Adriaan Morriën, opgegroeid in IJmuiden, was een broodschrijver - daar is niets mis mee, overigens - die gedurende tientallen jaren een diepgaande invloed had op letterenminnend Nederland. Als dichter, recensent, tijdschriftredacteur, columnist, vertaler, stukjesschrijver, bloemlezer, en in menig andere rol. Hij mag dan te boek staan als een minor poet, maar hij hield van literatuur en schreef erover als een kritische minnaar. Het minnaarschap trok hij door in het dagelijkse leven. Zijn leven lang was hij geobsedeerd door seks, van een fysieke voorliefde voor zijn moeder en bezoeken aan een volwassen dochter die als prostituee werkte, tot en met de korte stukjes uit zijn laatste levensjaren over onbekende jonge vrouwen. Sensuele stukjes met een goed oog voor detail, waarin Morriën bewees dat goed schrijven niet ‘meer’ is dan goed kijken, iets bijzonders ontdekken en dat vervolgens mooi opschrijven. Dat deed hij in stukjes waarin hij het zojuist vervlogene trachtte te bestendigen. Een man met een gedetailleerde blik, maar die blik mag in het geval van Morriën ook voyeuristisch heten.
Een belangrijke functie van een biografie is dat deze weersproken wil worden. Biograferen is vooral een praktijkvak, en reflectie over deze praktijk - meestal geconcretiseerd in de vorm van de feitelijke biografie en de verantwoording, soms ook in dagboekachtige notities, verslagen of beschouwingen - is de enige methode het ‘vak’ van een theoretische grondslag te voorzien. Op alle biografieën is dus iets aan te merken, en dat is een goede zaak. Ook deze biografie bevat voldoende stof ter overdenking en ter lering.
| |
| |
Pagina uit een manuscript van Adriaan Morriën
| |
Bij de bron
Het aantal bronnen met betrekking tot Morriën is groot, zowel schriftelijk als mondeling. Van de langjarige omgang met Morriën en diens directe omgeving kan Molin niet anders dan profijt hebben gehad. In deze biografie onthult hij veel nieuwe en vaak pijnlijke feiten. Dat is de winst van dit boek. Wie de noten vervolgens nauwkeurig beziet, fronst de wenkbrauwen. Aleid Truijens wees er in de Volkskrant al op dat hij om de haverklap als bron noteert ‘Mondelinge informatie Adriaan Morriën 1982-2002’. Dat is geen bron, maar een vrijbrief om wat dan ook te schrijven. Want letterlijke citaten uit die gesprekken met Morriën zijn slechts mondjesmaat te vinden. Daarnaast - en dat punt acht ik van nog zwaarder belang - ziet hij alles als informatie, ook bijvoorbeeld de stukjes waarin Morriën op hoge leeftijd terugblikt op zijn kinder- en jeugdjaren. De vertekening door het perspectief (de vele decennia die liggen tussen ervaring en beschrijving van die ervaring) en de mogelijke intenties van Morriën (zoals het schaven aan een publiek imago, het bewust manipuleren van de herinnering) zijn factoren die de biograaf buiten beschouwing laat. Deze werkwijze onthult de rol die de biograaf kiest: die van chroniqueur. Daarmee komt meteen al een eerste groot manco van deze biografie aan het licht, want in elke biograaf moet weliswaar een chroniqueur besloten zitten, maar het is slechts een basis. ‘Slechts’, ondanks het noeste werk wat eraan ten grondslag ligt. Bovenop het feitenrelaas - zeg maar de zwartwit beelden van een leven - komt de duiding, het verantwoord gissen, de interpretatie. Die geven kleur aan een biografie. Die tonen de vingerafdruk van een goede biograaf. Feiten spreken niet, feiten houden de lippen op elkaar.
| |
Feiten en fouten
Ook al schrijft de biograaf een - in dit geval zelfs chronologische - kroniek van een leven, dan nog ontkomt hij of zij niet aan het plaatsen van accenten. Opvallend is dat deze accenten hier, hoe omvangrijk de biografie ook is, lijken te ontbreken. Het hele leven van Morriën komt voorbij, zonder tempowisselingen, waarbij de maatschappelijke context wisselend betekenis krijgt. Waar de kinderjaren fraai gestalte krijgen, geprojecteerd tegen de achtergrond van een armoedig leven in IJmuiden, lijken de oorlogsjaren in een vloek en een zucht voorbij te gaan, waarbij, naast een kortdurend ver- | |
| |
blijf in de gevangenis, de belangrijkste bekommernis van Morriën het schaven aan gedichten lijkt te zijn. De Tweede Wereldoorlog als een achteloos voorbijgaande episode, kan dat wel in de levensbeschrijving van een man die vlak voor de oorlog haarscherp de fascistische dreiging zag (Molin citeert een ijzersterke bron, een brief van Morriën uit 1939)? Het lijkt alsof de biografie hier onvoldoende in balans is.
Het zo op het oog klakkeloos overnemen van uitspraken en meningen leidt ook tot fouten. Morriën was in zijn kinder- en jeugdjaren een fysiek kwetsbare jongen die, geveld door tuberculose, lang in sanatoria verbleef. De latere Morriën was een romanticus, die het klassieke beeld van de doodzieke maar creatieve tuberculosepatiënt aantrekkelijk vond. Het laat zich denken dat hij dat romantische beeld, zeker in retrospectief, in stand wilde houden. Molin merkt op dat de tuberculose niet de schuld was van zijn moeder want zij was ‘in huis altijd proper geweest en ook aan de voeding van de laatste tien jaren kon de ziekte niet worden geweten’. Later weet Morriën de ziekte aan zijn calvinistische opvoeding. Molin noteert het allemaal, zonder te zeggen dat voeding, opvoeding noch reinheidsregime de oorzaak kunnen zijn van tuberculose. Enkele pagina's verder schrijft hij over tachycardie (versnelde hartslag) waar Morriën soms last van had: ‘Hij kon niet weten dat ze een lichamelijke reactie was op de jarenlange overbelasting van zijn psyche door ontkenning van zijn ziekte en het binnenhouden van grieven en woede. [...] Zijn hartslag reageerde onmiddellijk op het noemen van dat orgaan [de longen].’ Dit is faliekante onzin die geheel voor rekening komt van de biograaf. Deze passages zijn in ieder geval niet ter controle voorgelegd aan een arts. In deze passages lijkt de biograaf uit te zijn op effectbejag en bekrachtiging van het romantisch imago van Morriën.
| |
Intentie en visie
‘Gedegen’ noemt Renders deze biografie in Vrij Nederland. Dat woord behelst eigenlijk een negatieve beoordeling, omdat ‘gedegen’ uitsluitend betrekking kan hebben op de rol van de biograaf als chroniqueur. Aleid Truijens is in de Volkskrant veel scherper in haar kritiek. Ik sluit mij volledig aan bij haar oordeel over het gebrek aan visie dat ik hier letterlijk aanhaal:
Al even weinig vindt hij van Morriëns erotomanie. Betekende hij veel voor die meisjes wier ‘innerlijk kompas’ hij zei bij te stellen, of was er sprake van kleffe gulzigheid en tomeloos narcisme? Schrijnend is wat hij in zijn gezin liet gebeuren onder het mom van de ‘vrije liefde’. Guusje, de echtgenote die hij vanaf het begin van hun huwelijk bedroog, belde hij op haar werk om mee te delen dat hij nooit ‘geil’ op haar was geweest. Is dat misschien ‘rebels’? Lief is het in elk geval niet. Zijn liefde voor zijn dochters ging zo ver dat hij de een, Adrienne, die in een bordeel werkte, als ‘klant’ bezocht, op aandringen van de ander, Alissa, die over de ontmoeting een mooie reportage voor Nieuwe Revu zou schrijven. De publicatie ging niet door, het bezoekje wel. Wat is dat voor een vader? Molin brandt er zijn vingers niet aan.
Een biografie zonder visie is geen biografie. Niet alle daden en denkbeelden van het onderwerp van de biografie verdienen, bij
| |
| |
herhaling, duiding. Maar sommige levens - en zeker het leven van Morriën - kunnen niet zonder. Hoe zag de moraal van Morriën eruit? Wat betekende ‘respect’ in zijn ogen? En hoe beoordeelt de biograaf dat? Het blijft allemaal onder het oppervlak.
Een biografie is vooral de uitkomst van de intenties van de biograaf. Daarom is inzicht in die intenties zo belangrijk, als verklaring voor de gemaakte keuzes en de geformuleerde visie. Jammer dat de lezer juist over deze intenties nauwelijks iets te weten komt. In zijn voorwoord noemt Molin zichzelf een ‘biograaf uit bewondering’. En al zegt hij snel dat bewondering niet identiek is aan kritiekloosheid, toch lijkt die zelftypering treffend. Hoewel hij een paar puntjes uit de door Morriën zelf opgebouwde mythe ontkracht (zo maakt hij duidelijk dat, in tegenstelling tot wat Morriën zelf beweerde, deze nimmer geheel los kwam van zijn calvinistische achtergrond), wordt de biografie vooral gekenmerkt door het bestendigen van die mythe. Sporen hiervan zijn talloos, tot zelfs in de details. Morriën noemde zichzelf in een interview ooit een ‘theoloog van het lichamelijke’. Deze uitspraak heeft meer schoonheid dan inhoudelijke zeggingskracht, maar vooruit. In de biografie staat deze typering tussen aanhalingstekens, als citaat. Later, veel later in de biografie, op pagina 486, keert de uitdrukking terug, maar nu zonder aanhalingstekens, als woorden van de biograaf dus. Zelden las ik in een biografie een dergelijk klein doch overtuigend bewijs dat de biograaf te zeer met het leven van zijn hoofdpersoon is vergroeid, om tegenover dat leven nog enigszins objectief te kunnen staan. Het is alsof de vereenzelviging van biograaf en hoofdpersoon aan het slot van de biografie gestalte krijgt.
Een langdurig verkeren met het onderwerp van de biografie heeft dus voordelen, maar zeker ook nadelen. De nadelen wegen in deze biografie zwaarder dan de voordelen, fluistert mijn gevoel. En plotseling is daar de herinnering aan een citaat van H.G. Wells: ‘Iemands biografie zou geschreven moeten worden door een gewetensvolle vijand.’ Inderdaad, denk ik, ieder leven verdient een kritische biograaf.
| |
Literatuur
Rob Molin, Lieve rebel - Biografie van Adriaan Morriën (Amsterdam, Arbeiderspers 2005) |
Frans Meulenberg, Formules voor verlangen (Belvedère, Overveen 2001) |
Hans Renders, ‘Theoloog van het lichamelijke’ in: Vrij Nederland, 8 oktober 2005 |
Aleid Truijens, ‘Het raadsel blijft intact’ in: de Volkskrant, 20 september 2005 |
|
|