literaire werkwijze, maar beweert tegelijkertijd dat de historische waarde van haar biografie daar niet onder heeft geleden. In haar verantwoording schrijft ze: ‘De historisch geïnteresseerde lezer zal door de gehanteerde stijl en het ontbreken van precieze citaten niet kunnen nalaten zich steeds af te vragen: Is dit echt zo gezegd, is dit echt zo gebeurd? Het antwoord luidt in negentig procent van het geschrevene bevestigend. Ja, zo is het gebeurd.’ Maar die tien procent..., denkt dan de historisch geïnteresseerde lezer, althans, de lezer die graag zou weten waar hij of zij daadwerkelijk om de tuin wordt geleid - hoe zit het daarmee? In grote lijnen zal Smolenaars verhaal inderdaad stroken met de historische werkelijkheid, en is slechts hier en daar met de feiten geschoven. Brieven zijn gecomprimeerd, net als sommige gebeurtenissen, om de weerbarstige werkelijkheid in een overtuigend verhaal te dwingen. Desalniettemin diskwalificeert dat onverifieerbare gerommel met archiefmateriaal dit boek als serieuze biografie, ook al betreft het maar tien procent van het gebodene. Wie zich aan fictie waagt, moet de illusie opgeven een historisch verantwoord boek te schrijven. Natuurlijk kan er een ‘hogere waarheid’ doorklinken in fictie; er kan een levenshouding, een sfeer, een tijdgeest worden overgebracht zoals geen handboek dat ooit zal doen - en dat kan zeer verhelderend zijn. Maar het is alleen echt grote schrijvers gegeven, dit teweeg te brengen. Anders blijft de vie romancée, zoals Nabokov in Het werkelijke leven van Sebastian Knight opmerkt, ‘verreweg de slechtste soort literatuur tot op heden bedacht’.
Jammer genoeg is het Smolenaars niet gelukt deze stelling te weerleggen, want ook wat literaire kwaliteit betreft is deze biografie onder de maat. Het is een ronduit vervelend boek, compleet met de belerende ondertoon waar historische romans maar al te vaak onder lijden, en personages die nauwelijks tot leven komen. Smolenaars laat Wichmann van alles voelen en denken: ‘Clara trok zich terug aan de kant en aanschouwde het gezelschap. Nu miste ze haar moeder.’ Of: ‘Clara was weinig spraakzaam. “Niemand kan aan me zien dat ik geleden heb,” dacht ze.’ Maar je komt er niet achter wie Wichmann was, wat haar bewoog en hoe zij zich ontwikkelde. Zelfs de sterfscène ontroert nauwelijks, omdat je geen band met de hoofdpersoon hebt kunnen opbouwen. Omdat deze uitzonderlijke en tegendraadse vrouw niet over het voetlicht wordt gebracht, is de voornaamste indruk die dit boek achterlaat een gevoel van spijt.
Aan het archiefmateriaal heeft het in ieder geval niet gelegen, zo blijkt uit de inventaris van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, waar je behalve Wichmanns brieven en dagboeken bijvoorbeeld ook kunt inzien: ‘Tekening van haar hand, 1887’; ‘Eerste breiwerkje, 1893’; ‘Poëzie-albums 1893-1898’; en, bonus voor de biograaf: ‘Briefje van onderwijzeres over haar gedrag in de klas, 1893’. Zo'n schat aan archiefmateriaal is om van te watertanden. Het is dan ook te hopen dat zich ooit een serieuze biograaf op zal werpen om te laten zien dat goede geschiedschrijving wel degelijk in staat is de verbeelding te prikkelen. Clara Wichmann is er interessant genoeg voor.
Ellie Smolenaars, Passie voor vrijheid. Clara Wichmann (1885-1922) (Aksant, Amsterdam 2005)